Einde van de Vereenigde Oostindische Compagnie

Anoniem schilderij met de Tafelberg op de achtergrond (1762)

Het Einde van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) had vele oorzaken en was een langzaam verlopend proces dat bijna de gehele achttiende eeuw in beslag nam. Een van de belangrijkste redenen was de toename van de concurrentie van de Engelse en Franse Oost-Indische Compagnie.[1] De vaste kosten waren hoog vanwege de vele garnizoenen die bemand moesten worden en de sterke oorlogsvloot die nodig was om het handelsgebied van de VOC te verdedigen en verder uit te breiden.1

Teruggang van de handel

De inter-Aziatische handel, in het begin zeer winstgevend voor de VOC, bracht vanaf het einde van de 17e eeuw minder winst op. Femme Gaastra, schrijver van De geschiedenis van de VOC, heeft berekend dat de Aziatische afdeling van de VOC vanaf de periode 1689-1700 verlies begint te draaien. In 1698 had de VOC een schuld van 3.200.000 gulden. Toen er eind zeventiende eeuw een aparte commissie werd benoemd om te beslissen over de kredieten voor de Compagnie, waren drie van de vier commissarissen van de Wisselbank tevens bewindvoerder van de VOC. Zij bepaalden dan ook dat de Wisselbank niet langer aparte toestemming nodig had van het stadsbestuur om voorschotten aan de VOC te verstrekken.[Het old boys network van de Wisselbank door Mirjam Janssen] Het rondom 1730-40 zich duidelijk aftekenende tekort aan bevaren zeelieden in de Republiek was structureel van aard.2 In oktober 1741 had de VOC een schuld van 7,9 miljoen gulden. 

Terwijl Engelsen, Vlamingen, Fransen, Denen en Duitsers de thee zelf inkopen in Kanton, hanteert de VOC een systeem waarbij Chinese handelaren de thee eerst naar Batavia vervoeren. Deze thee is duurder en van een lagere kwaliteit dan die van de Europese concurrenten.(80% van de handel met Kanton bestond uit thee.) 3

In 1749 stelde Isaac de Pinto voor stadhouder Willem IV als opperbewindhebber van de Compagnie te benoemen. De prins kreeg tevens het recht de andere bewindhebbers te benoemen. De achtergrond is te zoeken in het toenmalige streven naar versterking van de positie van de stadhouder ten opzichte van de staatsgezinde burgemeesters of regenten en een einde te maken aan de ingewikkelde procedures.[3] Thomas Hope bedacht in 1751 een systeem van kostencalculatie. Japan verbood de export van zilver en goud in 1752; de handel via Dejima droogde grotendeels op. In 1755 zette zelfs de VOC haar bankgeld om in zilver, iets dat nog nooit eerder was gebeurd. In de 2de helft van de 18e eeuw zal het zilveraandeel dalen, doordat de kolonies verplicht werden (meer) Europese producten af te nemen.[J. de Vries,. Connecting Europe and Asia: A quantitative analysis of the Cape-route trade, 1497-1795. In: D.O. Flynn, A. Giràldez, R. Von Glahn. Global connections and monetary history, 1470-1800, 2003, p. 91)]

Koper dient een tijdlang als vervanging, maar ook hierop leggen de Japanners steeds meer beperkingen. Dus zit er voor de VOC niets anders op dan meer edelmetaal vanuit Nederland naar Azië te verschepen.3

Na 1750 nam de omvang van het wisselverkeer toe en werd deze geldstroom belangrijker voor financiering van de handel van de VOC.[Particuliere Geldstromen binnen het VOC-bedrijf 1640-1795door F.S. Gaastra, p. 7, 42]

Tot circa 1750 was de scheepvaart van de VOC even omvangrijk als alle andere compagnieën tezamen. Na 1750 had de VOC ongeveer 125 schepen in dienst, een derde verbleef continu in Aziatische wateren. In de tweede helft van de 18e eeuw verschoof bovendien de handel van dure luxegoederen naar goedkopere massagoederen. Dat ging ten koste van de winstmarge.

In ieder geval werd de bezettingsgraad van de schepen aanzienlijk verhoogd. Deze werd in de jaren zestig zelfs hoger dan gemiddeld driehonderd per schip. Of het de compagnie overzee meer werkkrachten opleverde, moet betwijfeld worden. Het verlies tijdens de reis bleef hoog en reikte in de jaren 1770-75 tot zelfs drieëntwintig procent van alle opvarenden. Vaak waren minder dan duizend Europese zeelieden in Azië beschikbaar. 

Vastgesteld kan worden dat de gehele organisatie te rigide was om zich aan te passen. Aan het eind van zijn bestaan werd de VOC bestuurd door mensen die te weinig commerciële ervaring hadden, geen reder waren en die meestal ook nog nooit in Indië waren geweest. Door steeds meer te leunen op de particuliere geldstroom ontstond wel een zeer merkwaardige situatie, waarin de VOC in toenemende mate afhankelijk werd van de particuliere verdiensten van haar dienaren.[Particuliere Geldstromen binnen het VOC-bedrijf 1640-1795door F.S. Gaastra, p. 43] Bovendien ontbrak het aan een doorzichtig boekhoudsysteem, zodat men in Amsterdam geen goed zicht had op het verloop van de geldstromen. Een winst- en verliesrekening werd nooit opgemaakt en de vorming van een reservefonds werd nagelaten.[2] 

Panorama van Ayutthaya in het Bushuis, Amsterdam

In februari 1765 leende de VOC 100.000 gulden bij de Wisselbank?[Roberds & Quinn (2022) How a ledger became a central bank. A monetary history of the Bank of Amsterdam , p. 195] In 1769 schreef Cornelis van der Oudermeulen twee memories over het verval en de mogelijkheden tot herstel van de VOC.[5] Isaac de Pinto had meer vertrouwen in de Engelse East India Company en voorspelde een grote toekomst die uitbleef. In september 1773 – tijdens een financiele crisis –  waren de aandelen een derde minder waard (65%) geworden.[De Maandelykse Nederlandische Mercurius, Bände 32-35] [Maandelijkse Nederlandsche Mercurius, Band 12] Vooral de twee kamers in Hoorn en Enkhuizen draaiden met verlies. De bedrijfsresultaten daalden tot 1775 scherp, daarna trad een licht herstel in.[4] Tussen 1703 en 1782 zou de koers van de aandelen tussen de 340 en 580% hebben geschommeld en jaarlijks werd een dividend uitgekeerd van 12 tot 20 procent.[https://voc-kenniscentrum.nl/themas.html] Belangrijke aandeelhouders waren Neeltje Pater uit Broek-in-Waterland en de afstammelingen van Christoffel en Jan Raphoen, de eerste hoekmannen in de Beurs van de Keyser. 

Aantal Nederlandse schepen bestemd voor de handel op Indië [6]
164116511670168016891700172517501775
5660831078866524330

Vergaan Onder Corruptie

Toen door de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog (17801784) de retourschepen de Republiek niet meer konden bereiken, ging het snel bergafwaarts.[7] Twee jaar lang lag de handel stil. Er voeren geen schepen uit. De verkoop van handelsgoederen in Nederland daalden van 20,9 miljoen gulden in 1780 tot slechts 5,9 miljoen in 1781. Grote voorraden handelsgoederen in de factorijen in Voor-Indië (Negapattinam) waren door de Engelsen in beslag genomen. 

In mei 1781 werden VOC-schepen zoals de Amsterdam, Batavia en Indiaan, op weg terug [van China] naar Patria, langs Mauritius gestuurd om de Fransen te helpen; ze raakten allemaal beschadigd of verdwenen. In juli 1781 werden de schepen Honkoop, Hoogkarspel, Parel en Dankbaarheid in beslag genomen en Middelburg platgebrand door de Engelsen in Saldanha Bay (100 km ten noorden van Kaapstad gelegen). Het verlies van zoveel schepen zorgde voor catastrofale financiële en operationele verliezen voor de VOC. Bovenop al het andere vermelden de logboeken ook dat de bemanningen van  verschillende schepen in september 1781 met scheurbuik terug kwamen, wat leidde tot een hoog sterftecijfer onder de bemanning. Reeds verstrekte leningen konden niet meer worden afgelost.[An early stablecoin? The Bank of Amsterdam and the governance of money by Jon Frost (BIS), Hyun Song Shin (BIS) and Peter Wierts (DNB)]

The situation of the company becoming more and more critical, the Bank commissioners were empowered by a decree of October 8, 1782, to transfer 5,100,000 guilders of the company’s debts to the account of the city, and to lend another 2,550,000 guilders to the company on the city’s behalf. As the company’s bonds were given as a security, the whole transaction was nothing but a veiling of the company’s debts.[A History of Banking in all the Leading Nations, vol. 4 by Richard van der Borght]

Al in 1781 besloot de compagnie surseance van betaling aan te vragen en is er geen dividend meer uitgekeerd. Het gewest Holland gaf de Amsterdamse Kamer van de VOC toestemming om de schuldaflossing op te schorten .[Steur 1984, p. 116]. Obligaties op de VOC raakten nagenoeg onverkoopbaar. In mei 1782 namen de commissarissen van de Wisselbank de noodlottige beslissing om de opgeschorte leningen aan de VOC om te zetten in obligaties met een langere looptijd (Van Dillen, 1934). Gedurende 1782 voerde de Bank gestaag haar kredietverlening aan de VOC op; uitstaande leningen stegen van 0 in juni 1779 tot 7,8 miljoen gulden in februari 1783.[An early stablecoin? The Bank of Amsterdam and the governance of money by Jon Frost (BIS), Hyun Song Shin (BIS) and Peter Wierts (DNB)] De Wisselbank leende op onverklaarbare wijze 300.000 gulden extra aan de Compagnie? Ongunstige geruchten over de Bank begonnen de ronde te doen”.[Van Dillen 1934, p. 114] Steun van de stad Amsterdam (1782), de Bank van Lening, de Staten-Generaal, het gewest Holland (1788), en het organiseren van lotterijen (1790) konden het tij niet keren.[Van Dillen, Bronnen Wisselbank, p. 984] Volgens raadpensionaris Laurens Pieter van de Spiegel was de VOC “een lichaam zonder directie, ordre of spaarzaamheid”. In de laatste twee decennia zou de situatie niet veel meer verbeteren. In 1792 stond de VOC-kamer te Amsterdam voor 58 miljoen gulden aan de Wisselbank in het krijt; Zeeland voor 28 miljoen. In 1793 dreigden de bewindhebbers met de schorsing van de uitbetaling en het sluiten van de werven. In 1794 kwam naar buiten dat de Amsterdamse Wisselbank voor negen miljoen gulden illegaal blanco krediet had verstrekt aan de VOC in ruil voor aandelen. Na de oprichting van de Bataafse Republiek werd tot het definitieve einde van de Compagnie besloten. Het bleek een schuld te hebben van 112 miljoen gulden.[Aanteekeningen over koloniale onderwerpen, Band 2 door Engelbertus Waal][Bijdrage tot de geschiedenis van het Europeesch opperbestuur over … von Gerard Joseph Anton van Berckel] De privileges van de bewindhebbers kwamen onder het mes (gebruik van de jacht, afschaf van partijen specerijen aan de bewindhebbers) en het Haagse Logement werd opgeheven. De compagnie zou meer schepen moeten huren in plaats van ze zelf te laten bouwen. In de Geschiedenis van de VOC (2009) gaat Femme S. Gaastra in op het financiële debacle van de Compagnie.

 Op 24 december 1795 werd het “Decreet tot vernietiging van het tegenwoordig bewind der VOC” aangenomen en op 1 maart 1796 moesten de bewindhebbers plaats maken voor het “Committé tot de zaken van de Oostindische Handel en Bezittingen”. De Compagnie werd niet opgeheven, maar genationaliseerd door de Bataafse Republiek. Het octrooi werd gehandhaafd en eindigde op 31 december 1799, maar bij gebrek aan een nieuwe regeling bleven de oude bepalingen van kracht tot mei 1804, toen een nieuw charter werd vastgesteld.5

Opticaprent van Batavia uit ca. 1780

Per 1 maart 1796 werden alle bewindhebbers ontslagen.[8] De schulden en bezittingen van de VOC gingen over op de Republiek. Het octrooi werd evenwel verlengd tot 31 december 1798 om de lopende zaken af te handelen. Na het faillissement is de afkorting VOC spottend verklaard als “Vergaan Onder Corruptie”.

Een belangrijke schadepost was de particuliere of "morshandel" die bedreven werd door de personeelsleden van de Compagnie die pover werden betaald, en zich op deze manier vaak wisten te verrijken. Repatriërende VOC-dienaren brachten vaak grote fortuinen, die ze zonder toestemming van hun werkgever voor eigen rekening hadden vergaard, mee terug naar het vaderland.

In 1796 was het Committé tot den Oost-Indische Handel en Bezittingen opgericht, waarin Wybo Fijnje en Samuel Iperusz. Wiselius zitting hadden. Het comité had de opdracht een standpunt te formuleren over de failliete VOC, machtssymbool van het “ancien regime“. Het octrooi werd nog verlengd tot 31 december 1799.[9]

Dirk van Hogendorp (1761-1822) klaagde het bewind in Indië met succes aan. Zijn in 1799 uitgegeven Bericht van den tegenwoordigen toestand der Bataafsche bezittingen in Oost-Indien en den handel op dezelve, waarin hij zich o.a. een tegenstander van de slavernij toonde, was geruchtmakend en werd met instemming ontvangen.

De nieuwe, revolutionaire volksvertegenwoordigers kwamen daarom met een ander plan. Ze vonden dat de voormalige regenten persoonlijk verantwoordelijk waren voor de grote kredieten die onder hun leiding waren verstrekt. Zij wilden dat deze oud-bestuurders – en als ze overleden waren, hun erfgenamen – uit eigen zak de tekorten vereffenden. Een officiële commissie onderzocht dit voorstel en kwam tot de conclusie dat het onbillijk en onuitvoerbaar was. De regenten hadden misschien wel onvoorzichtig, maar niet misdadig gehandeld. De kredietverlening aan de VOC was in strijd met de voorschriften, maar het was ook een oude traditie. De aansprakelijkstelling zou dan een paar generaties terug moeten gaan en dat was niet te doen.
Uiteindelijk werd besloten tot een gedwongen lening die moest worden opgebracht door de 55 rijkste ingezetenen van de stad. Dezen protesteerden hevig, maar tevergeefs. Ze moesten gewoon betalen. Gelukkig voor hen werd met steun van het Staatsbewind geld bijeengeschraapt waarmee de lening al snel weer werd afgelost.[Het old boys network van de Wisselbank door Mirjam Janssen

De afzonderlijke kamers van de VOC in Delft, Hoorn en Enkhuizen werden pas in 1803 door de Raad van Aziatische Bezittingen en Etablissementen opgeheven.[10] In Rotterdam en Middelburg bleven verkoopkantoren bestaan.[11][12]

De voorstelling, dat de Bataafse republiek in het bezit kwam van een failliete boedel (134 miljoen), is in de wereld gekomen door een gebrekkige boekhouding bij de Oost-Indische Compagnie;6 in werkelijkheid verwierf de republiek voor een luttel bedrag een eilandenrijk, dat grote economische mogelijkheden in zich borg.7

Bronnen, noten en/of referenties 

  1. Inmiddels was de VOC wel overgegaan tot de bouw van rankere schepen met een ronde in plaats van rechte achtersteven.
  2. Dillen, J.G. (1970) Van Rijkdom en Regenten, p. 116.
  3. Zo was Cornelis Graafland Jansz. vanaf 1717 tot 1747 bewindhebber.
  4. Bonke, H. (1999) De zeven reizen van de Jonge Lieve, p. 10.
  5. Cornelis van der Oudermeulen
  6. d’après F.S. Gaastra, cité par F. Braudel, op. cit., p. 263.
  7. Bij de kamer in Zeeland lag de situatie gunstiger en vanuit Middelburg werd fel oppositie gevoerd tegen Amsterdam.
  8. Korte, P.J. (1984) De jaarlijkse financiele verantwoording in de VOC, p. 6.
  9. http://www.kb.nl/dossiers/voc/voc.html
  10. Organisatie van de VOC
  11. Nationaal Archief – Het einde van de VOC
  12. The End of the VOC

Loading