Frederik II of Frederik de Grote (Berliner Stadtschloss, 24 januari 1712 – Potsdam, 17 augustus 1786) is mogelijk de beroemdste, maar ook de meest omstreden telg uit het geslacht Hohenzollern. Hij was vanaf 1740 koning in (een deel van) Pruisen en vanaf 1772 koning van geheel Pruisen, toen hij door middel van handige diplomatie West-Pruisen wist te verkrijgen. [1] Hij profileerde zich als de eerste openlijk agnostische heerser van de moderne tijd, en maakte geen openbare aanval op de religie, maar werd niettemin door zijn tijdgenoten als verdediger van het protestantisme gezien.1
Op basis van de economische en militaire hervormingen die zijn vader, de soldatenkoning Frederik Willem I van Pruisen, had doorgevoerd, wist Frederik II Brandenburg-Pruisen om te vormen tot een belangwekkende Europese mogendheid. Hij voerde oorlogen tegen Oostenrijk, en breidde zijn vorstendom tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) uit met Silezië, en met het graafschap Oost-Friesland (1744). Met grote hardnekkigheid dreef hij staatshervormingen door, waarover hij vele gesprekken had gevoerd en schriftelijke uiteenzettingen het licht had laten zien. In de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) viel hij opnieuw Oostenrijk, maar ook Rusland en Frankrijk aan en bezette het Keurvorstendom Saksen, volgens velen een inbreuk op de mensenrechten. Frederik de Grote werkte aan zijn imago een filosoof en dichter te zijn en dat hij door zijn tegenstanders tot oorlog gedwongen werd. In 1778-1779 was hij betrokken in de Beierse Successieoorlog om te voorkomen dat Oostenrijk een deel van Beieren in handen kreeg. In 1785 stichtte hij de Vorstenbond om een tegenwicht te bieden tegen de plannen van de Habsburgse keizer Jozef II. Friedrich heeft de tegenstelling tussen het oppermachtige Oostenrijk en het in vele vorstendommen verdeelde Duitsland uitgebuit en gaf de Duitsers hun zelfrespect terug.
De cultureel ontwikkelde Frederik ontpopte zich, ondanks zijn sceptische vader, als een groot militair strateeg, die na zijn dood nog door vele latere generaties bewonderd werd. Onder meer door Napoleon Bonaparte, die bij zijn graf in Potsdam gezegd zou hebben: “Als hij nog geleefd had, zou ik hier niet gestaan hebben“. Friedrich was 46 jaar aan de regering; tijdens zijn leven was hij al een legende. Hij is door rechtse Duitse politici aan het begin van de 20e eeuw bewonderd, en wordt nog altijd beschouwd als een unieke figuur in de Duitse geschiedenis.
Inhoud
- 1 Kroonprins
- 2 Koning
- 2.1 Frederik en de Republiek
- 2.2 Frederik en Voltaire
- 2.3 Frederik en de muziek
- 2.4 Wetenschap, literatuur, architectuur en handel
- 2.5 Aardappels en snuifdozen
- 3 Persoonlijk leven
- 4 Na zijn dood
- 5 Werken
- 6 Externe link
Kroonprins
Frederik was het vierde kind van de licht ontvlambare Frederik Willem I en de ontwikkelde Sophia Dorothea van Hannover.[2] (Hun twee eerste zonen overleden kort na de geboorte.) Dit maal liet de moeder het kind niet over aan een voedster, maar hield het bij zich. “Fritz” kreeg de titel “prins van Pruisen en Oranje”. Hij groeide op in het kasteel van Königs Wusterhausen en wilde als kind niet met tinnen soldaten spelen, maar liever met zijn oudere zuster Wilhelmina. Hij kreeg een pak slaag toen hij van een op hol geslagen paard afviel, bij koud weer handschoenen droeg en met zijn leermeesterJacques Égide Duhan de Jandun de declinatie van “mensa” in het Latijn oefende. Op zijn verjaardag kreeg hij geen hobbelpaard cadeau, maar een regiment of een kanon. Zijn vader, de soldatenkoning, was van mening:
Ich kann keinen effeminirten (verweichlichten) Kerl leiden, der sich schämt, nicht reiten und schießen kann, ... seine Haare wie ein Narr sich frisieret ... Zu anderen recht hoffärtig, recht bauernstolz ist, mit keinem Menschen spricht ... und mit dem Gesichte Grimassen macht, als wenn er ein Narr wäre, und in nichts meinen Willen tut, als mit der Force dazu angehalten; nichts aus Liebe, und er alles dazu nichts Lust hat, als seinem eigenen Kopfe folgen, sonsten alles nichts nütze ist.
Frederik hield van boeken en schreef gedichten. In 1728 leerde hij dwarsfluit te spelen en het door zijn vader verachte Frans. Zo ontwikkelde zich een uiterst gespannen verhouding tussen de wonderlijke, aan porferie lijdende vader en de scherpzinnige, maar betweterige zoon. Zijn moeder had haar Engelse nichtje prinses Amelia, als huwelijkskandidaat voor hem en haar neefje Frederik, prins van Wales, voor zijn zuster op het oog, hetgeen niet in overeenstemming was met de wensen van zijn vader, zodat de huiselijke vrede werd verstoord. Dit leidde op 5 augustus 1730 tot een poging vanuit Steinsfurt naar Engeland te vluchten, waar zijn oom, de broer van zijn moeder, George II van Engeland koning was. Zijn lievelingszus Wilhelmina kreeg huisarrest opgelegd; Peter Keith vluchtte en zijn jongere broer Robert Keith werd overgeplaatst.[4] De strenge, in sommige opzichten aandoenlijke vader liet de verdeelde jury opnieuw een uitspraak doen, toen Frederiks adjudant, Hans Hermann von Katte, die ook een ingewijde was in zijn vluchtplannen, werd veroordeeld tot levenslang. De herziene uitspraak leidde tot de executie van Katte. De vader wilde zijn zoon op de knieën dwingen en vanuit het raam van het kasteel in Küstrin werd Frederik door de bewakers gedwongen naar de terechtstelling te kijken. De kroonprins schijnt te zijn flauwgevallen en het aanschouwen van de onthoofding bleef hem bespaard, maar het lijk moest op bevel van zijn vader blijven liggen voor zijn venster. Frederik werd wekenlang opgesloten, niemand mocht met hem spreken, maar er werd een manier gevonden, waardoor hij toch boeken en goed eten toegeschoven kreeg. Frederik wist uitstekend de aandacht op zichzelf te vestigen en half Europa, waaronder Abbé de Saint Pierre was begaan met zijn lot. Op 17 november kwam zijn vader naar Küstrin. Vervolgens kreeg Frederik, die van desertie werd beschuldigd, zijn degen en orde terug. Frederik liet eind december zijn voorkeur voor predestinatieleer schieten om zijn vader te behagen. Hij gaf toe dat hij fout was geweest, zodat aan zijn eenzame opsluiting een einde kwam.[5] Om zich te oefenen in bestuurlijke zaken werd Frederik op 21 november aan het werk gezet onder leiding van de gemeentesecretaris Hille, nadat o.a. Karel VI, de Habsburgse keizer, en prins Eugenius van Savoye zich met de zaak hadden bemoeid.[4] De kroonprins verbleef nog minstens een jaar in Küstrin in een eigen woning, maar het verlaten van de stad, boeken in het Frans en bladmuziek bleven verboden. In 1732 kreeg Frederik de beschikking over een regiment in Neuruppin en kon eindelijk zo veel lezen als hij wilde; John Locke, Pierre Bayle en Christian Wolff.
Frederik stemde toe in een huwelijk met Elisabeth Christine van Brunswijk-Bevern, maar was overtuigd dat hij met haar geen gesprekken op niveau zou kunnen voeren. Hij stond erop dat zij L’École des femmes uit het hoofd leerde. Het echtpaar trouwde in 1733 en in 1736 nam het zijn intrek in Slot Rheinsberg. Frederik had het laten verbouwen door Johann Gottfried Kemmeter en Georg Wenzeslaus von Knobelsdorff, die de twee vrij hoge torens van het oude landhuis liet staan. Er werd theater opgevoerd en muziek gemaakt. Frederik schreef zijn eerste symfonie in G-majeur en in 1739 een lang traktaat, de Antimacchiavelli, een politieke intentieverklaring, waarin hij schreef dat gewapende agressie immoreel was en eerlijkheid de beste politiek voor een vorst.[6] Het waren de gelukkigste dagen uit zijn leven. Na zijn troonsbestijging in juli 1740 in Köningsberg heeft hij dit kasteel niet meer bewoond en ook niet meer met zijn vrouw samengewoond, die hij na vier jaar niet meer kon luchten of zien.[7] Hij verbood haar hem te bezoeken op Slot Charlottenburg, en zijn nieuwe buitenverblijf Sanssouci bij Potsdam.
Koning
Bij zijn aantreden schafte Frederik het regiment van Lange Kerls af en richtte een Garde du Corps op. Hij trok wetenschappers aan voor de door zijn vader verwaarloosde Pruisische Academie van Wetenschappen en verordenneerde dat Christian Wolff (filosoof) terug kon keren naar Halle. Frederik liet ondervraging door middel van foltering verbieden, maar niet in het geval van majesteitsschennis en landverraad. Hij gaf ook bevel de censuur voor het niet-politieke deel van de Berlijnse kranten op te heffen en stelde godsdienstvrijheid in om immigratie van katholieken en hugenoten te bevorderen. In hetzelfde jaar verkocht hij Herstal aan de prins-bisschop van Luik nadat hij Maaseik had bezet.
Toen Keizer Karel VI op 20 oktober 1740 zonder mannelijke opvolger in Wenen stierf, toonde Frederik zijn andere kant; hij viel op 14 december op brutale wijze Silezië binnen.[8] De Republiek, Frankrijk en Engeland zouden hem zo ver van hun grens niet tegen houden. Dat Oostenrijk de loop van de Oder beheerste stond hem niet aan en door de verovering van het rijke Silezië zou het inwoneraantal met ongeveer 50% toenemen. Pruisen met zijn goedgetrainde infanterie en cavalerie van Ulanen was voortaan in militair opzicht ongeveer even machtig als het Habsburgse rijk, maar raakte diplomatiek geisoleerd. De firma Willem Gideon Deutz en de obligatiehouders hebben in 1742 grote schade hebben geleden, nadat Frederik Silezië deels veroverde. De firma had een lening van vijf miljoen gulden uitstaan in Oostenrijk en Silezische zilvermijnen in onderpand gekregen.[J.G. van Dillen, p. 459] Frederik betaalde de lening af, maar niet de rente.2 In hetzelfde jaar verscherpte Frederik de censuur.
De Pruisische schatkist was bijna leeg; Frederik probeerde een lening te sluiten in Amsterdam. Bohemen kreeg een contributie opgelegd van 1,3 miljoen gulden en Saksen van 1 miljoen daalder. Hij had een adempauze nodig en sloot in 1744 een verbond met Frankrijk. Met kerst 1745 bood hij zijn tegenstanders vrede aan als hij Silezie mocht houden. Frederik de Grote bevorderde een actievere bevolkingspolitiek, hetgeen meer belastinginkomsten, maar ook soldaten voor het leger betekende. Aan de Oder werden nieuwe landbouwgronden ontgonnen. Frederik betrok Sanssouci en sprak zich uit voor de bouw van moskeeën als ook moslims uit het Ottomaanse rijk zich in Pruisen zouden vestigen.
Frederik was niet alleen een kundig veldheer, maar bemoeide zich met zich met alles. Hij was zijn eigen minister van Buitenlandse Zaken, en Financiën. Zijn vader had hem steeds voorgehouden goed aan het leger, maar ook aan geld te denken. Frederik sloot zich niet aan bij Oostenrijk en Beieren, die een nieuwe munt, de Reichsthaler, hadden ingevoerd, maar introduceerde de Friedrich d’or die alle overige munteenheden zou moeten verdringen. In 1750 stelde hij Johann Philipp Graumann aan die het munt- en geldwezen moest organiseren.3 In 1752 schreef hij zijn “Politisches Testament”, waarin hij verkondigde dat Pruisen zoveel geld moest sparen om minstens vijf jaar oorlog te kunnen voeren; in 1753 verscheen “Generalprinzipien des Krieges”, waarin hij zijn taktiek uitlegde, d.w.z. bij iedere manoeuvre tijd te winnen om daaruit voordeel te trekken.[I. Mittenzwei, p. 92, 103] In 1753 trok hij diverse alchemisten aan die beweerden goud te kunnen maken, maar hem teleurstelden. Frederik liet in het geheim Hollandse dukaten, Oostenrijkse Albertusdaalders, namaken om in Silezië, het Oostzeegebied en Azië af te zetten. Bovendien wilde hij de Franse Louis d’or, die overal in Duitsland werd gebruikt, concurrentie aandoenDe twee Silezische Oorlogen had een diepe rancune van de kant van keizerin Maria Theresia en haar minister Wenzel Anton von Kaunitz tot gevolg.4 Vanwege een boycott van Pruisisische en Silezisische produkten door Oostenrijk en Saksen plande hij een nieuwe oorlog. Frederik verbond zich met Frankrijk tegen Oostenrijk, maar beging een kapitale fout door zich in 1756 met de Engelsen te verbinden, het zogenaamde Renversement des alliances en haalde zich vervolgens de vijandschap van Frankrijk op de hals, dat in het voorafgaande jaar Engeland de oorlog had verklaard. Frankrijk, Rusland en Oostenrijk konden ongeveer twee keer zoveel manschappen in de strijd werpen als Pruisen.
Zonder oorlogsverklaring viel hij augustus 1756 Saksen binnen, dat weigerde zich bij Pruisen aan te sluiten. Zijn eerste nederlaag was in de Slag bij Kolin, 60 km ten oosten van Praag. Na nog een nederlaag aan de Neisse gaf hij de markies D’Argens de opdracht een grafschrift te bedenken en een schip naar Jamaica in gereedheid te brengen voor hemzelf.5 D’Argens herinnerde hem aan Julius Caesar, Turenne en de prins van Condé, die eveneens nederlagen hadden moeten verwerken. Ook in december 1758 speelde hij met de gedachte aan dood te zijn, na de slag bij Hochkirch of de dood van zijn liefelingszuster.[Voltaire. Brieven aan Frederik de Grote, p. 684] Frederik won aan zelfvertrouwen in de Slag bij Roßbach, en de Slag bij Leuthen, waar hij de Franse en de Oostenrijkse legers versloeg. Russische legers bezetten Oost-Pruisen eind 1758 en het Oostenrijkse leger rukte op vanuit het zuiden. Frederik werd steeds meer in het nauw gedreven en in augustus 1759 dreigde er zelfs een totale nederlaag in de Slag bij Kunersdorf, nauwelijks 100 km van Berlijn, net aan de andere kant van de Oder. Van zijn leger van 58.000 man had hij er nog 3.000 over en het verhaal gaat opnieuw dat Frederik dood wenste te zijn en opium bij zich stak.6 Het lot van Pruisen leek bezegeld. Zijn soldaten vluchtten in paniek; Saksische soldaten die hij had ingelijfd deserteerden. Er brak muiterij uit onder de soldaten ontevreden over de slechte betaling (minder dan een gulden per week) en de duurte van levensmiddelen.[Für 8 Groschen ist’s genug. Friedrich der Große in seinen Münzen und Medaillen] Frederik liet tijdens de winter nieuwe troepen rekruteren. Voor het sluiten van een vrede was het nog te vroeg, maar de Engelse premier William Pitt zou de Russen polsen.[Voltaire. Brieven aan Frederik de Grote, p. 717-718]

Saksen, dat provisorisch door Pruisen werd bestuurd, maar veroverd werd door Oostenrijk veranderde in een slagveld en Dresden werd bij een bombardement in juli 1760 verwoest. Het vorstendom moest zware contributie aan Pruisen betalen, maar Saksen was verarmd en dat geld moest worden geleend. De Russen en Oostenrijkers bezetten in oktober enkele dagen lang Berlijn; kanalen en fabrieken zouden niet worden verwoest als Pruisen brandschatting aan de Russen betaalde. Frederik verplaatste het hof of kabinet naar Maagdenburg. Slot Charlottenburg werd geplunderd, maar de Russen trokken zich terug en met de toezegging van de Berlijnse koopman Gotzkowsky dat de brandschatting zo spoedig mogelijk zou worden betaald met geleend geld op de kapitaalmarkten van het neutrale Hamburg en Amsterdam. Het is mogelijk dat Frederik geld leende bij De Neufville en Stenglin.[N. Schepkowski, p. 264] Daar kwam nog bij dat ook George III van Engeland, de nieuwe koning en Friedrichs neef, in 1761 de subsidie aan Pruisen stopte, toen men in Engeland van mening dat het beter voor de strijd tegen Frankrijk in de kolonien zou kunnen worden ingezet.
De schatkist was leeg, maar Frederik werd op wonderbaarlijke wijze gered door het overlijden van de hem zeer vijandig gezinde tsarina Elisabeth I van Rusland, begin 1762. Dat noemde hij het wonder van het huis Brandenburg. Peter III van Rusland, die haar opvolgde, was een mateloos bewonderaar van Frederik II en sloot in mei de Vrede van Sint-Petersburg met hem; Oost-Pruisen is ontruimd en teruggegeven aan Frederik, die instemde met een Poolse corridor. De oorlogvoerende partijen waren vermoeid en er was bij alle partijen een groot gebrek aan geld. Frederik dwong zijn beamten in het geplunderde Saksen jonge jongens te recruteren als er niet meer geld op tafel kwam. Gelukkig is in februari 1763 de Vrede van Hubertusburg gesloten.
De financiering van de oorlog is een ingewikkelde zaak. Zeker is dat Frederik de Grote vijf keer zijn munt liet devalueren en dat Engeland vanaf 1758 tot 1761 via Amsterdam en Hamburg subsidie overmaakte, bestaande uit goud en zilver. Dat is gebruikt voor het slaan van Kriegsgeld en verspreid in Saksen, Silezië, Polen, Bohemen, Hongarije en Koerland; zijn soldaten en kooplieden in vee, graan en zout brachten het Kriegsgeld op markten en beurzen in omloop.[Schrötter, p. 32] Het gebruik van Kriegsgeld werd in Pruisen verboden en tegengehouden.[Die Russen in Königsberg: Ein numismatisches Zeugnis des Siebenjährigen Krieges] Het is Frederik gelukt te zijn een oorlog te voeren zonder geld te lenen in het buitenland of de belastingen in Pruisen te verhogen,7 maar zijn doel bereikte middels devaluatie van de munt.8 In Pruisen bestond geen staatsbank; Frederik was zelf de oppermuntmeester. Het in omloop brengen van minderwaardig geld was beproefd middel om een oorlog te financieren, dat hadden al velen al voor hem gepresteerd. De muntmeesters Daniel Itzig en Veitel Ephraim, speelden daarbij vanaf december 1755 een belangrijke rol. Zij pachtten in 1756 alle Pruisische en Saksische munthuizen, die geacht werden winst te maken. Ze betaalden daarvoor sleischat, een bedrag dat was gebaseerd op de ondernemerswinst. Ze waren evenwel verplicht zich aan de muntvoet vast te houden en niet meer te produceren dan afgesproken was. In oktober 1756 werd het duidelijk, dat er bedrog werd gepleegd. Er waren munten in omloop die niet ter plaatse waren geslagen, maar toch dat stempel droegen (en het jaar 1753).[Schrötter, p. 35] Toen Kleve in 1757 bezet werd door het Franse leger, zijn die activiteiten voortgezet in Magdeburg en Berlijn. Ook in Leipzig en Dresden is minderwaardig geld geslagen, toen Ephraim ook daar tot muntmeester werd benoemd. Ephraim en Itzig hebben voor 40 miljoen aan nieuwe munten geslagen, waaronder een vervalste August d’or met een laag zilvergehalte, die in Saksen, Silezië en Polen in omloop werd gebracht.[Schrötter (1909) Das Preussische Münzwesen im 18. Jahrhundert, p. 9, 13, 16.] Frederik de Grote wist af van het bedrog, en stemde ermee in, en bemoeide zich minder met het muntwezen, naarmate hij meer op het slagveld werd beziggehouden. Begin 1762 kwam hij tot inzicht en beschouwde zijn experiment als mislukt. Het valse geld is op grote schaal uitgevoerd en omgesmolten, vooral rondom Amsterdam en Hamburg. Na de Zevenjarige Oorlog heeft Frederik de oude muntvoet stapsgewijze hersteld. Pruisische munten werden niet langer als betrouwbaar gezien.[Schrötter, Band II, p. 218]
Voor meer informatie zie
Frederik de Grote en de muntchaos tijdens de Zevenjarige Oorlog (1756-1763)
Pruisen was door de oorlog ongeveer uitgeput. Een half miljoen soldaten en burgers, ongeveer 10% van de bevolking, had het leven verloren. Maar de machtspositie van Pruisen in Europa was voor lange tijd verzekerd. In 1764 was hij de beroemdste man in Europa en had hij een ontmoeting met Casanova die vervolgens een baantje kreeg als trainer bij de cadetten. Casanova was teleurgesteld dat hij alleen om zijn uiterlijk was aangenomen.[9] Frederik reorganiseerde de brandverzekering, begon een staatsloterij, die hij overdeed aan Giovanni Antonio Calzabigi.9 Het bank- en verzekeringswezen zou moeten samenwerken, maar de aandeelhouders hadden geen vertrouwen in het dubbelproject. Frederik nodigde Franse ambtenaren uit die de belasting zou moeten verpachten, maar ook dat mislukte.[I. Mittenzwei, p. 135-136; 139]
In een Russisch-Turkse Oorlog (1768-1774) steunde hij Catharina. In 1772 verwierf hij bij de Eerste Poolse Deling Pommerellen en het Kulmerland. De nieuwe aanwinsten kregen in 1773 de naam West-Pruisen, het oude Pruisen – uitgebreid met het Ermland – werd dientengevolge Oost-Pruisen.
Frederik en de Republiek
De Pruisische kroonprins bezocht in 1738 zijn volle nicht Anna van Hannover in haar zomerresidentie Soestdijk; zij onderhielden een levendige correspondentie voornamelijk over muzikale onderwerpen. In een brief aan Voltaire, volgend op het bezoek aan het echtpaar, roemde Frederik de Grote de levensbeschouwelijke en filosofische diepzinnigheid van de prinses en haar man. Al in 1753 liet hij hollandse dukaten namaken, tegen de weliswaar gangbare muntvoet (?), maar toch valsmunterij in opdracht van de overheid.[Schrötter, p. 69] In 1754 verkocht hij Huis Honselaarsdijk en diverse andere bezittingen in en rond het Oude Hof, Westland en Hoge en Lage Zwaluwe, die hij van zijn vader had geërfd voor het gigantische bedrag van 705.000 gulden inclusief de meubelen aan Anna van Hannover. [10] Frederik liet zich betalen in baren goud, of bij gebrek daaraan in Hollandse dukaten.[A.T.B. Peele (2013) Drie Pruisische koningen als heren van Hooge en Lage Zwaluwe: een casus. In: Een uitzonderlijke erfgenaam : de verdeling van de nalatenschap van Koning-Stadhouder Willem III en een consequentie daarvan : Pruisisch heerlijk gezag in Hooge en Lage Zwaluwe, 1702-1754.]
Frederik de Grote was in 1755 incognito op bezoek bij Isaac de Pinto op zijn landhuis Tulpenburg,[11] en bezocht de schilderijenverzameling van Gerrit Braamcamp op Kloveniersburgwal. Hij zou nog in datzelfde jaar Johann Ernst Gotzkowsky opdracht geven om schilderijen te kopen voor zijn collectie in Sanssouci. Op zijn terugreis, in een trekschuit over de Vecht, ontmoette hij Henri Alexandre de Catt die in dienst was bij de familie Van Tuyll van Serooskerken (op Slot Zuylen) en op weg was naar Utrecht. Er ontspon zich in een interessante discussie op het achterdek. Frederik was onder de indruk en nodigde hem uit naar Potsdam. In 1757 wilde Frederik de Grote een lening van een half miljoen sluiten bij de bank Andries Pels & Zonen. Blijkbaar had de bank daarvoor toestemming nodig. Hendrick Bicker, een van de directeuren, werd naar raadpensionaris Pieter Steyn verwezen.[J.E. Elias (1903-1905) De vroedschap van Amsterdam, p. 1062-1063] In 1768 verbleef Frederik op jachtslot ‘t Loo bij zijn nicht Wilhelmina van Pruisen. Zij was onmiddellijk na haar huwelijk begonnen de overheersende positie van Lodewijk Ernst van Brunswijk-Lüneburg-Bevern, de zwager van Frederik, te ondermijnen. In lange brieven had zij haar beklag gedaan aan haar oom. De operavoorstelling die avond was geen succes. Frederik nam het besluit nooit weer terug te keren. Hij pleitte nog wel voor eerherstel van Douwe Sirtema van Grovestins.
In 1775 had hij de Nederlandse kanunnik Cornelis de Pauw als zijn voorlezer. In 1780 kreeg hij bezoek van Petrus Camper, anatoom en zooloog. In 1782 bemoeide hij zich opnieuw met de Republiek en liet via zijn gezant Friedrich Wilhelm von Thulemeier aan Joachim Rendorp en De Vrij Temminck weten, dat hij niet de kleinste schending van de voorrechten van het stadhouderschap zou dulden. Bovendien gaf hij zijn ambassadeur te kennen niet met Agatha Theodora Geelvinck te trouwen vanwege belangenverstrengeling. In januari 1783 verloor de stadhouder verder terrein en Frederik suggereerde dat de prins open kaart moest spelen met Frankrijk,[12] mogelijk in verband met de Vrede van Parijs (1783). Frederik heeft later meer bevoegdheden voor zijn nicht bepleit en een ministerraad om stadhouder Willem V te adviseren.[13]
Frederik en Voltaire

Frederik verkeerde graag in het gezelschap van wandelende encyclopedieën, en hij nodigde de Venetiaan Francesco Algarotti al na vijf dagen uit om te blijven. Algarotti had verplichtingen, maar kwam het jaar daarop terug om zijn kroning in Königsberg bij te wonen. Vervolgens brachten zij een bezoek aan Bayreuth, Straatsburg en de Kleefse tuinen. Frederik schreef een erotische gedicht ‘La Jouissance‘ (De Lust). Het was naar zijn eigen zeggen om aan Algarotti (‘de zwaan van Padua’) te laten zien dat Noord-Europese mannen net zulke gepassioneerde minnaars zijn als Zuid-Europese mannen. Op 11 september ontmoette hij Voltaire, die toen in Brussel woonde, voor de eerste maal op slot Moyland. Ze correspondeerden al vier jaar lang, en Frederik had hem aangeboden manuscripten te bewaren.[14] Voltaire droeg zijn tragedie Mahomet voor en Frederik was onder de indruk. Hij nodigde hem uit naar Berlijn te komen, maar stelde de afspraak uit na de dood van de Habsburgse keizer. Frederik hield zich toen vooral bezig met de voorbereiding van een oorlog in Silezië. Toen Voltaire in november aankwam, kreeg hij geen vergoeding van zijn reiskosten.[15] Frederik, die bekend staat als zuinig, ging ervan uit dat hij al was betaald om te komen spioneren voor Frankrijk. Vanwege de Eerste Silezische Oorlog die begon in december reisde Voltaire al na twee weken terug.
In 1742 ontmoeten zij elkaar in Aken om te kuren. Voltaire kreeg van de Franse regering een nieuwe opdracht om in Berlijn langs te gaan en uit te vinden wat Frederik van plan was. Voltaire kwam er achter dat Frederik een lening had gesloten in Amsterdam en berichtte naar Parijs dat zij Pruisen zouden moeten steunen. In 1744 sloot Frederik een verdrag met Frankrijk, dat twaalf jaar stand zou houden. In 1750 kwam de Franse filosoof voor hun vijfde ontmoeting langs, na de dood van zijn geliefde Émilie du Châtelet. Voltaire verbleef na een stroeve ontvangst uiteindelijk twee jaar lang op Sanssouci met een aanstelling als kamerheer en de opdracht het Franse proza van zijn opdrachtgever te corrigeren. Vanwege een ruzie over een onbetamelijk proces over een lening die Voltaire in Berlijn had gesloten, een onenigheid over een wiskundige ontdekking door Johann Samuel König of door Maupertuis,[16] en het in bezit hebben van een gedichtenbundel, door Frederik geschreven en waarvan maar acht exemplaren bestonden, hebben de lastige Frederik en de onderdanige Voltaire elkaar na maart 1753 nooit meer in levende lijve ontmoet. Frederik bleek gesteld op rust en harmonie en zag Voltaire op dat moment liever gaan.[17] Frederik verbitterde en verloor zijn interesse in literatuur. Niettemin correspondeerde de vorst toch nog ongeveer dertig jaar lang met Voltaire, die ooit over hem schreef:
![]() |
‘s Morgens een koning met grandeur, na de maaltijd een groot auteur, de hele dag superieur en aan het souper een charmant causeur.
Ik heb niet zonder u kunnen leven en niet met u. 10 |
![]() |
Frederik en de muziek
Frederik was een groot muziekliefhebber en een geoefend fluitspeler. Aan het hof werd dagelijks tussen 7 en 9 uur ‘s avonds gemusiceerd. Zijn eerste leermeester was Gottlieb Heyne.11 Vanaf mei 1728 kreeg hij twee keer per jaar les van de Johann Joachim Quantz, die zich op zekere dag vanwege een plotseling binnenvallen van de boosaardige vader in een kast verstopte. In 1731 hoorde Frederik de opera Cleofide van Johann Adolf Hasse, tijdens een bezoek aan Dresden. Na het overlijden in 1733 van de keurvorst August II van Polen, die bijna failliet was, zijn een aantal musici naar Rupin gestuurd: o.a. Franz Benda en zijn broer Johann Benda, die protestants waren geworden en in Dresden veel commentaar over zich heen kregen. Later zouden ook de jongere broers Georg en Joseph Benda in zijn orkest aangesteld worden. Aan de königliche Hofkapelle bestaande uit 17 man, waren verder Carl Heinrich Graun (1735), de violist Johann Georg Pisendel, de klavecimbelspeler C.Ph.E. Bach (1738) verbonden. Frederik correspondeerde over muziek met Anna van Hannover en padre Martini. In 1740, het jaar van zijn troonbestijging, schijnt ook G.F. Händel aanstalten te hebben gemaakt zich in Berlijn te vestigen. Quantz werd in 1741 aangesteld als hofcomponist tegen een ongewoon hoog salaris, nadat Michel Blavet de post had afgewezen. In het zelfde jaar stichtte hij de Staatsoper Unter den Linden met een productie van Graun in een onaf gebouw. In januari 1742 bracht hij een bezoek aan Dresden en zag een uitvoering van Lucio Papirio een opera gecomponeerd door Johann Adolf Hasse; Algarotti stuurde hem de muziek van een aria achterna. Hasse schreef 80 fluitsonates voor Frederik, die mogelijk een grotere voorliefde had voor de composities van Quantz en Muzio Clementi.

Het muzikale oeuvre van Frederik de Grote bestaat uit drie wereldlijke cantates die verloren zijn gegaan, drie opera-aria’s voor Demofoonte, onder andere een gedeelte van een opera Il Re Pastore, vier fluitconcerten, 121 fluitsonates en enige marsen. Hij schreef het libretto voor vier operas, o.a. Montezuma en liet de da-capo arias daarin vervangen door cavetinas. Ook het Spaanse volkslied, de Marcha Real zou gebaseerd zijn op een compositie van Frederik?
Wetenschap, literatuur, architectuur en handel
In 1740 werd de Franse wiskundige, astronoom, natuurvorser en filosoof Maupertuis die had ontdekt de noord- en zuidpool afgeplat waren, op voordracht van Voltaire uitgenodigd om naar Berlijn te komen. Willem Jacob ‘s Gravesande bedankte voor de eer. Leonhard Euler verliet Sint-Petersburg om een benoeming aan de Berlijnse Academie te aanvaarden. In 1742 kwam Jean-Baptiste de Boyer, Marquis d’Argens naar Berlijn. De arts en atheïst Julien Offray de La Mettrie in 1747, waarschijnlijk nadat de 35-jarige Frederik een hartaanval had gehad, maar hij leed ook aan jicht, aambeien en kolieken.
Frederik had niet veel op met de toenmalige Duitse literatuur en wetenschap: uitzonderingen waren Christian Wolff, die hij na een conflict aan de universiteit van Halle tussen theologen en filosofen had herbenoemd[20] en Moses Mendelssohn. Zijn favourite filosofen waren de Romeinse epicurist Lucretius, de stoicijnse keizer Marcus Aurelius en Marcus Fabius Quintilianus.
Gevleugelde uitspraken van Frederik II zijn:

Daarnaast was hij als iedere vorst in de 18e eeuw erg geïnteresseerd in de architectuur en maakte graag schetsen van gebouwen, die hem aanspraken. In 1732 leerde hij Von Knobelsdorff kennen, die hij assisteerde bij het ontwerp van slot Rheinsberg. Slot Charlottenburg en Slot Monbijou in Berlijn heeft hij laten uitbreiden in 1740 met nieuwe vleugels in rococostijl. In Potsdam heeft hij het stadsslot laten verbouwen tot zijn nieuwe winterresidentie. Daarnaast bouwde hij in Potsdam zijn, wereldberoemde, lustslot Sanssouci en trok de decoratieschilder Johann August Nahl aan. Op het ontwerp had de koning, die geen kelders wilde, want die boezemden hem angst in, zoveel invloed dat Von Knobelsdorff afhaakte en de Amsterdammer Jan Bouman de organisatie overnam.[21] In mei 1747 was Sanssouci, waar geen vrouwen werden getolereerd, mannen de was deden en bedden opmaakten, bijna klaar en kon hij het paleis betrekken. Het paleis werd ingericht met gestolen porselein uit Meissen.[Der König, sein bester Kunde von Klaus Büstrin] In het park, een leerschool voor architectuurstudenten, liet hij een Chinees paviljoen en meteen na de Zevenjarige oorlog het Neues Palais bouwen, dat laatste was bedoeld als verblijf voor zijn gasten, waarbij de keukens in een afzonderlijk gebouw werden ondergebracht. Op de Gendarmenmarkt in Berlijn kwamen rond 1785 twee bijna identieke kerken met koepels en torens, uitdrukking gevend aan zijn tolerante houding ten opzichte van religie. Bovendien kwamen de Sint-Hedwigskathedraal, de Koninklijke Bibliotheek en het paleis voor prins Heinrich, nu de Humboldt-Universiteit tot stand. Frederik was zuinig en liet oud materiaal hergebruiken.12
In 1742 kocht hij de verzameling antieke standbeelden van kardinaal Melchior de Polignac. Frederik was ook een groot liefhebber van de schilderijen van Watteau,[22] Pater,[23] Chardin, Lancret en Pesne. Zijn collectie achttiende-eeuwse Franse meesters is een van de belangrijkste buiten Frankrijk. Rond 1755 zou zijn smaak veranderen en verzamelde 39 schilderijen van Rubens en 15 van Anthonie van Dijck. In 1756 kocht hij 400 schilderijen in Frankrijk.[24] In 1764 werd de Bildergalerie (Sanssouci) geopend om bij slecht weer niet naar buiten te hoeven.
De koopman, industrieel en kunstverzamelaar Johann Ernst Gotzkowsky kreeg niet alleen opdracht schilderijen op te kopen maar in 1761 ook een Berlijnse porseleinfabriek opnieuw op te starten met personeel en materiaal uit Meissen. Toen Gotzkowsky na twee jaar uitstel van betaling aanvroeg, nam Frederik de fabriek op 24 augustus 1763 over, de tegenwoordige Koninklijke Porselein Manufactuur (KPM). Hij verplichtte de loterijen en de Pruisische joden jaarlijks porselein af te nemen. Frederik was zelf de grootste afnemer.
In 1740 had Frederik een ministerie voor handel opgericht, in 1750 startte hij de Pruisische Aziatische Compagnie, waarbij de Surinaamse koopman Stephanus Laurentius Neale betrokken was. Met de opzet in Emden van een marine is het nooit wat geworden. In Krefeld en Elberfeld was een zijde-industrie opgezet waarvoor Hollanders werden aangetrokken. In het voorjaar van 1758 was de schatkist leeg. Door het uitgeven van valse munten, Ephraimieten met een beperkt zilvergehalte, raakte de staatskas weer gevuld. In april 1763 startte hij een loterij; elf maanden later trok hij zich terug.[25] De Neufville ging failliet vanwege een grote ongedekte hoeveelheid wisselbrieven op Hamburg, bedoeld om Pruisen zilver te verstrekken. De Neufville liet ook waardeloos Kriegsgeld importeren om het om te smelten en winst te kunnen maken op de verkoop van baren zilver. Frederik de Grote schreef na enkele weken een brief aan de Staten van Holland om het faillissement op te heffen; het jaar daarop kreeg De Neufville rehabilitatie.[26] Frederik beklaagde zich diverse keren over de woekeraars en speculanten. (Het lag volgens de Oost-Duitse historica Ingrid Mittenzwei nooit aan hem zelf.)
Johann Ernst Gotzkowsky slaagde er april 1763 in voor 1,2 miljoen gulden afgedankte Russische graanvoorraden opgeslagen langse de Pommerse kust op te kopen. Daarbij is hij gefinancierd met 100.000 gulden door de Amsterdamse koopman/verzekeraar Leendert Pieter de Neufville die zich toentertijd in Berlijn ophield. De Neufville zegde toe een miljoen gulden in de Koninklijke Pruisische Aziatische Compagnie in Emden te willen investeren. Gotzkowsky en De Neufville speculeerden ook met wisselbrieven. Een actie die hen duur zou komen te staan; drie maanden later waren zij failliet. Frederik de Grote schreef op 21 augustus zowel het Amsterdamse stadsbestuur als de Staten-Generaal aan met het verzoek om de zilversmelterij van de firma De Neufville overeind te houden. Op 24 augustus nam Frederik de porselein- en de zijdefabriek van Gotzkowsky over in de hoop dat die met een voorschot en enige maanden uitstel alsnog in staat zou zijn zijn bankroet te vermijden en de Russen te betalen. Meer dan 100 firmas in Hamburg en Amsterdam zouden nog hem volgen in de tijdelijke, maar heftige crisis die vooralsnog niet was uitgewoed.
In 1765 liet hij een koninklijke girobank, en een handelscompagnie op de Levant oprichten om Oostenrijk concurrentie aan te doen; de Aziatische Compagnie in Emden is opgeheven. Pruisen belandde in een recessie en in 1766/67 volgde een nieuwe reeks van faillissementen, waaronder Gotskowsky.13
Aardappels en snuifdozen
Een van de grote verdiensten van Frederik de Grote is de invoering op grote schaal van de aardappel als volksvoedsel. Op 24 maart 1756 vaardigde hij het beroemde Kartoffelbefehl uit, waarin hij “sämtliche Land– und Steuer Räthe, Magistrate und Beamte” beval dat al zijn onderdanen met deze plant bekendgemaakt dienden te worden en dat deze op iedere beschikbare plek moest worden verbouwd.[27][28] Tot op de dag van vandaag zijn er altijd een paar aardappelen te vinden op zijn graf.[29]
Frederik was een toegewijd gebruiker van snuiftabak. Beschrijvingen van zijn verschijning maken meer dan eens melding van snuifvlekken op zijn (versleten) uniform.[30] In de nalatenschap van keizer Wilhelm II in Huis Doorn is een deel van zijn verzameling snuifdozen (die honderden exemplaren moet hebben omvat) te bewonderen.
Persoonlijk leven
In 1738 kwam de Rotterdammer Daniel de Superville langs om Frederik te behandelen, naar verluidt van een oedeem. De arts vond Frederik hoogst intelligent, maar beschikkend over een slecht karakter. Hij was vals, achterdochtig, egocentrisch, ondankbaar, huichelachtig, etc. en zou een grotere vrek kunnen worden dan zijn vader. Hij had geen geloof en geen moraal, maar was daarentegen geïnteresseerd in wetenschap.
Van den koning van Pr(uisen) konnen geen horreurs genoeg gesegt werden, gene menslieventheyt, geen geneureusheyt, genen dankbaerheyt, allerambitieust voor sig allen, het anti-phisiqeu, soo ook sijne broerders, see toegdaen, gierig in den hoogsten graat.14
Op 15 augustus 1738 werd Frederik in Braunschweig ingewijd als lid van de Orde van Vrijmetselaren, zeer tegen de zin van zijn vader. In 1739 zou hij in Rheinsburg, in 1740 in Slot Charlottenburg een zaal als Loge inrichten, voor de thans nog bestaande Zu den drei Weltkugeln. Zijn verdere leven bleef Frederik de orde openlijk ondersteunen.
Zijn huwelijk met Elisabeth Christine van Brunswijk-Bevern is altijd kinderloos gebleven. Zijn echtgenote, van wie hij gescheiden leefde en die zomers meestal op Slot Schönhausen verbleef, ontmoette hij alleen bij staatsaangelegen en op familiefeesten. Toen zij rond 1756 voor het eerst Sanssouci bezocht, begroette hij haar met het legendarische Madame, u bent dikker geworden.
Op latere leeftijd heeft Frederik zich ontwikkeld van een vrouwenhater in een mensenhater. Al in 1769 werd over hem verteld dat hij van niemand hield. Denis Diderot noemde hem een boosaardige aap. Volgens Voltaire aaide hij met de ene hand en krabde met de andere.

Friedrich gaf weinig om zijn familie. Niettemin was hij sterk betrokken bij de opvoeding van Carl Eugen in Würtenberg en zijn lievelingsneef, prins Frederik Willem II van Pruisen, die hem zou moeten opvolgen. De vrouw van zijn neef, zijn eigenzinnige nicht Elisabeth van Brunswijk-Wolfenbüttel, werd na een buitenechtelijke zwangerschap verbannen naar Stettin. Frederik dwong Frederik Willem drie maanden na de scheiding een nieuw huwelijk te sluiten en voor een mannelijke opvolger te zorgen.
Frederik de Grote liep altijd in uniform en laarzen en deed inmiddels nauwelijks onder voor zijn vader. Hij was erg gesteld op zijn honden, waaronder een spaniël, maar ook op Männerfreundschaften. Dat blijkt wel uit zijn hechte vriendschap met zijn secretarissen Von Katte, Charles Étienne Jordan, Claude Étienne Darget, en voorlezers Jean-Martin de Prades en Henri Alexandre de Catt, die ook zijn Frans moesten verbeteren.[32] Al jaren wordt gespeculeerd dat hij homoseksueel was,[33][34] volgens Casanova werd daar door tijdgenoten niet geheimzinnig over gedaan.[35] De voortzetting van de dynastie was hoe dan ook gegarandeerd door de kinderrijkdom van zijn jongere broer August Willem, destijds de favoriet van zijn vader.

Frederik was misschien liever filosoof, musicus, dichter of historicus geweest dan koning, maar nam zijn opdracht serieus. Het onthoofden van zijn vriend Katte, in opdracht van zijn tyrannieke vader, moet een nare ervaring zijn geweest en heeft volgens sommige auteurs een cynische man van hem gemaakt. Zijn verhouding met zijn zuster Wilhelmina van Bayreuth was intiem, maar met andere vrouwen ingewikkeld. Frederik omringde zich met intellectuelen, om ‘s avonds gesprekken op niveau te kunnen voeren. Hij liet de Pruisische munt devalueren om beter te kunnen concurreren; de muntvoet die Graumann introduceerde, hield honderd jaar lang stand. Met de molenaar achter Sanssouci voerde hij strijd, maar was niet te beroerd te erkennen dat de rechtbank het laatste woord had. Hij maakte in 1763 een einde aan het lijfeigenschap op staatsdomeinen, maar joeg daarmee de Pommerse adel tegen zich in het harnas. Toen Goethe in 1778 in Berlijn verbleef, was hij verbaasd dat de koning zo onpopulair was. In augustus van dat jaar bracht Frederik een bezoek aan Breslau; hij zat in de regen zes uren op zijn paard en liep een ernstige verkoudheid op. Hij zou nooit meer de oude worden. Aan het einde van zijn leven kon hij nauwelijks meer uit zijn stoel komen vanwege kortademigheid en jicht. De vloer van zijn zijn kamer lag bezaaid met papieren.
Na zijn dood
Overeenkomstig zijn eigen testament ligt der alte Fritz tegenwoordig begraven op het terras van zijn Slot Sanssouci in Potsdam – naast zijn geliefde honden. Het stoffelijk overschot werd aanvankelijk bijgezet in de Garnisonkirche te Potsdam, naast het graf van zijn vader. In de laatste maanden van de Tweede Wereldoorlog werd het gebalsemde lichaam overgebracht naar een zoutmijn in Thüringen om te voorkomen dat het in handen van het Rode Leger zou vallen.[36] Vervolgens is zijn sarcofaag ondergebracht in de Elisabethkirche in Marburg (Hessen). Vanaf 1953 stond het in Burg Hohenzollern, het stamslot van het huis Hohenzollern, in Hechingen op de Schwäbischen Alb. Op 17 augustus 1991 is het stoffelijk overschot met veel vertoon bijgezet op het terras van zijn Sanssouci, als bezegeling van de nieuwe Duitse eenheid. Frederik de Grote is naderhand zeer verschillend beoordeeld. De bevolking van Berlijn schijnt opgelucht te zijn geweest toen de zuurpruim stierf, want de stad had nieuwe impulsen nodig. In Breslau en Königsberg lag de zaak anders en ging de mensen in het zwart gekleed naar herdenkingsdiensten. Friedrich Schiller wees na enkele maanden een verzoek om een gedicht te schrijven af. De filosoof Immanuel Kant (1724–1804) beschouwde hem als de ware verlichte heerser, vooral vanwege zijn religieuze tolerantie. Mirabeau zou in 1789 verslag doen in zijn Histoire sécrète de la cour de Berlin waarin hij op zijn kenmerkende wijze de levenswijze van het Pruisische hof beschreef. De romantische historicus Thomas Carlyle stelde hem voor als een held. Thomas Mann stelde hem voor als een boosaardige dwerg. Frederiks afkeer van het Duits weerhield de nazi‘s er niet van om hem herhaaldelijk als een oorlogsheld in hun propagandafilms te laten optreden. Joseph Goebbels las Hitler uit brieven voor, die door Friedrich waren geschreven na de Slag bij Kunersdorf. Deze feiten deed de SED in 1962 besluiten het Ruiterstandbeeld van Frederik de Grote van Unter den Linden naar Slot Charlottenhof in Potsdam te verplaatsen; in 1980 is het standbeeld teruggezet op zijn oorspronkelijke plek. Helmut Schmidt liet in 1969 bij zijn aantreden als minister van defensie een borstbeeld van Frederik verwijderen en noemde hem Alexander de Grote in zakformaat.
Sommige historici beschouwen Frederiks belangstelling voor de Verlichting vooral als een modeverschijnsel, een façade. Voor Szabo bijvoorbeeld was hij een opportunist en iemand die grote risicos nam, overgoten met een intellectueel laagje, maar in wezen een harteloze moordenaar, met kwade bedoelingen, een ongevoelige man die zich niet druk maakte om een mensenleven.[F.A.J. Szabo (2008) The Seven Years War in Europe, 1756-1763] Dat gaat te ver, want de auteur beperkte zich tot de oorlogsjaren. “Zijn opvattingen over staat, religie en justitie waren doordrenkt van verlichte ideeën.”[38]
Werken
Frederik heeft een gigantisch literair oeuvre, bijna uitsluitend in de Franse taal, nagelaten van filosofische tractaten, gedichten en brieven, uitgegeven in tien delen.
- Œuvres de Frédéric le Grand (digitale editie, Frans + Duits)
Anti-Machiavel, of oordeelkundig onderzoek, van den Vorst, van Machiavel … Door Frederick II, Voltaire, H. Zweerts. Nederlandse vertaling uit 1741 [1]
Externe links
- (en) History of Friedrich II of Prussia, Called Frederick the Great, by Thomas Carlyle [2]
- Handelsmünzen Friedrichs II.
|
Referenties
- I. Mittenzwei (1980) Friedrich II. von Preussen. Biografie, p. 113 ↩
- A. Peele (2013) Drie Pruisische koningen als heren van Hooge en Lage Zwaluwe: een casus, p. 389-392 ↩
- Zilver bleek in Pruisen goedkoper te zijn, dan elders in Europa. Het gevolg was dat zilveren munten werd uitgevoerd. ↩
- Het zou een van de oorzaken van de derde Silezische of Zevenjarige Oorlog worden. ↩
- Voltaire. Briefwisseling met Frederik de Grote 1736-1778, p. 677 ↩
- I. Mittenzwei, p. 117 ↩
- L. Beutin (1933) Die Wirkungen des Siebenjährigen Krieges auf die Volkswirtschaft in Preussen, p. 255-256. ↩
- Geldwertbewußtsein und Münzpolitik Das sogenannte Gresham’sche Gesetz im … Door Ingeborg Meyer, p. 8 ↩
- Tagesspiegel ↩
- Voltaire. Briefwisseling met Frederik de Grote 1736-1778, p. 650, 693 ↩
- Heinz Becker (1986) Friedrich der Grosse und die Musik. In: Preussens grosser König. Herausgegeben von Wilhelm Treue ↩
- Michael S. Cullen (1986) Friedrich als Bauherr: Besessenheid und Strenge. In: Preussens grosser König. Herausgegeben von Wilhelm Treue ↩
- Deutsche Digitale Bibliothek ↩
- Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek, heer van Bergestein … enz. (1747-1787), deel I, p. 280. Uitgegeven en toegelicht door F.J.L. Krämer. Amsterdam ↩
5,251 total views, 1 views today