Jean-Paul Marat, journalist en arts

Jean-Paul Marat (Boudry, 24 mei 1743Parijs, 13 juli 1793) was een in Zwitserland geboren fysicus, arts, sociaal filosoof, politicus en journalist ten tijde van de Franse Revolutie. Hij stond bekend om zijn vurige karakter en onbuigzame houding tegenover “vijanden van de revolutie” en tegenstanders van hervormingen ten behoeve van de zwakkeren in de samenleving. Samen met Danton en Robespierre oefende hij enkele jaren lang grote invloed uit. Marat verspreidde zijn gedachtegoed door publieke toespraken, het schrijven van essays en als journalist. Zijn vurige, constant veroordelende houding maakte hem populair bij het volk en maakte hem tot een verbindende factor tussen het volk en de jakobijnen, de radicaal-linkse groepering die onder leiding van Robespierre aan de macht was en die voornamelijk bestond uit leden van de bourgeoisie. Hij werd vermoord door Charlotte Corday terwijl hij in bad zat.

Biografie

Jean-Paul Marat werd geboren in het Zwitserse, destijds Pruisische vorstendom Neuchâtel als zoon van een gevluchte Sardijn die tot het Calvinisme was bekeerd; zijn voorouders waren Spaans, zijn moeder was een Geneefse. Op zijn zestiende verliet Jean-Paul zijn ouderlijk huis en werd privé-leraar in Bordeaux. In 1762 trok hij naar Parijs om medicijnen te studeren. Marat had geen zitvlees en reisde naar Londen waar hij bevriend werd met Angelika Kauffmann. Rond 1770 trok hij naar Dublin, Edinburgh, Newcastle upon Tyne en leerde de radicale parlementariër en later Lord Mayor John Wilkes kennen. In 1772 had hij succes met “An Essay on the Human Soul”; in 1773 gevolgd door “A philosophical Essay on Man”.[1] Zijn beroemdste boek is “Chains of Slavery” uit 1774. Vervolgens is hij naar de Republiek gereisd te zijn en sloot zich aan bij de vrijmetselaars. In 1774/1775 toen Marat  bij Isaac de Pinto op bezoek kwam, is hij de deur uitgewerkt.1 In 1775 behaalde hij een graad aan de Universiteit van St Andrews, mogelijk nadat hij een essay over gonorroe en een artikel over oogziekten had gepubliceerd.

Terug in Parijs werd hij in 1777 aangesteld als arts in de hofhouding van de graaf van d’Artois, de jongste broer van Lodewijk XVI. Hij woonde naast de stallen en sommige bronnen vermelden ten onrechte dat hij dierenarts is geweest. In 1780 gaf hij “Plan de législation criminelle” uit, gebaseerd op het werk van o.a. Rousseau, een werk waar hij bijzonder trots op was. Voltaire had kritiek op een cruciaal deel, hetgeen bij Marat niet in goede aarde viel. Eind november 1782 reisde hij met Jacques Pierre Brissot, vergezeld van zijn vrouw en zuster, naar Londen. In 1783 vroeg hij Brissot of die iemand kon vinden om zijn artikel over elektriciteit in het Engels te vertalen.[2] Toen Pilâtre de Rozier in juni 1785 met zijn luchtballon neerstortte bij Boulogne, verklaarde Marat vanuit Engeland zijn verslagenheid.[3] In 1786 nam hij zijn ontslag en wijdde zich aan onderzoek. Marat had redelijk succes en leerde veel wetenschappers kennen, waaronder Benjamin Franklin, maar werd niet tot de Académie Française toegelaten. Hij vertaalde de “Optica” een werk van Isaac Newton. Jacques Charles viel zijn werk over optica aan.

In 1788 was Marat bang dat hij dood zou gaan en maakte zijn testament op; de horlogemaker Abraham Louis Breguet hield hem op de hoogte van de gebeurtenissen. Marat genas en in september 1789 stortte hij zich volop in de journalistiek. Drie keer zou hij de naam van zijn periodiek veranderen, maar nooit het karakter.

Franse Revolutie

Marat dreigt een kogel door zijn hoofd te schieten

Al in februari 1789 begon Marat met het sturen van brieven naar de Franse Staten-Generaal. Op 1 juli publiceerde Marat zijn pamflet “Mededeling aan het volk of de ministers ontmaskerd”. Na de Bestorming van de Bastille verzette hij zich tegen de feestvreugde.[4] In september stelde hij het levensmiddelencomité verantwoordelijk voor de schaarste.[5] Al spoedig raakte hij in de clinch met burgemeester Jean Sylvain Bailly en de commandant van de burgerwacht Markies de LaFayette. In november 1789 viel hij het kiesrecht aan en spoorde het volk aan tot verzet.[6] Ook Jacques Necker moest het ontgelden. Marat kocht drukpersen, die hij in zijn eigen huis opstelde, toen drukkers in moeilijkheden kwamen en zijn opdrachten weigerden. Zijn tijdschrift verscheen soms twee keer op een dag. Op 12 december kwamen twintig man aan zijn huis om hem te arresteren. De tenlastelegging klopte niet en justitie moest hem vrijlaten. Op 22 januari werd een nieuwe poging gedaan hem te arresteren.[7] Aan beide zijden was de straat afgesloten met honderden agenten. Mogelijk waren er in totaal 12.000 agenten in de weer om de wijk af te zetten. Marat week tijdelijk uit naar London; daarmee was de weg vrij voor Georges Danton om op de voorgrond te treden. In mei keerde hij terug naar Parijs, waar een hongersnood dreigde. Marat hield zich schuil in de kelders van Cordeliers of in de riolen van Parijs. Marat maakte zich sterk voor de afschaffing van de monarchie en ging te keer tegen eenieder die gematigder opvattingen had dan hij. In juli 1790 schreef hij:

Vijf- of zeshonderd afgesneden koppen zouden je rust, vrijheid en geluk verzekerd hebben. Een valse medemenselijkheid heeft je armen tegengehouden en je slagen uitgesteld; daardoor zullen miljoenen van je broeders hun leven verliezen.

Jean Sylvain Bailly

Op 10 augustus 1790 rekende hij af met de Markies de Mirabeau [8][9], die in een onderhoud met Marie-Antoinette, voorstelde de monarchie te redden.[10] In oktober viel hij LaFayette aan. In 1791 viel hij de Wet Le Chapelier aan, die het recht van vereniging en petitie beperkte.[11] In juli 1791 werden zijn drukpersen in beslag genomen. Marat verstopte zich in de Parijse riolen, waar hij een huidziekte zou hebben opgelopen.[12] LaFayette moest Marat de in beslag genomen drukpers teruggeven.

In april 1792 werd Marat tot president van de jacobijnen gekozen. Hij was een tegenstander van oorlog met het buitenland en stelde voor de koning en zijn familie tot gijzelaars te maken.[13] Marat haalde zich daarbij de haat op de hals van de girondijnen. Hij leek te genieten van deze aanvallen en verdedigde zich in de meest theatrale vorm.[14]

Marat stelde een ‘Commissie van Toezicht’ in om degenen die zich tegen de Revolutie keerden, op te sporen. Eind augustus 1792 waren de gevangenissen vol. Op 2 september 1792 werd de stad Parijs verschanst, tegen de Oostenrijkse legers die waren opgetrokken tot Verdun. Hij liet plakkaten in Parijs verspreiden die eruit zagen als officiële proclamaties. Marat had de vrijwilligers aangeraden de hoofdstad niet te verlaten zonder eerst de vijanden van het volk hun gerechte straf te hebben doen ondergaan.[15] Marat stelde de dodenlijsten op op grond waarvan met weinig onderscheid van schuld of onschuld mensen naar het schavot gestuurd werden om onder de guillotine te sterven. Het waren vijanden van de Revolutie. Marat, Danton en Robespierre spraken hun goedkeuring uit over de afslachting van gevangen of deden niets.[16]

Op 9 september 1792 werd hij lid van de Nationale Conventie en verkondigde een nieuwe koers te zullen varen. Hij werd uitgemaakt voor een kwakende kikker of een aasvretende kraai in de Conventie. Op 25 september werd hij beschuldigd een dictatuur te wensen. Marat trok een pistool, hield dit tegen zijn slaap en riep: “Wanneer dit voorstel wordt aangenomen dan jaag ik een kogel door mijn hoofd.” Het voorstel werd afgewezen.[17] Op 21 november werd een aanklacht tegen hem ingediend. Iedereen begon hem te mijden, niet alleen vanwege de stank die hij verspreidde. Ook Danton nam afstand van Marat. In januari 1793 kreeg hij woorden met Thomas Paine, een Quaker, die tegen de doodstraf voor Lodewijk XVI was. Paine stelde voor de koning naar de Verenigde Staten te laten vertrekken.[18]

De val van de girondijnen

Op 8 februari gaf Marat een circulaire uit waarin hij openlijk de vernietiging van de girondijnen eiste.[19] De girondijnen klaagden steeds weer de commune aan. De activiteiten van de Sansculotten zouden moeten worden nagegaan en hun leiders voor de rechters gedaagd.[20] Op 18 maart 1793 verloor Dumouriez de veldslag bij Neerwinden en kwam er een onderzoek naar zijn militair leiderschap. Meteen werd een Revolutionair Tribunaal opgericht, op 6 april gevolgd door de instelling van het Comité de Salut Public.

Marat met laurierkrans, verdediger van het volk en hun rechten, wordt door de straten van Parijs gedragen.

Op 13 april werd Marat gevangengezet in de Conciergerie om zich voor het Tribunaal te verantwoorden.[21][22] Op 15 april werd de Conventie bestormd door het volk van de secties, die verwijdering van de girondijnen uit de vergadering eisten. Op 24 april werd Marat vrijgesproken en in triomf door de straten naar de Conventie gedragen.[23]

Op 24 mei besloten de girondijnen een onderzoek te doen naar de anarchie binnen de Commune van Parijs en een commissie bestaande uit twaalf girondijnen liet de postbode Varlet en Hébert arresteren. Op 26 mei riep Robespierre het volk op tot verzet. Op 27 mei werd de Conventie omsingeld door een grote menigte en eiste vrijlating van de twee (?) gevangenen. Op 29 mei organiseerden de secties hun verdediging en is door Varlet een comité van opstand opgericht. (In Marseille en Lyon hadden de girondijnen grote invloed en werden de afgevaardigden van de Montagnards de stad uitgezet, wat in Bordeaux en Nantes niet was gelukt.)

Op 31 mei legden vertegenwoordigers van de Commune van Parijs (1792) een programma voor ter verdediging van de revolutie. Zij eisten arrestatie van de girondijnen; stemrecht uitsluitend voor Sansculotten, een vaste broodprijs, en de oprichting van een revolutionair leger. Alleen het voorstel om de commissie van twaalf op te heffen werd aangenomen.

Op zondag 2 juni was het definitief afgelopen met de macht van de girondijnen. Bij een hoofdelijke stemming onthield 2/3 van de afgevaardigden zich van stemmen. Enkel de montagnards stemden voor. Toen de afgevaardigden naar buiten wilden treden, bleek de Conventie door 80.000 man Nationale Garde omsingeld en afgevaardigden werden zonder pardon naar binnen gejaagd. Marat dicteerde in de Conventie een lijst met de namen van 29 girondijnen die gevraagd zou worden hun zetel op te geven.

De strijd tussen de montagnards en de girondijnen was beëindigd en de Sansculotten hadden aanzienlijk aan invloed gewonnen. Vanaf 3 juni verscheen Marat niet meer in de Conventie.

De dood van Marat

Marat met in zijn hand de brief van Charlotte Corday. De schilder en politicus Jacques-Louis David was een van de laatsten die hem levend zag.

Marat leed al enkele jaren aan een huidziekte, waarschijnlijk Dermatitis herpetiformis of pruritus, en bracht de meeste tijd door in bad. Hij had meestal (zak)doeken over zijn hoofd die in azijn waren gedrenkt om de jeuk tegen te gaan. Toen Charlotte Corday, een girondijnse, hem op zaterdag 13 juli ‘s avonds om zeven uur uiteindelijk aantrof in zijn woning, informeerde zij Marat een kwartier lang quasi over de girondijnen die naar Caen waren gevlucht. Marat stelde een lijst op.[24] Op dat moment stak Corday, die duizenden [25] andere moordpartijen wilde voorkomen, Marat met een mes in de borst.[26] Toen zij werd overmeesterd, riep zij uit: “Het is volbracht; het monster is dood“. Zij had haar geboorteakte bij zich, zodat niemand kon twijfelen aan haar identiteit.

De hele nacht kwam het volk langs om hem eer te bewijzen. De dolk, het blok, de inkt, de ganzeveren, de bladen papier waren uitgestald naast het lichaam. Zijn lichaam zou moeten worden gebalsemd en moeten worden rondgedragen door alle Franse departementen. De schilder Jacques-Louis David organiseerde op 15 juli zijn begrafenis, meer een slotscène dan een rouwplechtigheid, met een imitatie van de begrafenis van Caesar.[27] De afgevaardigden volgden elkaar op met redevoeringen. Pas om middernacht kwam men bij de begraafplaats aan, de binnenplaats van de Cordeliersclub. Niet de hele Conventie was aanwezig.[28] Een urn met zijn hart is binnen in het klooster opgehangen aan het gewelf van de vergaderzaal.

De ascetische Corday werd ondervraagd en gedroeg zich moedig en kalm. Haar plan om Marat te vermoorden dateerde van 31 mei. Ze bleek in haar eentje te hebben gehandeld en niet in opdracht van een girondijns complot. Ze werd de volgende dag, op 17 juli 1793, naar het schavot gestuurd. Er brak een onweer los, maar de menigte liet zich niet verjagen.

Gevolgen

  • Marats dood versterkte de positie van hen die overbleven, zij maakten hem tot een onschuldig slachtoffer van de girondijnen.
  • Na de moord op Marat werden duizenden vijanden van de jacobijnen – koningsgezinden zowel als girondijnen – terechtgesteld op beschuldiging van verraad. Het beleid van de Montagnards werd krachtiger en ontwikkelde een bijna hysterische activiteit. Het Comité de Salut Public werd gereorganiseerd.
  • Er ontstond een soort volksgodsdienst rond de martelaar van de vrijheid; 37 straten en pleinen werden naar hem vernoemd, waaronder de Rue des Cordeliers, waar hij woonde. Montmartre werd Mont-Marat. De havenstad Le Hâvre de Grâce was omgedoopt in Hâvre-Marat. Ook een van de Lérins-eilanden is tijdelijk naar hem vernoemd geweest. Hij was geliefd bij de Sansculotten omdat hij zich om hun lot had bekommerd. Zijn borstbeeld stond in alle klaslokalen en vergaderruimten.
  • De jaloezie van Robespierre groeide aan tot haat jegens de dode.[29] In de herfst van het jaar werd aan de verering een soort halt toegeroepen. De cultus begon gevaarlijk te worden.
  • Het stoffelijk overschot werd in september 1794 (tijdelijk) naar het Pantheon overgebracht. De kist van Mirabeau werd daarvoor verwijderd.
  • Tijdens het Directoire, nam de verering snel af. In februari 1795 werden zijn borstbeeld en het schilderij van David verwijderd uit de Conventie. Marat werd herbegraven op het kerkhof van de Église Saint-Étienne-du-Mont.
  • In Rusland kreeg hij na de revolutie van 1917 eenzelfde populariteit. Zijn achternaam werd zelfs een Russische voornaam en wordt nog steeds veel gebruikt, zoals in Marat Safin.

Werken

David Marat.jpg

  • Recherches physiques sur electricité (1782)
  • Recherches sur electricité medicate (1783)
  • Notions elementaires d’optique (1784)
  • Lettres de l’observateur Bon Sens a M. de M sur la fatale catastrophe des infortunes Pilatre de Rozier et Ronzain, les aeronautes et l’arostation (1785)
  • Observations de M. l’amateur Avec a M. labb Sans, (1785)
  • Eloge de Montesquieu (1785), uitgegeven in 1883 door M. de Bresetz
  • Les Charlatans modernes, on lettres sur le charlatanisme academique (1791)
  • Les Aventures du comte Potowski (publicado en 1847 door Paul Lacroix)
  • Lettres polonaises (niet uitgegeven)

Externe link

  • Uitgebreide biografie [1]

Referenties

  1. Zijn eerste werk, een brievenroman “Les Aventures du jeune Comte Potowski – un Roman de Cœur”, werd eerst in 1848 uitgegeven.
  2. Perroud, C. (1912) Correspondance et papiers de Brissot, p. XXIV, 78, XXXV. In 1793 beschuldigde Marat Brissot een politiespion te zijn geweest.
  3. Schama, S. (1989) Citizens, p. 127.
  4. Janssen Perio, E.M. (1989), p. 95-96
  5. Soboul, A. De Franse Revolutie dl I, 1789-1793, p. 124.
  6. Soboul, A. De Franse Revolutie dl I, 1789-1793, p. 147.
  7. Schama, S. (1989) Citizens, p. 499.
  8. Janssen Perio, E.M. (1989), p. 111.
  9. Soboul, A. De Franse Revolutie dl I, 1789-1793, p. 131.
  10. Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799, p. 66.
  11. Soboul, A. De Franse Revolutie dl I, 1789-1793, p. 174.
  12. Rond Marat hing een waas van geheimzinnigheid omdat hij zich ophield in kelders, meestal werkte en alleen ‘s nachts buiten kwam. Hij schijnt een maand gevangene geweest te zijn . Hij verklaarde dat hij in totaal drie jaar (?) gevangen heeft gezeten.
  13. Janssen Perio, E.M. (1989), p. 135-136.
  14. Janssen Perio, E.M. (1989), p. 163.
  15. Soboul, A. (1979) De Franse Revolutie I, p. 212.
  16. Het is niet onmogelijk dat de bestorming van de Tuileriën geen spontane actie van het volk was, maar geregisseerd.
  17. Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799, p. 115.
  18. Schama, S. (1989) Citizens, p. 667.
  19. Dowd, D.L. (1966) De Franse Revolutie, p. 107.
  20. Dowd, D.L. (1966) De Franse Revolutie, p. 109.
  21. Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799, p. 127.
  22. Soboul, A. De Franse Revolutie dl I, 1789-1793, p. 248.
  23. Schama, S. (1989) Citizens, p. 718.
  24. Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799, p. 132.
  25. Dowd, D.L. (1966) De Franse Revolutie, p. 117.
  26. Kindleberger, E. (1994) French Historical Studies, vol. 18. no. 4 (Autumn, 1994), p. 994.
  27. Lamartine, A. de (1989) Kopstukken uit de Franse Revolutie (Portraits Révolutionares), vertaald door Nannie Nieland-Weits, tweetalige uitgave, p. 99.
  28. Schama, S. (1989) Citizens, p. 744.
  29. Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799, p. 133.
  1. Jacob Samuel Wijler (1923) Isaac de Pinto, Sa vie et ses oeuvres, p. 20.

Loading