Het onderhavige pand werd in de kwijtscheldingen (verkoopakten) omschreven als ‘liggende op de noordhoek van het Leliestraatje’ tegenwoordig de Gelderse Steeg. Tevens werd duidelijk dat het pand en het huis daarnaast ‘Dantzig tussen de beide huizen voor de gevel’ hadden staan.[1]
De Waal en de Lastage
De benaming Kromme Waal kwam pas in de 18de eeuw in zwang, aanvankelijk dienden de Lastage, de Waalburgwal, maar vooral de Oude Waal als plaatsaanduiding in de bronnen. Tot 1643, voordat het Nieuwe Waalseiland werd aangeplempt, was de Oude Waal (in de winter) een ligplaats voor schepen. Op de Lastage hadden zich kleine bedrijfjes gevestigd, die vanwege overlast of ruimtegebrek uit de stad waren geweerd. De drassige oevers dienden voor opslag van hout, pek en teer. De houtsnede van Cornelis Anthonisz. uit 1544 geeft de situatie op de Lastage duidelijk weer.
In 1585 werd de Lastage, ten noordoosten van de toenmalige stad, buiten de stadsmuren gelegen, na jaren politiek geharrewar met de bewoners uit defensief oogpunt bij de stad betrokken.[9] Parma rukte met zijn legers steeds meer op naar het noorden.[10] In juli 1586 bepaalde de raad ‘hoe de straten, stegen en burgwallen daar zouden gelegd worden’. In de jaren daarna werden op de Lastage de oevers bestraat. Vanaf de noordhoek langs de Waal werd de oever tot de bocht aangeplempt en rechtgetrokken. Naar aanleiding van een nieuw ingevoerde belasting (over de door de stad uitgevoerde verbeteringen), de zogenaamde Melioratie, werd door de bewoners van de Lastage jarenlang met de stad getwist. Pas in 1604 viel een beslissing over de verdeling van de kosten.[11] Uniek te noemen is dat bijna alle eigenaren op de “Kromme” Waal en de uitbreiding van hun percelen in 1596 zijn opgetekend door de landmeter Adriaen Ockersz.[12] De verwikkelingen rond de Melioratie hebben tot gevolg gehad dat bij latere uitbreidingen de stad eerst overging tot onteigening van de grond.
De kopergravures uit 1598 en 1606 door Pieter Bast zijn identiek, voor zover het de “Kromme” Waal betreft. De Keulse of Gelderse Kade was bereikbaar via een bruggetje bij het Waterpoortje, over de ‘oude Cingel’. De straat is herkenbaar, slechts een enkel perceel is bebouwd. De stadsscheepstimmerwerf (vagelijk door enkele auteurs vermeld, gelegen op het stadserf? ) is verdwenen. De mastemakers en de houtkopers hebben langs het water hun voorraad liggen. Het is mogelijk dat ook een zogenaamd breeuwhuisje is afgebeeld en een zware gietijzeren breeuwketel.
Uit verder onderzoek zal moeten blijken dat de meeste huizen langs de “Kromme” Waal tussen 1605 en 1625 zijn gebouwd, twintig tot veertig jaar, nadat het stratenplan was gepubliceerd. Zeer waarschijnlijk hebben eigenaren zolang mogelijk geprobeerd hun bedrijf op de gunstig gelegen erven, tussen de stad en de Waal, uit te oefenen. Pas nadat het geschil over de Melioratie was bijgelegd, gingen de eigenaren, die uiteindelijk voor minder werden aangeslagen, over tot verkoop of het bouwen van huizen. Een aantal van hen hebben hun bedrijf verplaatst naar de nieuw aangeplempte eilanden Uilenburg, Rapenburg en Marken. Vermoedelijk werd het de eigenaren op de Waal niet langer toegestaan vervuilende of lawaaige bedrijven uit te oefenen.
Uit de kopergravure van Balthasar Florisz. van Berkenrode is op te maken dat rond 1625 langs de gehele “Kromme” Waal huizen zijn opgetrokken.[13] Vooral koop- en/of handwerkslieden, betrokken bij de sterk opkomende handel en scheepvaart kwamen in het bezit van de (pak)huizen op de Waal.
Cornelis Jansz. Cleyn
De vroegstbekende eigenaar van het ‘ledig’ erf was de scheepstimmerman Cornelis Jansz., alias Cleyn Ceesje. In het Kohier van de 100e penning uit 1569 komt hij voor als eigenaar van twee mastwerven op de Lastage. Hij gebruikte ook het erf van de (nog jonge) buurman Willem Claesz.[14]
Cornelis Jansz. was getrouwd met Nelle Gerritsdr. Het echtpaar kreeg vijf kinderen, twee stierven jong. Ze waren stellig katholiek: de omschrijvingen in de trouw- en begraafboeken later, geven daartoe aanleiding. De oudste dochter, Ael, geboren in 1564, was in 1583 al weduwe. Zij hertrouwde de 35-jarige buurman, Willem Willems, inmiddels het patronym van zijn moeder gebruikend.[15] In 1596 werd Willem Willems, mastemaker, voor de helft eigenaar van het erf genoemd.[16] Het overgrote gedeelte behoorde echter toe aan zijn schoonvader.
Op 10 januari 1601 vond een herschikking plaats. Door de weduwe van Willem Willems en haar vader Cornelis Jansz. waren bij de weesmeesters vijf erven ingebracht, die vervolgens werden verkocht.[17] De erven met de nummers 1 en 5, het laatste met huis, kwamen op naam van haar vader.[18] De erven 2 en 3 kwamen in handen van haar broers. Het erf met nummer 4 kocht de schilder Pieter Gerritsz. Cosijn, een speculant? [19]
Op 31 januari 1601 werd bij de Weeskamer gemeld dat een deel van de opbrengst, 2.000 gulden, ten goede kwam aan haar vier kinderen.[20] Op dezelfde dag maakte de stad bekend dat de eigenaren op de Lastage schadeloos zou worden gesteld voor het verlies aan grond, als gevolg van de bestrating. Cleyn Ceesje zou voor 877 gulden worden aangeslagen, een heffing over de resterende percelen, gestegen in waarde door de aangebrachte verbeteringen.
Cornelis Jansz. Cleyn en Neel Gerrits lieten een jaar later notariëel vastleggen, dat de schoondochters, bij het overlijden van hun echtgenoten, tot hertrouwen toe, al hun goederen voor wat betreft het vruchtgebruik, behouden mochten, mits zij voor hun (klein)kinderen een goede moeder bleken te zijn.[21] Nelle Gerrits overleed in 1613, wanneer haar echtgenoot kwam te overlijden is niet teruggevonden. Op 28 februari 1615 werden door de erfgenamen van Cornelis Jansz., behalve twee erven ‘bij ’t Waterpoortse bruggetje’, waarvan een met huis, ook twee huizen op Uilenburg ingebracht bij de Weeskamer.[22]
Cornelis Corn. Cleyn
Cornelis Cornelisz. Cleyn werd geboren in 1571. Hij was scheepstimmerman of mastemaker, net als zijn vader, broer en zwagers. Cornelis trouwde in 1593 met Geertrui Dircks Dorst, ze kregen vier kinderen. Hij betaalde in 1601 voor het erf, voorheen van zijn vader, ‘getekent met no. 3 gelegen buyten ’t Waterpoortgen op de Lastagie, op d’achterburgwal uytcomende op de Wael’ 820 gulden.[23] Twee jaar later werd het erf voor een onbekende prijs verkocht. De mastemakers ‘Cleyn’ hebben het scheepstimmerbedrijf verplaatst naar het nog lege oostelijk gelegen Uilenburg.[24] In 1610 werd Cornelis Corn. Cleyn, ‘uit de Ridderstraat’, eigenaar van landerij in de banne (het rechtsgebied) van Abcoude, (een erfenis van zijn grootouders? ), begraven in de Oude Kerk.[25]
Gijsbrecht Jansz. de Veer
Gijsbrecht Jansz. de Veer werd in 1556 geboren in Schiedam. Zijn voorouders waren vermoedelijk afkomstig uit Veere. Hij is in een onbekend jaar uitgeweken naar Dantzig en was daar een vooraanstaand lid van de Doopsgezinde gemeente.[26] Hij zou getrouwd zijn met Debora Harnasveger in Amsterdam, maar daarover is niets terug te vinden. Het echtpaar kreeg vermoedelijk negen kinderen, vier stierven op jonge leeftijd. De Veer kwam terug, met het afleggen van een belofte (in plaats van een eed) werd hij in 1601 poorter in Amsterdam.[27]
De welvaart van de stad Amsterdam was op de handel in rogge uit Danzig gebaseerd.[28] Uit de notariële akten is op te maken dat Gijsbrecht Jansz. de Veer zowel in rogge als in zout uit Frankrijk handelde. In 1603 had Gijsbrecht Jansz. twee erven gekocht (met de nos 3 en 4) van Cornelis Cornelisz. Cleyn en Pieter Gerritsz. Cosijn.[30] Uit het rijmpje bij de aankoop van loten van het Haarlemse Oude Mannenhuis in 1606 wordt duidelijk dat er inmiddels was gebouwd op de beide erven. ‘De vijf kinderen van Gijsbrecht Jansz. de Veer en Mayke Jansdr. doen vragen, wat se uyt dese lotterij sullen dragen, op de Wael in de Dansick’.[31]
Na het vervoer van een partij haring naar Dantzig had hij met de schipper ruzie over de afrekening. Gijsbrecht Jansz. de Veer liet in 1609, later dan afgesproken, rogge naar Lissabon verschepen. Voor de notaris verklaarde de schipper dat hij daar vreesde voor zijn leven. De Veer financierde een expeditie naar Nova Zembla in 1610, een van de eerste vermeldingen van hollandse robben- en walrussenvaart.[29] in 1612 vertrok De Veer opnieuw naar Danzig is daar in 1615 gestorven. De oudste zoon Nicolaes bleef hier; hij kocht in 1614 een pand op de Wael, maar verkocht het weer in 1615. Ook Abraham bleef in Amsterdam.
Nicolaes Outgers
Nicolaes Outgers was afkomstig ‘van Berdaert in Vriesland’. Hij woonde in 1603 in de Warmoesstraat. Dat is op te maken uit de ondertrouwakte met de 22-jarige Anne Jans Cloecken.[32] Samen met zijn schoonzuster en haar man, woonachtig in Danzig, was het drietal in de rogge- en potashandel betrokken.[33] De schippers waren uit Stavoren, Molkwerum en van Terschelling afkomstig.
Niet achterhaald kon worden wanneer Nicolaas Outgers eigenaar van de (beide) panden was geworden. Vermoedelijk via zijn schoonzuster in Danzig. Outgers werkte samen met de zeepziederJan Claesz Cloeck. Het kohier uit 1631 vermeldt dat Claes Outgers tevens ‘voor de erfenis van Trijn Claes Cloecken’ betaalde. Nicolaes Outgers moet erg rijk zijn geweest, want hij werd aangeslagen voor 250 gulden, een 1/2 procent op zijn vermogen.[34] Nicolaes Outgers overleed kort daarop, wat bleek uit een verklaring van de weduwe voor de notaris.[35] De buurman Jan M. Troost fungeerde als getuige toen de zieke Claes een testament opmaakte.
Nicolaes Outgers was waarschijnlijk Remonstrantsgezind. De ‘rekkelijken’ werden na 1618 vervolgd, maar kregen rond 1630 de beschikking over een eigen kerkgebouw, waar niet mocht worden begraven.[36]
Outgert Claesz.
Bij zijn ondertrouw gebruikte de koopman Outgert Claesz. de naam van zijn vader. ‘Nicolaes Outgertsz. wonende op de Wael, 25 jaar, geen ouders hebbende, geassisteerd met Pieter Outgertsz. zijn broeder, overleggende akten van (…) den 9. October 1641 onder de hant van Adriaen Claesz. voorsanger te Hoorn (..) comparant met Geertrui Poppendans te dito Hoorn.’ Claes en Geertrui kregen zes kinderen. Zijn zoon werd ‘publyck gedoopt’, twee dochters Anna en Geertrui ‘in huys’! [37]
Het is mogelijk dat Claes Outgers bij de Noordse Compagnie in Hoorn (de walvisvaart) betrokken was en net als zijn vader een gerespecteerd koopman, opkomend voor de belangen van de bedrijfstak.[38] Hij betaalde 80 gulden aan 200ste penning in 1674; zijn vermogen werd op nog maar 16.000 gulden geschat.[39] Claes Outgers ‘van de Wael op de hoeck van ’t steegjen’ werd in 1677 begraven in de Zuiderkerk. Zijn dochters Anna en Geertrui erfden elk een pand, naastelkaar op de Waal.
Gerrit van Arkel
Anna Outgers ging op 14 juni 1674 voor de notaris in ondertrouw met Gerrit van Arkel uit Leiden. Ze gaven de voorkeur aan een burgerlijk huwelijk, met afkondiging aan de pui van het stadhuis. Een jaar later stonden zij voor de notaris en werd de Weeskamer, inmiddels gebruikelijk, uitgesloten.[40] Gerrit van Arkel, wonende achter de Oude Kerk, was koopman in grein, een stof, voornamelijk gebruikt als stoelbekleding.[41] In de Remonstrantse Kerk werden vier dochters gedoopt. Anna Outgers ‘uit de Warmoesstraat’ werd in 1680 begraven in de Zuiderkerk.
Op 19 september 1685 sloot Van Arkel voor 2.500 gulden een hypotheek af.[42] Twee dagen later ging de weduwenaar opnieuw in ondertrouw met Elisabeth Bijlder. Bij de notaris liet hij vervolgens vastleggen persoonlijk borg te staan om zijn dochters moeder’s erfdeel te bewijzen.[43] Op 31 december 1689 werd het pand op de Waal, om zijn lening te kunnen aflossen, bij executie verkocht.[44]
Geurt Ringenberg
Geurt Ringenberg werd op 30 oktober 1654 gedoopt. Op 28 oktober 1678 ging Geurt, wijnkoper, evenals zijn vader, in ondertrouw met Cornelia van der Kooghen.[45] Twee kinderen werden, net als hij zelf, gedoopt in de katholieke schuilkerk, het “Wapen” of het “Stadhuis van Hoorn”, tegenwoordig de Dominicuskerk.
Op 13 december 1688 kocht Godart van Ringenberg ‘een vierde part van zekeren vier wooningskens, staende achter of naest den anderen in het Leliestraatje ende waar het voorn. uytkomt op de Wael’.[46] Op 31 december 1689 kocht hij het onderhavige pand, dat vanwege schulden ter verkoop was aangeboden. Het pand had ‘een gemeene muur en gemeene secreetkuijl, mitsgaders gemeene regenbak en loodegoot aen de noordzijde’.[47] De panden moesten afzonderlijk kunnen worden gebruikt en in de koopakte werd geregeld dat de buurman, (Henrick Christiaensz, die het pand in 1685 had gekocht van de erfgenamen van) Christoffel Boote, de openslaande ramen en twee deuren in de gemeenschappelijke muur resp. moest vervangen en wegnemen.
Een jaar later, op 2 december 1690 werd Geurt Ringenberg begraven. Er werd ‘4 uure geluyt’, toendertijd een kostbare, uitsluitend katholieke aangelegenheid. De weesmeesters noteerden dat hij in het huis ‘de Ringenberg’ woonde.[48] Op 12 juli 1692 was het onderhavige pand in halfjaarlijkse termijnen betaald.[49] In het stadhuis werd voor twee schepenen de kwijtschelding opgemaakt.
Verondersteld is dat Cornelia van der Cooghen voor haar overlijden in 1733 op de Prinsengracht woonde, niet ver van haar erfgenamen, onder wie de brouwer Balthazar van Dulken. Zij werd begraven in de Westerkerk. De koster daar, was niet lang van stof en vermeldde niet meer waar men woonde. Uit de kohieren op Collaterale Successie uit 1736, opgemaakt na het overlijden van Anna Maria van Dulken, bleek dat het pand op de Waal werd bewoond door Jacobus Sluyter.[50] In 1737 werd de nalatenschap van Cornelia van der Cooghen voltrokken.[51] De waarde van het pand werd geschat op 8.000 gulden. (Sluyter ging in 1741 failliet.) Het pand werd inmiddels verhuurd aan de weduwe van Abraham Schuttrop.[52]
Booy Koning
Booij Adriaansz Koningh, geboren omstreeks 1695, zijn moeder was Hendrikje Joosten. Hij liet zich in 1717 als poorter van de stad inschrijven.[53] Booij of Boijs Koning, scheepstimmerman, ‘van de Anjeliergracht’ trouwde in 1721 met de tien jaar oudere weduwe Maria de Haas ‘van de Lindengracht’. Hendrina, hun enige dochter, werd gedoopt in 1724.
Op 6 juni 1737 kocht Booy Koning het pand op de Kromme Waal. Oldewelt en Verbeek vermelden dat de koopprijzen in dat jaar in het algemeen uitzonderlijk hoog lagen. Booij Koning liet in 1742 en 1744 steenkool verschepen uit Sunderland, een plaatsje ten zuiden van Newcastle.[54] Vooral van het jaar 1742, toen een echte inkomstenbelasting werd ingevoerd, is de welstand van de bovenlaag van de Amsterdamse bevolking bekend.[55] Het Kohier Personeele Quotisatie vermeldt dat hij, inmiddels schuitevoerder en kolenkoper, als enige op de Waal een rijtuig, een paard en een (riant) inkomen van ’s jaars 3.000 gulden had.[56]
Op 21 mei 1743 werd zijn vrouw begraven in de Nieuwe Lutherse Kerk. Zijn 19-jarige dochter Hendrina werd twee maanden later ‘mondig’ (meerderjarig) verklaard door de Edele Grootmogende (Heren).[57] Haar vader kwam dit melden bij de Weeskamer. Hendrina trouwde in 1746 met Johannes di Arutuum, steenkoper, woonachtig op de Boomsloot. Hij was afkomstig uit Smyrna, een Armeen, veelal handelend met landgenoten in Rusland. Ze kregen vier kinderen, twee stierven op de Kloveniersburgwal, in een groot pand ‘(tegen)over de Oudemanhuispoort’.
Bicker Raye vermeldde op 1 juli 1754 in zijn dagboek dat Jan Aritoun, de spelling van zijn naam kan nogal variëren, in zijn rijtuig (de chais van zijn schoonvader? ) in volle vaart tegen de buitenste Utrechtse poort was gereden. De medepassagier had een vreselijk gat in zijn hoofd. De ‘Persiaan’ was een groot koopman en een ‘swaar reeder’ in schepen.[58]
Booy Koningh stierf in 1755. Het begraafboek vermeld dat hij bij zijn schoonzoon inwoonde, zodat geconcludeerd moet worden dat het pand op de Waal werd verhuurd. Hendrina Koningh ‘uit de Kerkstraat bij de Utrechtsestraat’ werd begraven in 1783 in de Oude Lutherse Kerk. Zij had het jaar daarvoor negen panden verkocht, merendeels in de Jordaan, verkregen uit erfenis, zowel via haar (groot)vader als moeder en opgekocht door haar echtgenoot.
Willem Lourens van Coeverden
Willem Lourens werd geboren op 23 januari 1752 als zoon van een schoenmaker. Hij trouwde op 7 mei 1779 met Maria Frena. In het poorterboek werd vermeld dat Van Coeverden boekhouder was.[59] Het echtpaar kreeg zes kinderen: twee stierven jong.
Het pand aan de Kromme Waal werd in de Amsterdamsche Courant van 10 september 1782 ter verkoop aangeboden en door Van Coeverden gekocht op een veiling. Het bleek verhuurd tot mei 1785.[60] In 1796 werd de eerste huisnummering doorgevoerd: het onderhavige pand kreeg (Klein) nummer 31.
In 1806 kwam er eenheid van belasting in het koninkrijk. Tegelijkertijd werd een nieuwe wijkindeling en verpondingsnummering doorgevoerd.[61] In 1806 kocht Van Coevorden een steenkoperij op Rapenburg 29; zijn oudste zoon kwam in het bijbehorende huis te wonen. Bij het opmaken van een testament werd zijn vermogen op 20.000 gulden geschat.[62] Tijdens de Franse bezetting was Van Coeverden als wijkhoofd vrijgesteld van inkwartiering.[63] Nog meer administratieve veranderingen vonden plaats: in 1813 werd de Burgerlijke Stand ingevoerd.
In 1816 werd het onderhavige pand, ingedeeld in klasse 3, een burgerwoning, bewoond door 5 zielen.[64] Van Coeverden bedankte in 1829 op 77-jarige leeftijd als wijkhoofd en stierf twee jaar later. Het pand, zonder precario, is in 1832 door zijn enige erfgenaam en jongste zoon Jan op een veiling in het O.Z. Heerenlogement ter verkoop aangeboden. Het werd aan een makelaar, handelend in opdracht van een cliënt, verkocht. Hij bleef huurder/eigenaar van het naastgelegen pand, want in 1852 staat hij bij de Burgerlijke stand daar vermeld, samen met Seijtje Elisabeth Eijken, afkomstig uit Rijnsaterwoude, alsmede een dienstbode en een naaister.
Rond 1828 werd het Kadaster ingevoerd.[65] Het Kadastraal nummer van het onderhavige pand is G 4136. De eigenaren staan bekend onder het nummer van de perceelsgewijze legger.[66]
Gerrit Bruning
Johannes Gerardus Bruning, Gerritzoon was afkomstig uit Gesger in Münsterland. Hij trouwde in 1797 met Catharina Hillegonda Tukker. Hij was toen 28, zij 20, en afkomstig van Kattenburg. Ze woonden op de Zeedijk 39 (of 53) bij de Stormsteeg. Hij handelde in graan, grutterswaren en scheepsprovisiant. Gerrit Bruning of zijn gelijknamige zoon, geboren in 1808, kocht in verloop van tijd acht panden, waarvan vijf op de Zeedijk. Vermoedelijk werd het pand op de Waal gerenoveerd, want het werd in 1841 in klasse 2 ingedeeld, een enkel (grachten)pand.[67] Na zijn dood in 1855 kwam het pand op de Kromme Waal op naam van zijn vrouw.[68] De waarde werd geschat op 6.000 gulden. Zij stierf in 1859. De erfgenamen verkochten het pand een jaar later.
Jan Hugo Schippers
Jan Hugo Schippers werd in 1811 geboren in Hindelopen en is in 1836 getrouwd met Alida Catharina Ruyters uit Haarlem. Ze kregen vijf kinderen. Hij was scheepsgezagvoerder op de bark “Margaretha Catharina” en het fregat” Elisabeth Antonia”, later expert in zeezaken. Ze woonden aanvankelijk in Buiksloot, vervolgens op de Haarlemmerdijk 264. Hij kocht het pand in 1860.[69] Hij verkocht het weer in 1867. Hij stierf in 1872 op de Haarlemmerdijk. Binnen de familie zijn lang een scheepskist, een scheepstrommel en zijn portret bewaard gebleven.1
Tussen 1874 en 1893 staan de volgende 27 personen in het pand vermeld.2
Anthony van Otterloo
Anthony (van Burenstein) van Otterloo was geboren in 1817 in Leeuwarden. Hij was in 1846 getrouwd met Wilhelmina Adriana Jansen en aardrijkskundeleraar aan de HBS.[70] In het Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek is een lemma aan hem gewijd. In 1852 was hij kostschoolhouder op Herengracht 552, maar ook Kloveniersburgwal 92. Bij de Burgelijke Stand staan op de Kromme Waal 26 ook twee schoolleerlingen vermeld; zij waren in de kost. Hij stierf in 1882 in Olst. De enige erfgenaam Obbelina van Otterloo (1850-) en de dienstbode Anna Maria Lucas (1833-) verkochten het pand in 1882.
Ferdinand Franciscus Klumper
Ferdinand F. Klumper(1838-1907) was schuitenvoerder net als zijn vader. In 1861 werd hij opgenomen in de zaak. In 1863 trouwde hij met Gerarda Antonia Ernst (1838-1911). Hij woonde toen op de O.Z. Achterburgwal 131. Hun oudste dochter werd geboren in 1866 op de Kloveniersburgwal, vervolgens verhuisde de familie naar [Reguliersbreestraat 6] Klumper kocht Kromme Waal 26 in 1883, in een tijd dat de koopprijzen uitzonderlijk hoog lagen. Een financiële crisis heeft hieraan ten grondslag gelegen.[71] Na zijn dood in 1907 ging het pand over op de weduwe. De firma is in 1908 voortgezet als Klumper & Heijboom.3 In 1918 vond de boedelscheiding plaats. De oudste zoon Bernhard was priester in Rome, Johanna was moeder in het niet meer bestaande Urselinenklooster in Weert. Alphons A.F. Dekker (1877-1943), financieel directeur van het gemeentelijk abattoir, en zijn echtgenote Bernardina Cornelia Maria Klumper (1875-1942), getrouwd in 1906, bewoonden het pand.[72] Maria Catharina Johanna Klumper, haar oudste zuster, verkreeg in 1932 het gehele pand in eigendom door de overige erfgenamen uit te kopen.[73] Zij bewoonde het bovenhuis maar verhuisde in 1951 naar de Linneausparkweg 114.
Jan Wolf en Jan Timmer
Jan Wolf, schipper, wonend in Arnhem en zijn zwager (?)Jan Timmer (1910-1982), schipper, wonende aan boord van de rijnaak ‘Carolina’, kochten het pand in 1943. In 1948 werd de achtergevel opnieuw verankerd. In 1949 vond een boedelscheiding plaats. Jan Timmer verkocht het pand het jaar daarop.[74] Timmer was getrouwd met Carolina Wolf; zij liggen begraven in Arnhem.
Geert Raske
Geert Raske (1896-1973), geboren in Winschoten, was directeur van een handel in olie en woonde op Kromme Waal 12, waar zijn winkel ‘Tagrijn de Zwaan’ gevestigd was.[75] Hij was getrouwd met Carolina Frederika Christina Herbold. Het pand Kromme Waal 26 kwam in 1950 in zijn bezit.[76] In 1952 werd de eerste verdieping verbouwd tot een afzonderlijke woning. Raske kreeg een aanschrijving om de uitgesloopte woning te herstellen. De wand tussen de woonkamer en het trappenhuis, net als de kasten van zwaar eikenhout, zijn op verzoek van de bewoonster en de eigenaar weggelaten. De hoofdingenieur van Bouw en Woningtoezicht schreef naar aanleiding van deze kwestie aan zijn superieuren ‘Hoop dat u hiermee accoord kunt gaan. Ik kom dan van het oudste bouwstuk wat ik bezit af.’
In 1968 werd opnieuw verbouwd: de alkoofwand werd gesloopt. Er werd nieuwe electriciteitbedrading aangelegd, een wc-douche ingebouwd en er kwamen brandveilige plafonds. De slaapkamer werd kleiner, tevens is een eetkamer toegevoegd. De fabrikant Albertus Johannes Raske, de enige zoon, geboren in 1939, was voor een kwart eigenaar. In 1974 nam zijn echtgenote, Catharine Rietdijk het eigendom van haar schoonmoeder over. Bert de zaak over en bouwde die uit tot een handel in scheepstoiletten en pompen.
Harry Daling
Harm Willem Daling is geboren in 1947 in Smilde en werkzaam als kandidaat-notaris in Amsterdam. De eerste verdieping is een huurwoning.
De Gelderse Steeg is sinds jaren afgesloten, als gevolg van de overlast door verslaafde junks.
Het pand is inmiddels opnieuw ingedeeld. De Empire lambrizering op de begane grond is helaas verdwenen.
KROMME WAAL 26 | |||
koper | datum | kwijtschelding | prijs |
Cornelis Jansz. Cleyn | voor 1569 | ||
Cornelis Corn. Cleyn | 10 januari 1601 | 5073-921, f. 78 | f 820 |
Gijsbert Jansz. de Veer | 15 januari 1603 | 24-24v | |
Claes Outgersz. | voor 1631 | ||
Outger Claesz. | 1641 | erfgenaam | |
Gerrit van Arkel | 1677 | erfgenaam | (f 4.000) |
Geurt Ringenberg | 31 december 1689 | 5061-2173, f. 229 | f 5.170 |
Booy Koning | 6 juni 1737 | 5F 168 | f 10.100 |
Hendrina Koning | na 1755 | erfgenaam | |
Lourens van Coeverden | 18 december 1782 | 7C 60v | f 9.500 |
Gerrit Bruining | 27 februari 1832 | Deel (745) 354-32 | f 3.480 |
Catharina H. Tukker | 19 juni 1856 | Deel 482-22 | f 6.000 |
Jan H. Schippers | 30 januari 1860 | Deel 579-28 | f 7.260 |
Anthony van Otterloo | 15 maart 1867 | Deel 749-26 | f 9.130 |
Ferdinand F. Klumper | 4 oktober 1882 | Deel 1217-49 | f 20.000 |
Maria C.J. Klumper | 31 oktober 1932 | Deel 2856-46 | |
Jan Timmer & Jan Wolf | 25 januari 1943 | Deel 3291-4 | f 7.500 |
Jan Timmer | 15 december 1949 | Deel 3533-82 | f 8.500 |
Geert Raske | 4 augustus 1950 | Deel 3569-76 | f 9.000 |
Albert J. Raske | 5 augustus 1974 | Deel 4927-27 | |
Harry Daling | 18 mei 1984 | Deel 7586-67 | f 140.000 |
GEBRUIKTE LITERATUUR
- Bicker Raye, J. Notitie van het merkwaardigste meyn bekent. 1732-1772.
- Blonk, dr A. & dr Jan Romein (1952) Leerboek der Algemene en Vaderlandse Geschiedenis, dl III. Nieuwere en Nieuwste Geschiedenis.
- Brockmeier, J.T. (1983) De verponding in Amsterdam in de 18e eeuw.
- Brugmans, prof.dr. H. (1972) Geschiedenis van Amsterdam
- Dillen, dr J.G. van (1970) Van rijkdom en regenten. Handboek tot de Economische en Sociale Geschiedenis van Nederland.
- Dillen, dr J.G. van (z.j.) Zeven Eeuwen Amsterdam, dl II.
- Fremery, W.H.M. de (1925) De opkomst der Amsterdamsche haven. 22e Jaarboek van het Genootschap Amstelodamum, blz. 23-110.
- Hart, S. (1957) De eerste Nederlandse tochten ter walvisvaart. Jb. Amstelodamum 49
- Hofman, W. (1981) Burgerwijkkaarten. Repertorium. Geschiedenis van Schutterij en Burgerwacht.
- Jansen, L. (1961) De Lastage. Uit: Werk in Uitvoering. Oktober 1961, 12e jaargang, no 2, p. 163-5.
- Mannhardt, H.G. (1919) Die Danziger Mennonitengemeinde. Ihre Entstehung und ihre Geschickte van 1569-1919.
- Oldewelt, W.F.H. (1945) Kohier van de Personeele Quotisatie te Amsterdam. Genootschap Amstelodamum.
- Verbeek, J (1994) Waarde van vastgoed blijkt stabiel. Vastgoed, december 1994.
BIJLAGEN
I De houtsnede van Cornelis Anthonisz. (1544)
II De kaart door de landmeter Adriaen Ockersz. (1596)
III De ets van Pieter Bast (1608)
IV De kopergravure van Balthasar Florisz. van Berkenrode (1647)
V De lotterijlijst van het Haarlemse Oudemannen Huis (1605)
VI Schuttersstuk van wijk 8 door W. van Valckert (1625)
VII De ondertrouwakte van Claes Outgertsz. (1642)
VIII Notariële akte Gerrit van Arkel (1685)
IX Transcriptie executiekwijtschelding (31 december 1689)
X Het Redres van Verponding (1732)
XI Kohier Personeele Quotisatie (1742)
XII Kaart buurt AA (1868)
XIII De Monumentenlijst (1960)
[1] Kromme Waal 25 stond in de gehele 18de en 19de eeuw als pakhuis aangemerkt.
[2] J. Verbeek, blz. 36-9.
[3] Archiefnr 5044, 254-401.
[4] Deze aanpassing werd twee jaar later weer teniet gedaan, om een tiental jaren later defenitief doorgevoerd te worden. W. Hofman, p. 9. Zie ook Wagenaar, boek II, p. 173.
[5] Archiefnr 5044, inv. nr 281 t/m 283, f 8v.
[6] Geconcludeerd moet worden dat de kohieren eerst werden overgeschreven en niet altijd achteraf gecorrigeerd. J.T. Brockmeier 1983.
[7] Archiefnr 5045-213.
[8] Het onderhavige pand had no. 2616.
[9] W.H.M. de Fremery 1925.
[10] J.G. van Dillen, Zeven Eeuwen Amsterdam, dl II, blz. 40.
[11] W.H.M. de Fremery, p. 80 e.v.
[12] Archiefnr 5039-219.
[13] Zie zijn bewerking uit 1647, met daarop het Nieuwe Waalseiland ingetekend, toegevoegd als bijlage.
[14] Archiefnr 1538, f. 120.
[15] Zijn moeder was Gerberich Willemsdr., zijn vader Claes Dirxz. Schooneman. NA 3F, f. 570, 10 december 1599.
[16] Archiefnr 5039-219.
[17] De Weeskamer was een stedelijke instantie, die de erfenissen van minderjarige kinderen beheerde. Als iemand in Amsterdam overleed en minderjarige erfgenamen achterliet werd zijn of haar inboedel openbaar verkocht en de opbrengst daarvan beheerd door de Weeskamer totdat de erfgenamen meerderjarig waren.
[18] Het was nog niet mogelijk te achter halen wie met Crijn Cornelisz. aangeduid werd.
[19] Archiefnr 5073-921, folio 78, 79v, 80v, 81 en 82.
[20] Archiefnr 5004-13, f. 40.
[21] NA 4-162, 28 januari 1602, not. J.J. Pilorius.
[22] Archiefnr 5004-16, f. 243v.
[23] De oppervlakte bedroeg 5,10 x 20,38 = 104m. N.B. Voor de gunstiger gelegen erven aan de Gelderse Kade werden bijna het dubbele betaald.
[24] Zie ook: Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van Amsterdam, deel 3, akte 300 en 1743.
[25] Archiefnr 5004-15, f 223.
[26] H.G. Mannhardt (1919) Die Danziger Mennonitengemeinde. Ihre Entstehung und ihre Geschickte van 1569-1919.
[27] Poorters waren ingezetenen van een stad, (meestal) na betaling van het poortergeld. Aan het poorterschap waren enkele rechten verbonden, zoals lidmaatschap van een gilde.
[28] In 1598 liepen in een week 600 met graan beladen schepen te Amsterdam binnen. Jb Amstelodamum 29, p. 8.
[29] S. Hart, Jb. Amst. 1957, p. 33.
[30] Kwijtschelding 24-24v en 24-30v. Zijn zwager Claes Jansz. Rotterdam stond borg.
[31] Lotterijlijsten 31/39, f. 251.
[32] De Statenbijbel van haar vader werd veertig jaar geleden op een veiling verkocht, Gens Nostra 1957, p. 32.
[33] Potas is kaliumcarbonaat, een vroeger vooral uit houtas gewonnen loogzout. Het werd gebruikt bij de zeepbereiding.
[34] Archiefnr 5044, inv. 460, p. 28.
[35] Nic. en Jac. Jacobs, NA 406-30.
[36] De broederschap wees de praedestinatie af, stond voor tolerantie en koos derhalve voor vrede met Spanje.
[37] Opnieuw waren de Remonstranten in de jaren vijftig gedwongen behoedzaam te werk te gaan en samenkomsten te organiseren. J. Israel, p. 912.
[38] NA 1589-330, not. Pieter Kapoen.
[39] Archiefnr 3672, f. 98. Deze belasting werd tienmaal geheven tussen 1672-1677 om de uitzonderlijke oorlogskosten te bestrijden. De Republiek was in oorlog met Engeland, Frankrijk, de bisschop van Münster en benden uit Keulen. Een leger van honderdduizend Fransen had vier van de zeven provincies bezet.
[40] NA 2305, Jacob de Winter, 30 juli 1675.
[41] Het werd geweven van geite- en kamelenhaar en was een typisch 17-eeuws, (Leids) produkt. De handel liep als gevolg van steeds heftiger wordende concurrentie door Frankrijk steeds meer achteruit.
[42] Archiefnr 5063-4c, f. 88.
[43] NA 5531, 4 oktober 1685, not. Pieter Molensteen.
[44] Archiefnr 5061-2173, folio 229 en 5061-2243.
[45] Haar grootouders, Albert Kuyper en Neeltje Cornelisdr. Pronck werden door Rembrandt geportretteerd. Mbd Amstelodamum 44, p. 29; 45, p. 46.
[46] Kwijtschelding 3F 246v.
[47] Archiefnr 5071-2173, f. 229.
[48] Archiefnr 5004-6. Tegenwoordig Kromme Waal 28
[49] Archiefnr 5061-2243, f. 27.
[50] Archiefnr 5046-24, f. 480.
[51] NA 9757-64, not. 19 april 1737.
[52] Deze weduwe had een jaar eerder het pand Kromme Waal 23 gekocht.
[53] Poorterboek 14-45.
[54] NA 10342-689 en 10359-999.
[55] Deze belasting hield slechts elf jaar stand.
[56] Een timmerman verdiende toendertijd een gulden per dag.
[57] Archiefnr 5004-41, op 12 december 1743.
[58] Jacob Bicker Ray, p. 230.
[59] Poorterboek 27, folio 76, 9 maart 1780.
[60] Archiefnr 5068-163/16.
[61] Het nieuwe verpondingsnummer, N 2659, werd gebruikt tot 1828?
[62] Not. R. Meyjes, 30 december 1805.
[63] Het Reglement uit 1795 verdeelde het land in 124 districten van 15.000 zielen elk. Deze werden verdeeld in 30 groepen van 500. In elk dezer wezen de stemgerechtigden in een grondvergadering een kiezer aan. De 30 kiezers in ieder district kozen een volksvertegenwoordiger (getrapte verkiezingen). Stemgerechtigd waren alle manlijke Nederlanders boven de 20 jaar, met uitzondering van de bedeelden en met de beperking, dat zij bereid moesten zijn, een eed van afkeer van alle erfelijke ambten af te leggen. Dr. A. Blonk en dr. Jan Romein 1952.
[64] Archiefnr 5012-2, 5 en 6.
[65] In Amsterdam werden sinds 1811 Kadastrale gegevens bijgehouden, sommige zijn in de Franse taal vermeld.
[66] Van Coeverden had nummer 447.
[67] Archiefnr 5012-8.
[68] Zijn nummer van de perceelsgewijze legger bij het Kadaster: 377. De oudste delen van het Hypotheek 4 register lopen tot 1838. Daarna werd opnieuw begonnen de verkoopakten te registreren. Catharina Tukker heeft een eigen nummer bij het Kadaster: 6533.
[69] Zijn nummer van de perceelsgewijze legger bij het Kadaster: 7068.
[70] Zijn nummer van de perceelsgewijze legger bij het Kadaster: 8114.
[71] Prof.dr H. Brugmans, De Geschiedenis van Amsterdam, dl 6, p. 139.
[72] Hyp.4, deel 2151-24. Er rustte een hypothecaire schuld op het pand van 5.025 gulden. Not. vd Drift, 9 mei 1910.
[73] Het nummer van de perceelsgewijze legger bij het Kadaster: 11022.
[74] Zijn nummer van de perceelsgewijze legger bij het Kadaster: 18140.
[75] Een tagrijn is een koopman in halfsleets scheepstuig en oud touwwerk.
[76] Zijn nummer van de perceelsgewijze legger bij het Kadaster: 18066.