Albert Geelvinck, directeur van de Societeit van Suriname

Tekening Herengracht 518 in het Grachtenboek van Caspar Philips. De lijstgevel in Lodewijk XIV-stijl, die rond 1725 moet zijn aangebracht, is verdwenen en aangepast.

Albert Geelvinck (Amsterdam, 25 augustus 1647 – aldaar, 27 september 1693) was de zoon van Cornelis Geelvinck en Elisabeth Velecker. (Haar achternaam lijkt tamelijk obscuur, maar zij bleek verwant aan de burgemeesters Albert Burgh, Geurt van Beuningen en Nicolaes Tulp.). Zijn vader hertrouwde Margaretha Bicker, een dochter van Cornelis Bicker, nadat zijn eerste vrouw was gestorven.[1] Zijn overgrootvader was een handelaar in erwten en bonen. Het verhaal is bekend geworden, vanwege een ruzie tussen de vader van Albert Geelvinck met burgemeester Gillis Valckenier.[2]

Het is niet onmogelijk dat de oorsprong van de rijkdom van de familie Geelvinck ligt in de leverantie van deze houdbare producten aan de VOC en de WIC, want op de schepen, die uitvoeren over de wereldzeeën bestond het dagelijkse menu uit gort of bonen, en op zondag begeleid met stroop en ingezouten vlees. In de loop van de zeventiende eeuw legde de familie Geelvinck zich steeds meer toe op het voorfinancieren van projecten zoals het uitreden van schepen en bestuurlijke functies. Eerst in de 18e eeuw werden het bankiers.

Biografie

Albert Geelvinck studeerde rechten in Leiden en begon zijn carrière met diverse commissariaten. Zijn vader was sinds 1680 burgemeester van Amsterdam en zolang die leefde kon hij niet toetreden tot de vroedschap, zo waren de regels. Albert deed zijn werk, in de verwachting dat zijn oudste broer de firma en hij de zetel van zijn vader zou over te nemen. In 1680 trouwde de toen 33-jarige met de dertien jaar jongere Sara Hinlopen (1660-1749), een dochter van de lakenhandelaar en kunstverzamelaar Jan J. Hinlopen. Hij kwam van Singel 460 beter bekend als Odeon en zij woonde op de Kloveniersburgwal in een van de zogenaamde nummerhuizen. Sara Hinlopen, was al op jonge leeftijd wees geworden en zag uit naar de dag dat ze zelfstandig haar geld en effecten kon beschikken en had daartoe al pogingen ondernomen, die op niets waren uitgelopen. De oude Geelvinck vroeg toestemming aan de voogd Joan Huydecoper of zijn zoon Albert toegang kon krijgen tot Sara Hinlopen, een aantrekkelijke, maar eigenzinnige partij. Vier maanden later was de zaak beklonken en het huwelijk vond plaats in het kerkje van Sloterdijk, waar haar oom, Albertus van Westerhoff, over wie ook minder vleiende verhalen bekend zijn, als dominee zijn standplaats had.[3]

Detail kaart door Jacobus Bosch, waarop is te zien dat in 1680 een groot aantal kavels nog niet waren bebouwd
In 1683 kocht Albert twee percelen aan de Herengracht, die al vijftien jaar braak lagen. Zijn zuster Brigitte, getrouwd met Albert Bentes, deed dat eveneens, maar die kavels zijn doorverkocht aan Jeronimo de Haze, een roemruchte en puissantrijke burgemeester. In 1684 en 1687 kocht Geelvinck nog twee percelen, zodat de tuin kon worden uitgebreid tot achteraan de Keizersgracht. Daar is in de loop der jaren een pakhuis annex koetshuis verschenen. Zijn woonhuis, in 1687 voltooid, is nu het Museum Geelvinck-Hinlopen Huis en geeft een goed beeld van de welvaart van de Amsterdamse regenten. In de hal van het huis is een alliantiewapen van de beide families aangebracht.[4] In de twee aanzienlijke, maar al lange tijd uitgestorven families zaten diverse juridische of financiële specialisten, die in de loop der jaren een behoorlijk kapitaal hadden vergaard;[5] de Hinlopens waren bovendien kunstzinnig onderlegd en zijn vooral daarom beschreven.

Over kunstzinnige aankopen van Geelvinck en zijn vrouw is weinig bekend, maar Sara Hinlopen bracht bij haar huwelijk al een aanzienlijk aantal schilderijen mee, waaronder Esther, Haman en Ahasveros, geschilderd door Rembrandt van Rijn en mogelijk een aantal werken van Gabriel Metsu. Over de oorspronkelijke inrichting is weinig bekend, maar zij had een rariteitenkabinet met zilveren penningen en Chinees porselein. In december 1689 stierf de oude Geelvinck en enkele dagen later werd Albert benoemd als zijn opvolger in de vroedschap en de WIC. Samen met Ferdinand van Collen en Daniël Bernard is hij in diezelfde maand benoemd in de Sociëteit van Suriname. Albert behield die functie tot zijn plotselinge dood in september 1693.

De slavenexpeditie van de Debora Amarentia

In 1688 was hij betrokken bij een expeditie naar het Fort El Mina voor de kust van Guinee. De schepen kwamen in de problemen vanwege het lange oponthoud. Hetzelfde geld voor een schip dat bij Curaçao lag. In december 1691 tekende hij een contract met de WIC voor de levering van 500 slaven naar Suriname met het schip genaamd de Roomse Keizer, toen de WIC vanwege tegenvallende opbrengsten in gebreke bleef en mogelijk door gebrekkige organisatie niet aan zijn toegezegde verplichtingen voldeed.[6] Misschien waren er problemen ontstaan en moest een vervangend schip worden gevonden. Het kan ook zijn dat het schip met de merkwaardige naam om Spanje te plezieren is omgedoopt in Debora Emerentia. In december 1692 gaf hij samen met Hendrick van Baerle opdracht 500 slaven naar Suriname te vervoeren. Schipper was Arend van der Stolck die net terug kwam van een slavenexpeditie.[7] Hij kreeg de opdracht naar Calabar te varen, vanaf de late 17e eeuw de grootste slavenhandelsplaats van Afrika. Naar schatting een kwart tot een derde van alle naar Amerika vervoerde Afrikanen werd uitgevoerd via die havenstad.

Akte waarin Albert Geelvinck en Hendrick van Baerle een schip laten uitrusten om 500 slaven van Afrika naar Suriname te transporteren
Tweede pagina van de betreffende akte waarin de zes opdrachtgevers staan genoemd
Aanhalingsteken openenIn zijn functie van bewindhebber van de West-Indische Compagnie, verscheen Albert op 30 en 31 december 1692 bij notaris Stefanus Pelgrom, (tevens de secretaris van de Sociëteit,) om aanwezig te zijn bij het opmaken en ondertekenen van een overeenkomst over de handel in slaven. Albert sloot namens de Compagnie een contract af met zes Nederlanders die in Suriname woonden. De WIC had namelijk een schip uitgerust en zeeklaar gemaakt om slaven op te halen in Afrika. Het schip, de Juffrouw Debora Amarentia, met als schipper Arent Gijsen van der Stolck, diende 500 Calabarische slaven vanuit Afrika naar de kolonie Suriname te brengen. Aan de slaven werden nauwkeurige eisen gesteld. Voor leverbare slaven werden gehouden “degene die niet blind, lam nog gebroken sijn, ende ook die dewelke geen besmettelijke siekte hebben”. Verder werd bepaald welke leeftijd de slaven mochten hebben en wat hun marktwaarde was. Volwaardige slaven waren vijftien tot en met 36 jaar oud, slaven ouder dan 36 jaar kwamen niet in aanmerking voor transport, slaven van zes tot vijftien jaar telden als drie voor de prijs van twee, en van twee tot zes jaar voor de prijs van een, en “degene die onder de twee jaren sijn voor suygeling gerekent worden ende de moeder volgen”. Voor een slaaf moest volgens het contract tweehonderd gulden worden betaald. Planters van suikerplantages kregen korting. De rekening moest voor een derde voldaan worden in suiker. De betaling diende te gebeuren veertien dagen na ontvangst van de gekochte slaven, waarbij het deel suiker belangrijker was dan het geld – dat mocht eventueel later worden voldaan. In het contract werd bepaald dat een vierde van de 500 slaven bestemd was voor de twee commiezen van de WIC in Suriname. Verder werd vastgelegd dat er twaalf slaven “afgekocht” moesten worden. Deze twaalf moesten, zo werd uitdrukkelijk bepaald, met een grote zorg gekozen worden. Ze moesten bestaan uit acht mannen en vier vrouwen, en diende uiterlijk tien dagen na aankomst van het schip gescheiden te worden van de rest. Waarom wordt uit het contract niet duidelijk, maar het is goed mogelijk dat de uitverkoren twaalf slaven dienden als reclame voor de koopwaar.[8]Aanhalingsteken sluiten

Het schip, de Debora Amarentia had zijn basis in Enkhuizen, en was mogelijk in het bezit van Jacob Compostel, een burgemeester van Enkhuizen, die in 1693 stierf. Het schip was vernoemd naar zijn dochter, bij de tewaterlating waarschijnlijk nog in haar kinderjaren.[9] Aan boord van ieder schip gingen commiezen mee: voor de WIC én de reders, die elkaar soms bedreigden, want de een verbood de smokkel in goud en ivoor en de ander probeerde op alle mogelijke manieren het verbod op die handel te ontduiken.

Nasleep

Albert Geelvinck kreeg een “goedkope” begrafenis in de Oude kerk. (De reden is niet duidelijk. De nazaten van Rembrandt betaalden meer voor diens begrafenis in de Westerkerk). Het baantje bij de Sociëteit van Suriname is doorgeschoven aan Jacob Hinlopen de jonge.

Joan Geelvinck nam zijn zetel in de vroedschap over en bouwde de handelsfirma verder uit. Hij was getrouwd met zijn volle nicht Anna van Loon en de vader van de machtige burgemeester Lieve Geelvinck. De weduwe Brigitte Geelvinck, getrouwd met Albert Bentes, een verzamelaar van tekeningen van Roeland Rochman,[11] bewoonde Roosendaal aan de Vecht.[12] Over zijn andere broers is nauwelijks iets bekend.

De afzonderlijke schilderijen zijn nooit in een testament opgenomen vanwege belastingtechnische redenen, maar in 1743 gaf Sara te kennen dat haar schilderijen en de portretten zouden kunnen worden verkocht op een veiling of verdeeld onder de familieleden. In juli 1749 werd hun testament geopend dat zij in december 1690 hadden laten opmaken. Albert bedacht daarin zijn vrouw, zijn broers, zusters en zwagers of hun kinderen en zijn neven Jacob en Hendrik Bicker. Sara kreeg de beschikking over alle meubelen, schilderijen, porselijn, ongemunt goud, zilveren penningen, rariteiten, koetsen, paarden en andere rijtuigen als hij zou sterven.  Zij schonk alles aan haar man, maar haar zuster of haar kinderen de juwelen. Haar schoonzuster en de diaconie kregen geld. Geelvinck bezat obligaties bij de VOC-kamer in Delft, landerijen in ‘s Graveland, op Texel en bij de Zijpersluis. Bovendien werd duidelijk dat hij een lijfrente betaalde voor Lucia Wijbrants, de weinig populaire stiefmoeder van zijn echtgenote; zij had ook de twee zilveren kandelaars in vruchtgebruik gekregen. Het riante woonhuis werd op 24 000 gulden geschat.[10]  Omdat er geen kinderen uit het huwelijk waren voortgekomen, moest er successierechten worden betaald.

Noten

  1. DBNL. Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6
  2. In de tweede helft van de 17e eeuw bestreden de Amsterdamse regenten elkaar met dubieuze stambomen en gefingeerde portretten van voorvaderen.
  3. Gunning, J.W. (2004) Leeuwenburg en de omringende buitenplaatsen, p. 44. In: Jaarboekje van het Oudheidkundig Genootschap Niftarlake. [1]
  4. Bureau Monumenten & Archeologie – Geelvinck Hinlopen
  5. Zandvliet, K. (2006) De 250 rijksten van de Gouden Eeuw, no. 117, p. 211.
  6. Stadsarchief 5075-NA 4773, f. 297. December, 30, 1692, not. S. Pelgrom.
  7. Wat gebeurde er in Juli in Suriname
  8. Goudbeek, R. (z.j.) Geelvinck Hinlopen Huis. Geschiedenis van het Huis en zijn Bewoners (1687-1998), p. 25.
  9. Kooijmans, L. (1985) Onder Regenten. De elite in een Hollandse stad Hoorn 1700-1780, p. 313. Hollandse Historische Reeks 4.
  10. GAA 5046-reg. 7, f. 281-288. Film 8479.
  11. Abraham de Haen
  12. http://www.gracegalleries.com/images/Engraved/ENGRAVED-104.jpg

Externe links

Loading