Camille Desmoulins (Guise, 2 maart 1760 – Parijs, 5 april 1794) was een Frans revolutionair, een van huis uit zachtaardige journalist en schrijver, een enthousiaste volksmenner en een onhandig politicus.[1] Hij heeft naar eigen zeggen de aanzet gegeven tot de revolutie toen hij op zondag 12 juli 1789 ‘s middags tegen drieën het café Foy uitstormde, nadat het ontslag van Jacques Necker bekend werd.[2] Staande op een tafel in de tuin van het Palais Royal, de verzamelplaats van de gegoede Parijse burgerij, riep hij dat het volk de wapens ter hand zou moeten nemen en haalde zelf om het voorbeeld te geven een pistool tevoorschijn.[3] Hij kreeg een blad van een kastanjeboom aangereikt en stelde voor een groene kokarde te nemen als teken van herkenning. Desmoulins huilde van geluk toen hij de tafel afklom en iedereen hem om de hals viel. De volgende dag bleef de beurs gesloten en werden de Parijse wapenwinkels geplunderd. (Een wapenhandelaar zou later verklaren dat er dertig keer bij hem ingebroken werd.[4]) De douanekantoren van Claude-Nicolas Ledoux kregen het zwaar te verduren. Vervolgens trok men naar een klooster in de Rue de Paradis, een opslagplaats van graan en levensmiddelen. Op 14 juli volgde de plundering van het wapendepot van het Hôtel des Invalides (kanonnen en musketten, maar geen buskruit) gevolgd door de Bestorming van de Bastille, waar het buskruit lag opgeslagen.[5]
Biografie
Desmoulins was de zoon van een hoge officier in het leger. Hij was een schoolkameraad van Robespierre en geïnteresseerd in de Klassieke auteurs, die schreven over de Romeinse Republiek. Hij studeerde rechten aan het Collège-Louis-le-Grand en werd advocaat in Parijs. Desmoulins was geen goed redenaar en stotterde bij een openbaar optreden, maar met de pen in de hand was hij onweerstaanbaar. Desmoulins besloot journalist te worden en gaf in mei en juni enkele pamfletten uit. De graaf de Mirabeau nodigde hem uit om voor zijn krant te schrijven. Na de bestorming van de Bastille zou alles veranderen. Desmoulins had geen moeite meer een drukker te vinden. Het meest succesvol was Révolutions de France et du Brabant, waarin iedere belangrijke gebeurtenis in de provincie werd vermeld,[6] maar hij begon met een fel pamflet, waarin hij pleitte voor een Frankrijk zonder koopbare ambten, zonder erfelijke adel en fiscale privileges.[7]
Desmoulins meende dat de club der Jacobijnen eenzelfde rol zou spelen als de kerk van Rome bij de verspreiding van het patriottisme.[8] Op 5 augustus 1789 scheen het gedaan te zijn met de gilden. Desmoulins schreef dat in veel zolderkamers de zon zou gaan schijnen, maar dat zou nog anderhalf jaar duren toen de Wet le Chapelier werd ingevoerd.[9] Op 29 december 1790 werd hij gefeliciteerd door Jacques Pierre Brissot, getuige bij zijn huwelijk; Brissot hoopte dat zijn vrouw Lucille minstens zo volhardend zou zijn voor de algemene zaak als haar echtgenoot.[10]
Al in juli 1791 sprak Desmoulins zich uit voor afschaffing van de monarchie. Hij meende aanvankelijk dat de wederopbouw van Frankrijk slechts voltooid hoefde te worden door wederzijds begrip van volk en koning.[11] Hij rekende af met LaFayette in de vorm van een literaire karaktermoord.[12] Desmoulins publiceerde in 1792 de Rede van de lantaarnpaal tot de Parijzenaars waarin hij het liefst aan iedere lantaarnpaal een aristocraat zag hangen. Het artikel begon met een Bijbeltekst uit Johannes 3: 20. Bij de bestorming van de Tuilerieën op 10 augustus 1792 waren de dames Danton en Desmoulins in tranen.[13] Desmoulins kreeg ruzie met Brissot, die de Jacobijnenclub wilde laten sluiten en de Parijse Commune van 1792 opheffen. Desmoulins viel hem aan in zijn Jean Pierre Brissot démasqué.
Desmoulins behoorde tot de gematigde Cordeliers, een afsplitsing van de Jacobijnen. De Cordeliers, verantwoordelijk voor de introductie van de leus Vrijheid, gelijkheid en broederschap, splitsten zich na de afschaffing van de monarchie (september 1792) in de Dantonisten en de Hébertisten.
Danton benoemde Desmoulins op het ministerie van Justitie als zijn secretaris. In december 1793 nam hij het in zijn Vieux Cordeliers op voor weerloze burgers in de gevangenissen, opgesloten als verdacht. Op 5 januari deed hij een aanval op Jacques-René Hébert, in 1789 nog kaartjesverkoper in het theater, terwijl hij zijn eigen rol op 12 juli 1789 onderstreepte. In het derde nummer pleitte hij voor gratie. Robespierre, inmiddels een man van het midden, vond dat het blad van Desmoulins verbrand moest worden. Desmoulins antwoordde met een zinsnede uit het werk van Jean-Jacques Rousseau: “Verbranden is niet het antwoord.” Danton weigerde afstand van Desmoulins te nemen. Op 27 februari eisten de Hébertisten (?) de arrestatie van Desmoulins.[14] Op 24 maart werden Hébert en zijn aanhangers gearresteerd door het Schrikbewind. Op 30 maart 1794 werden Desmoulins en Danton gevangengenomen.
Op de vraag naar zijn leeftijd, antwoordde Desmoulins: Mijn leeftijd is die van de goede sansculotte Jezus bij zijn dood, een gevaarlijke leeftijd voor patriotten.[15] Hij vond met Danton de dood onder de guillotine. Desmoulins verzette zich en schreeuwde klagend om zijn vrouw. Hij riep de toeschouwers op om hem, de eerste apostel van de vrijheid, te hulp te komen. Maar niemand bewoog zich.[16] Een week later werd zijn weduwe naar het schavot gevoerd, door Saint-Just beschuldigd van een samenzwering om de leden van het Comité de Salut Public te vermoorden en haar man vrij te krijgen.[17]
Externe links
Bronnen, noten en/of referenties
|