Keizersgracht 444 en 446

Inleiding

In 1609 besloot de Vroedschap tot uitbreiding aan de westkant van de stad. De voor de uitbreiding bestemde erven en landerijen werden soms tegen extreem hoge prijzen door de stad aangekocht. In 1615 is men begonnen met het graven van de Keizersgracht, waarbij de percelen met aangevoerd zand werden opgehoogd. De straten langs de gracht werd op grond van slechte ervaringen inmiddels op kosten van de stad gerooid.

De Keizersgracht is in 1615 gegraven, de Prinsengracht een jaar eerder. De grond was onteigend tegen taxatiewaarde. Aanvankelijk was het plan geen gracht, maar een boulevard aan te leggen, net als de Lange Voorhout in Den Haag, maar vanwege gebrek aan materiaal ging dat niet door. De kavels aan de westzijde van de Keizersgracht kregen een breedte van 20 voet (ca 5,6 meter). De diepte van de kavels werd gesteld op 150 voet (ca 42,2 meter). De bestaande bebouwing (wildgroei) is afgebroken om plaats te maken voor nieuwbouw en nijverheid. 

Alle erven langs de Keizersgracht waren twintig voet breed en 150 voet lang, iets korter dan op de Herengracht, en elk 200 m2.3 Een landmeterkaartje uit 1617 geeft de situatie weer tussen de Runstraat en het Molenpad (Bijlage II)! De verkoopprijs lag, afhankelijk van de ligging ten opzichte van zijstraten tussen de drie en vier gulden per vierkante meter.

Blijkbaar kon langs de voorname Keizersgracht niet alle bedrijvigheid vermeden worden. Op de perifere delen van de gracht kwamen geen woonhuizen. Ze werden als tuin ingericht of bestemd voor bedrijven. Op de plattegrond van Balthasar Florisz. van Berkenrode uit 1625 zijn de ‘ledige erven’ goed te zien (Bijlage III) In de loop van de 17e eeuw kwam de suikerbakkerij van de familie Pelt op het onderhavige erf te staan. Behalve deze brandewijnstokerij stond verderop, langs de Leidsegracht de klokgieterij van Francois Hemony en het atelier van Artus Quellijn. Quellijn was de beeldhouwer van de frontons en Hemony goot behalve de klokken ook de beelden die op het dak van het Koninklijk Paleis op de Dam staan. Aan de overkant van Keizersgracht werden de stenen gehouwen voor het voormalig stadhuis.4

Deel van de kaart van Amsterdam door Balthasar Florisz van Berckenrode (1625). Keizersgracht en de Runstraat zijn  ongeveer in het midden afgebeeld.

In het Grachtenboek door Caspar Phillips Jacobsz., uit het jaar 1768 is op Plaat 12 onderhavig deel van de Keizersgracht te zien. Hij was ook de maker van de aanbidding (verafgoding?) van de Amsterdamse maagd met de beide panden 444 en 446 op de achtergrond (Bijlage IX). Aan de heruitgave van het Grachtenboek uit 1962 is een Geschiedbouwkundige Beschrijving toegevoegd, dat als uitgangspunt heeft gediend voor dit onderzoek.[Amsterdamse Grachtenhuizen]

De beide panden Keizersgracht 444 en 446 behoorden vanaf hun ontstaan rond 1725 bij elkaar en waren behalve in de 19e eeuw steeds in handen van dezelfde eigenaar. Dit patriciershuis met aanvankelijk daarnaast een koetshuis en stal (respectievelijk 446 en 444) staat in een knik van de breedste (28 m) gracht.

Het grootste van de beide panden, Keizersgracht 446, heeft een brede zandstenen gevel. Het dak wordt door een attiek, een verhoging boven de kroonlijst, vrijwel aan het gezicht onttrokken. Er is een gebeeldhouwde bekroning op het midden der attiek. De voorgevel heeft een versierde middentravee. Opvallend zijn de klauwstukken van het gewelfvlak, naast het middenraam op de eerste verdieping. Vogeltjesfiguren en fruit bovenaan, klauwpoten onderaan. 

De foto’s op de volgende website illustreren bovenstaande.

Onder de Keizerskroon

Keizersgracht 446 heeft geblokte hoekpilasters, vierkante niet vrijstaande pilaren, die uitspringen ten opzichte van de muur waarin of waartegen zij zijn aangebracht. De barokke gevel toont Zuid-Duitse elementen als gebogen frontons boven de vensters. In deze frontons, driehoekige, boogvormige of spitstoelopende versieringen, zijn medaillons met mannenkoppen aangebracht. De raamopeningen worden afgedekt door kroonlijsten die hol-bol gebogen zijn en waarin palmetten, maskers en caesarkoppen verwerkt zijn. De consoles, dat zijn de versierde ondersteuningen van de kroonlijst hebben aan de onderzijde vrouwenkopmaskertjes. In de gesloten balustrade zijn S- en X-voluten, bladvormige, omkrullende en geribde versieringen, met ramskoppen verwerkt.1

Meischke & Zantkuijl suggeren H. van Oord als mogelijke ontwerper van de gevel. Ook kan het zijn dat hij de opdrachtgever of de uitvoerende steenhouwer adviezen in deze richting gaf. H. van Oord gebruikte het ontwerp van Keizersgracht 446 in 1728 als vignet op de titelpagina voor de hollandse uitgave van Schübler’s ‘Gründlichen Unterricht der Saulenordnung’.2

Een bewonersgeschiedenis van een pand komt tot stand aan de hand van belastingregis-ters op onroerend goed, zoals die in de verpondingsregisters en vanaf 1813 door het Kadaster zijn bijgehouden. De verponding was een belasting op onroerend goed en gebaseerd op de jaarlijkse huurwaarde. In 1732 werd in de Republiek de verponding verhoogd en op deugdelijke wijze gereorganiseerd.

Uit de periode voor 1732 zijn incidenteel belastingkohieren bewaard gebleven. Kwijtscheldingen (een soort kwitanties) uit die jaren vormen de belangrijkste bron van informatie. Kwijtscheldingen werden opgemaakt in het stadhuis door twee daarmee belaste schepenen: hoge, juridische ambtenaren.

De eigenaren in de 17e eeuw

De verkoop van de onderhavige erven op de westkant van de Keizersgracht ligt vermoedelijk in het jaar 1620. De stadserven 9 tot en met 19 werden in dat jaar op een veiling verkocht en ingeschreven in een register. Hoe de scheepstimmerman Claes Claesz. in het bezit kwam van de erven (met de nummers 6, 7 of 8?) op de Keizersgracht zal wel een kwestie van speculatie blijven. Van Eeghen opperde in het Herengrachtboek dat erven door de Raad soms als schadevergoeding werden wegge-geven.

Jan Claesz. van Vlooswijk

Jan Claesz. van Vlooswijk kocht op 27 juni 1624 twee erven naast elkaar van twintig bij 150 voet van de bovengenoemde Claes Claesz. De kwijtschelding is als Bijlage IV toegevoegd.5 Deze zoon van de graanhandelaar Van Vlooswijk was in 1596 in het huwelijk getreden met de oud-burgemeesterdochter, Neeltje Verburg. Zowel zijn als haar vader zaten jarenlang in de raad.6 Over zijn loopbaan bij de schutterij is veel bekend, want hij verliep uiterst stormachtig.

Jan Claesz. van Vlooswijk werd geschilderd door Cornelis van der Voort op een schutterstuk, daterend tussen 1612 en 1614. Hij werd in 1618 afgezet als luitenant omdat hij burgemeester Reynier Pauw beledigd had. Van Vlooswijk prees ten overstaan van zijn manschappen Johan van Oldenbarneveldt (na zijn terechtstelling op het schavot) en voorspelde dat er ooit een standbeeld voor hem zou worden opgericht. Ook nam hij geen blad voor de mond toen hij verkondigde dat hij een vijand was van de gereformeerde religie.7 Bij zijn benoeming in 1628 als kapitein weigerden de schutters van zijn vendel hem te erkennen vanwege zijn Arminiaanse (remonstrantse) gezindheid.8

In 1631 werd zijn vermogen geschat op 320.000 gulden. Hij behoorde tot de rijkste mannen van de stad. Deze veekoopman, raadslid van 1632 tot 1652, nam voor de helft deel in een compagnie met als doel ossen te kopen in Hamburg en Jutland.9 Hij werd tweemaal (zittend) geportretteerd in het jaar 1642: op een schuttersstuk door Nicolaas Eliasz. Pickenoy en door Govert Flinck als overman. Beide schilderijen waren net als de Nachtwacht bestemd voor de verfraaiing van de Kloveniersdoelen.

File:Govert Flinck 003.jpg
G. Flinck fe 1642 Vier doelheren der kloveniers Albert Coenraetsz. Burgh, Jan Claesz. Vlooswijck, Pieter Reael, Jacob Willekeur en de kastelein.

Abraham Pelt

In 1629 kocht Abraham Pelt Hansz. drie (!) onbebouwde percelen op de westzijde van de Keizersgracht van Jan Claesz. Vlooswijk.10 De Lutherse familie Pelt was na de val van Antwerpen in 1585 naar Amsterdam gevlucht.11 Zij hadden in 1601 een suikerbakkerij in de Warmoesstraat opgericht, genaamd ‘de Drie Suykerbroden’. Het uitermate goedlopend bedrijf had meerdere vestigingen. In 1703 werd het terrein met een woonhuis voor 20.000 gulden door Paulus Pelt Paulusz. aan zijn neven Hans en David Pelt verkocht.12 De beide broers stierven in 1718 kinderloos.

Vanaf 1713 heerste er weer vrede in Europa. Er was een grote behoefte aan investe-ringsobjecten. De Republiek onderhield goede betrekkingen met Engeland. In 1711 werd in London de South Sea Company opgericht. De naamloze vennootschap zou (slaven)handel gaan drijven met Spaanse kolonies in Zuid-Amerika. In 1719 werd de Engelse staatsschuld omgezet in aandelen bij de South Sea Company, met de bedoeling de staatsschuld of een deel daarvan te liquideren. De dertig directeuren startten een propaganda-campagne en de koersen stegen. Toen de koersen in 1720 echter daalden, kwamen veel actionisten in de problemen.13

Ondanks de spectaculaire gebeurtenissen in het buitenland bloeide de handel in de Republiek op. De huren en de prijzen op de krappe, Amsterdamse woningmarkt stegen naar een top. De mogelijkheid tot uitoefenen van industrie langs de westzijde van de Keizersgracht werd ingetrokken.

Mr Theodorus Huyghens    1719- 1745

Theodorus Huyghens leefde van 1675 – 1740. Als oudste zoon had hij de titel van heer van Honkoop en Opvorst geerfd. In 1708 werd hij ingeschreven in het poorterboek.14Deze advocaat trouwde in datzelfde jaar met Agneta Chitty, afkomstig uit Londen. In 1719 stichtte hij en zijn compagnon Beaumont Hotham het gelijknamige bankiershuis. In dat jaar kocht Huyghens ook het onderhavige terrein met woonhuis voor  28.000 gulden van de weduwe van David Pelt.15 Huyghens kocht het jaar daarop nog een huis en erf voor  6.000  gulden (tegenwoordig Keizersgracht 442?). Hij liet op het terrein van de suikerbakkerij een huis bouwen in hoogbarokke stijl. Mogelijk is het toen bestaande woonhuis afgebroken of tot koetshuis en stal ingericht?

Theodorus was tussen 1720 tot zijn dood een van de 36 leden van de Amsterdamse Raad. Zijn betrokkenheid bij de bank werd in 1732 ontbonden, waarschijnlijk vanwege zijn drukke nevenwerkzaamheden. Na zijn overlijden in 1740 bleef de weduwe wonen in het pand aan de Keizersgracht. Uit bijgevoegde kopie van het Kohier Personeele Quotisatie uit 1742 zijn behalve de jaarlijkse inkomsten van de weduwe en de vier kinderen – die in dat jaar van hun grootmoeder Catharina van Bronckhorst hadden geerfd – op te maken dat er zeven dienstboden waren, een koets en twee paarden (Bijlage V).16 De weduwe Chitty verkocht aan het eind van haar leven een aanzienlijke hoeveelheid aandelen in Engeland op naam van de roemruchte South Sea Company.17

Mattheus Lestevenon    1745 – 1758

Mattheus Lestevenon werd geboren in 1715. Hij erfde op 22-jarige leeftijd van zijn grootmoeder’s zuster, die met burgemeester Jan Trip was getrouwd.18 Mattheus woonde in 1742 op het Voorhout in ’s-Gravenhage met negen man personeel. Hij trouwde in dat jaar met Lady Catharina Windsor in London en ging op huwelijksreis naar Italie. Zijn vrouw overleed echter aan de kinderpokken op terugreis in Frankfort am Main. Mattheus huwde Barones van der Duyn. Zijn vader, bewindhebber van de Oostlndische Compagnie (OIC), vier keer burgemeester in Amsterdam, was ondanks zijn jicht tot aan zijn dood in 1743 raadslid in Amsterdam. Als enige zoon erfde Matthijs vervolgens ‘considerabel veel gelt en goet’.19 Hij werd benoemd als schepen van Amsterdam en kocht in 1745 het onderhavige pand aan de Keizersgracht, benevens het koetshuis en stal.20 De kwijtschelding vermeldt dat het huis om de stal heensprong, de muren en de fundamenten (van de stal) lagen op de grond van de buurman Dionys Muilman, die – zoals uitdrukkelijk gesteld – dat moest gedogen. Hem werd opgedragen op eigen kosten de muur, schutting en tuinhuis terug te zetten. Dat men op elkaars erfde bouwde is waarschijnlijk te verklaren omdat de vorige eigenaar, Theodoor Huyghens, de opdrachtgever ook in het bezit was van ook het naastgelegen erf – Keizersgracht 442.

Mattheus Lestevenon werd in 1748 door de stadhouder uit de Raad verwijderd. Hij werd echter in 1749 door de Staten-Generaal als ambassadeur voor de Republiek aan het hof van Frankrijk benoemd. Gebleken is dat het pand op Keizersgracht door de familie nauwelijks werd bewoond. Hun twee kinderen werden resp. in 1749 in Brussel en in 1750 in Parijs geboren. Mattheus Lestevenon heeft in 1758 schriftelijk zijn toestemming tot de verkoop van het pand verleend.

In 1755 is deze diplomaat aan het hof in Versailles gescheiden van zijn tweede vrouw. Mattheus trouwde nog voor een derde keer, nu met een française. Lestevenon speelde een belangrijke rol in de onderhandelingen tijdens de Vierde Engelse Oorlog. Hij overleed in 1797 in Den Haag.

Thomas & Adrian Hope    1758 – 1772

De familie Hope stamt oorspronkelijk uit Schotland en emigreerde rond 1660. De beide broers Thomas & Adrian werden geboren in Rotterdam, resp. in 1704 en 1709. Hun vader, Archibald Hope, was de quackerbeginselen toegedaan.21 Archibald speelde in combinatie met een of meer van zijn zoons een hoofdrol in Rotterdamse actiehandel rond 1720.22 De oudste zoon Henry zocht zijn geluk in Amerika. Zijn jongste zonen Isaac en Zacharias bleven in Rotterdam. Zij organiseerden in 1735 en in de jaren daarna de overtocht van Zwitserse (doopsgezinde) emigranten en Quackers naar Pennsylvania.

Thomas verhuisde evenals zijn broer Archibald naar Amsterdam. Hij trouwde in 1727 met Margaretha van Marcelis (1705-1758), uit een voornaam Amsterdams en doopsgezind koopmansgeslacht dat goede betrekkingen had met Denemarken. Het jaar daarvoor had hij samen met Archibald het gelijknamige handels- en bankiershuis gesticht, maar Archibald jr stierf in 1734. Thomas woonde in 1742 met zijn jongere broer Adrian op Herengracht 106, in een pand met vier dienstboden, twee paarden en een rijtuig. Hij kocht in 1748 de buitenplaats “Vreugdenhof” aan de Amstel.23

Na een stadhouderloos tijdperk van bijna een halve eeuw was Willem IV in 1747 door de burgerij als Erfstadhouder binnengehaald om als tegenwicht te dienen tegen de misbruiken van de regentenheerschappij. W.G. Deutz werd benoemd in de vroedschap, Isaac de Pinto als zijn vertegenwoordiger in de VOC en Jan van Marselis en/of Thomas Hope in de WIC.[J. Elias, p. 873, 939] In 1751 liet de stadhouder zijn weduwe achter met een aantal aanzienlijke problemen: economische malaise, corruptie van de regentenkliek, grote belastingdruk en de kwestie van leger- dan wel vlootversterking.25

Thomas Hope wordt als auteur beschouwd van de Propositie: een voorstel aan de Staten-Generaal in augustus 1751 om de achteruitlopende handelspositie van Holland te verbeteren door beperkte porto franco, d.w.z. afschaffing van de uitvoerrechten en verlaging van de invoerrechten.26 Het voorstel stond geruime tijd op de agenda, maar is nooit uitgevoerd. Anna van Hannover, de weduwe benoemde de hoofdparticipant Thomas in 1756 als haar vervanger bij de Oost-Indische Compagnie.24 Van alle bewindhebbers had de energieke Thomas Hope weldra de meeste invloed.

File:Voor- en rechter zijgevel - Amsterdam - 20020236 - RCE.jpg
De pakhuizen en onroerend goed op de Prinsengracht behorend tot Hope & Co.

De zaken verliepen voor de gebroeders Hope voorspoedig, onder meer als gevolg van de leningen aan de oorlogvoerende landen Engeland en Duitsland. Het had veel zaken gedaan met Willem Gideon Deutz, maar trok zich terug uit Suriname. In 1758 kocht Thomas voor 83.000 gulden het vierde huis vanaf het Molenpad – Keizersgracht 446 – benevens een koetshuis en stal daarnaast (444).27 In 1759 had het bedrijf 26 medewerkers. 

‘Omstreeks 1760 is een toenemende bloei van het overwegend te Amsterdam gevestigde bankwezen waar te nemen. De internationale kredietverlening verkreeg in deze tijd een grotere omvang en een meer verfijnde techniek. In het door politieke tegenstellingen en oorlogsgeweld verscheurde Europa van omstreeks 1760 was de neutrale Republiek en vooral haar grootste en rijkste handelsstad, waar sinds ruim anderhalve eeuw steeds meer kapitaal was gevormd, het aangewezen middelpunt waar oorlogvoerende landen geldmiddelen zoeken, eerst om de strijd vol te houden en laten om de aangerichte verwoestingen te herstellen. Tekenend voor de attractie die het bankbedrijf uitoefent, is dat de zeer begaafde Thomas Hope, die omstreeks 1750 nog uitsluitend koopman was, tien jaren later bezig is zich steeds meer te specialiseren op kredietverlening en wisseltransacties’.28

In 1763 leed de firma onder de “crash” maar bleef overeind. In 1769 werden de panden, tegenwoordig bekend als Prinsengracht 659-661, in de loop der jaren door de firma aangekocht, afgebroken en nieuw opgetrokken. De stal en koetshuis zijn naar de Prinsengracht of Molenpad verplaatst.

Adrian en John Hope kochten in augustus 1771 de schilderijen- munten en schelpencollectie van de Rotterdamse gebroeders Bisschop, een doopsgezinde familie, die bevriend was met de Hope’s. Adrian had gespecialiseerd in diamanten die hij tussen 1764-1772 aan Catharina de Grote verkocht. 

De Keizersgracht tussen het Molenpad en de Runstraat met het huis van Thomas Hope door Hendrik Keun (ca 1785) Amsterdams Historisch Museum.29

Adam Smith droeg de vierde druk van zijn ‘Inquiry into the nature and cause of the wealth of nations’ (1776) op aan Thomas Hope. Thomas stierf in 1779. Zijn inwonende en ongetrouwd gebleven broer Adrian stierf twee jaar later. Adrian schonk zijn vermogen bij zijn leven weg als ’gift onder de levenden’. Zijn erfgenamen betaalden slechts collaterale successierechten voor een bedrag van  6.290 gulden, wat destijds als fraude werd gezien!130

Jan Hope    1772 – 1782

Jan was de enige zoon van Thomas Hope. Hij werd geboren in 1737. Jan trouwde in 1763 met de Rotterdamse burgemeestersdochter Philippina Barbara van der Hoeven.31 In het voorafgaande jaar was hij (voor een zesde deel?) in de firma opgenomen, evenals zijn neef Henry. Jan liet zich vanaf die tijd John noemen. In 1765 werd hij benoemd als schepen van Amsterdam en vervolgens in de vroedschap (1768).32 De omzet van het bedrijf Hope & Co bedroeg in 1769 65.000.000 gulden. In 1770 werd hij benoemd als bewindhebber van de Oost-Indische Compagnie als opvolger van zijn vader die ophield met werken na een beroerte. Na aankoop van een kasteel langs de Vecht in 1774 kon hij zich Heer van Nederhorst den Berg noemen; het kasteel is nauwelijk nauwelijks bewoond of gewijzigd. Hij erfde in 1779 van zijn vader Thomas, en in 1781 ook van zijn oom Adrian. John Hope participeerde vanaf dat moment voor 49/96 in de firma.  Vanwege de Vierde Engelse oorlog dreigde de firma naar Ostende te verhuizen. John Hope kocht in 1782 het grootste pand op Herengracht 509-511, dat in 1915 is afgebroken voor de verbreding van de Vijzelstraat.33 Jan en zijn vrouw waren betrokken bij de porseleinfabriek van Johannes de Mol in Loosdrecht en deden regelmatig bestellingen. John Hope overleed in Den Haag als afgevaardigde op het Korte Voorhout. Hij liet een vermogen van een half miljoen gulden na, een uitgezocht kabinet schilderijen, benevens een uitgebreide bibliotheek en een grote verzameling prenten en tekeningen. Hij had drie kinderen, waarvan later bleek dat zij nauwelijks geinteresseerd waren in het bedrijf van hun vader. Zij reisden liever door Italië, kochten kunst en antiquiteiten op of hielden zich bezig met tuinieren of juwelen.

De briefschrijvende man doo Gabriel Metsu
Woman Reading a Letter by Gabriël Metsu.jpg
De brieflezende vrouw door Gabriel Metsu

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Keizersgracht 446 of 448 werd verhuurd aan Jan Casper Hartsinck, Cornelisz., voor 15.000 gulden ’s jaars, in 1785 door de firma aangetrokken, vanwege de minderjarigheid van de drie kinderen van John Hope. Hartsinck gaf reeds in 1789 te kennen de firma te willen verlaten. Hij werd uitgekocht voor een half miljoen, uit te betalen in geld of Russische en Poolse obligates. Werd hij vanwege zijn benoeming in de vroedschap in 1787 en bij de Wisselbank of door interne problemen gedwongen de firma en het pand te verlaten? 

Henry Hope    1782 – 1803

Henry werd geboren in 1735 in New England, vermoedelijk Braintree, nu een voorstad van Boston. Zijn vader, zoals hierboven reeds vermeld, was door financiele moeilijkheden naar de ‘Nieuwe Wereld’ uitgeweken. Zijn zoon kreeg een goede opleiding in Engeland bij de Quakers Gurnell, Hoare and Harman en vestigde zich in 1762 in Amsterdam. Henry, die tegenlijk met zijn neef John door zijn ooms opgenomen werd in de firma Hope & Co, werd weldra de ziel van het bedrijf.[Bankier der Monarchen NRC Handelsblad 25-10-1989] De firma specialiseerde  zich in Westindische plantageleningen op St Eustatius en op het Deense St Croix.

Henry Hope (1735-1811), de Amerikaanse neef van Thomas en Adrian, die in 1762 in de firma werd opgenomen.In 1763 werd Keizersgracht 448 aangekocht dat daarna werd betrokken door Henry Hope. Dat huis werd in 1770 en 1789 verhoogd, zoals blijkt uit de Verpondingsregisters. Het werd samengevoegd met 444 en 446 onder een rechte kroonlijst. De stal en koetshuis werden verplaatst naar het binnenterrein. Henry kocht reeds in 1769 de buitenplaats in de Haarlemmerhout, waar hij in 1785 het monumentale paviljoen neo-classistische Welgelegen liet optrekken door Abraham van der Hart; de tuinbeelden kwamen uit Italië. Henry participeerde voor ongeveer een derde in de firma en staat te boek als een evengroot genie als zijn oom.  Vanaf 1780 leende Hope enorme bedragen aan Zweden en Spanje maar ook aan Polen, Rusland en Portugal. 

Rond 1785 waren hij en John Williams betrokken bij de vestiging van een theater, de Kleine Komedie aan de Amstel en bij de oprichting van een kweekschool voor de zeevaart op de Prins Hendrikkade. Door het als eerste dragen van oranje waren de Hope’s op de Beurs in 1787 aanleiding tot een opstootje. In september waren zij lid van een oranjegezind gezelschap dat vergaderde in de Keizerskroon in de Kalverstraat. Toen in de zomer van het revolutiejaar 1789 sommige Amsterdamse kooplieden zich gereserveerd gedroegen ten opzichte van de grote graanbestellingen uit Parijs, wendde Jacques Necker zich echter met succes tot de firma Hope.34 Henry Hope weigerde een patriotische bijdrage te betalen, maar ook de adelijke titel die Catharina II van Rusland hem voor zijn bewezen diensten, diamanten, leningen en adviezen, aanbood.35 Henry verscheepte op 17 oktober 1794 via Hellevoetsluis 372 schilderijen naar Engeland, de Hope collectie, voor de komst van de Fransen.[https://ilibrariana.wordpress.com/2012/02/06/bosbeek-en-van-merlen/] [https://rkd.nl/en/explore/artists/374209] 2895 Catalogus van schilderijen in huizen van Henry Hope in Harley Street in Londen. Met de getaxeerde en verzekerde waarden1795 Hij stierf daar ongehuwd in 1811.

John Williams Hope    1803 – 1808

John Williams werd geboren omstreeks 1757 in Engeland. Eenmaal in Amsterdam kreeg de zieke John Williams onderdak bij Henry Hope nadat deze had geconstateerd dat hij niet goed verzorgd werd. John Williams bleek een goede boekhouder. Henry arrangeerde voor zijn protege een huwelijk met zijn nicht. In 1782 werd hij voor een zestiende deel en voor zes jaar opgenomen in de firma Hope & Co. Van de stadhouder kreeg hij toestemming de naam Hope te voeren, zodat hij na 1784 als John Williams Hope zou kunnen ondertekenen. In 1785 is Nicolas Bauduoin aangetrokken (-1787), evenals Hartsinck ; in 1790 Pierre Cesar Labouchere; in 1792 Alexander Baring.

Het fraaie huis op de Keizersgracht figureerde als hoofdkwartier van de Franse bezetting tot april 1795 en stond vervolgens lange tijd leeg.36 De zaakwaarnemer John Williams Hope verkreeg de panden op de Prinsen- en Keizersgracht in 1803 van de erfgenamen. Groenendaal en Bosbeek in Heemstede bleef binnen de familie. 

Robert Voûte reisde in 1796 naar St Petersburg om de leningen aan Polen veilig te stellen na de Derde Poolse lening; Pierre César Labouchere hield zich bezig met de leningen aan Frankrijk en werd in 1806 door Lodewijk Napoleon op vredemissie gestuurd naar Engeland. De handel in het begin van de 19e eeuw werd belemmerd door het Continentale stelsel.

John Williams Hope stuurde aan op liquidatie van de firma Hope & Co en overbrenging van het kapitaal naar Engeland. Hij verkocht het buiten Welgelegen in Haarlem in 1808 aan Lodewijk Napoleon en vertrok naar Engeland.37De firma Hope & Co werd gesplitst en in 1811 aan Alexander Baring verkocht voor £ 250.000.38John Williams Hope stierf in 1813.

Adriaan van der Hoop    1822 – 1881

Adriaan van der Hoop werd geboren in 1778 te Amsterdam. Hij studeerde rechten in Groningen en Kopenhagen. Hij trouwde in 1800 Antonia Emmerentia Weveringh en na haar overlijden in 1834 met 34-jarige weduwe Dieuwke Fontein te Harlingen. Hij bemoeide zich met opstellen van de nieuwe grondwet in 1814. Zijn vader werd minister van Marine. Adriaan van der Hoop begeleidde tsaar Alexander bij diens bezoek aan Holland in 1814. In 1815 werd hij door Alexander Baring benoemd in de leiding van de firma Hope & Co. Adriaan van der Hoop was lid van de Provinciale Staten en de Eerste Kamer.

 

De firma Hope & Co verhuisde naar de Nieuwe Doelestraat, dichtbij de Nederland-sche Bank, gevestigd op de Oude Turfmarkt. Adriaan kweekte zeldzame planten op zijn landgoed, hield drafpaarden en verzamelde op grote schaal kunstvoorwerpen. Hij breid-de de verzameling 17de eeuwse schilderijen uit met tijdgenoten. De collectie was te bezichtigen in zijn huis op de Keizersgracht. Bij zijn dood in 1854 liet hij de immense collectie na aan de stad Amsterdam, die ternauwernood de successierechten kon betalen.39 Dieuwke Fontein bleef wonen in het grote pand met haar kleindochter. De erfgenamen verkochten Keizersgracht 446 ondershands voor 53.000 gulden. Kennelijk was het pand in slechte staat.

Van de eigenaren van Keizersgracht 444 uit de 19e eeuw zijn slechts de namen uitgezocht. Keizersgracht 444 is waarschijnlijk omstreeks 1808 aan Pieter Jacobus van Maanen (1770-1854) verkocht, voorheen werkzaam aan de universiteit van Harderwijk. In 1807 verhinderde Lodewijk Napoleon zijn vertrek naar Groningen. In 1808 werd hij benoemd als consulterend geneesheer van Lodewijk Napoleon; in 1810 werd hij benoemd als hoogleraar in Amsterdam aan het Athenaeum Illustre. Na het vertrek van de Fransen werd hij lijfarts van koning Willem I.40 Vervolgens waren Pieter Elias (1801-), Johan Erik Banck, Theodora Cornelia van Doom, H.S. Claus, A.L. Schaper Claus en de fa M.J. van der Waal & Co  de nieuwe eigenaren.

De bewonersgeschiedenis van Keizersgracht 446 is als volgt:

De Vrijmetselaarsloge    1881 – 1911

Het pand kwam in 1881 in gebruik als Societeit van de Vrijmetselaarsloge.41 Er kwam een imposante, nieuwe deur (zie foto voorblad). Boven de ingang werd een vijfpuntige Ster geplaatst, het Vrijmetselaarsymbool. Het pand werd afgestoten vanwege nieuwbouw in de Vondelstraat. De Imperial and Continental Gas Association werd de nieuwe eigenaar.

Imperial and Continental Gas Association   1893 – 1910

De Imperial and Continental Gas Association is de opdrachtgever geweest tot bouw van o.a. de Westergasfabriek. Het pand op de Keizersgracht werd in 1893 aan de achterkant uitgebreid met een lange gang naar een bijgebouw. Bijlage X, een kadastrale kaart uit 1875, geeft een duidelijk beeld van de tot dan toe heersende situatie rond het pand op de Keizersgracht.

In 1994, een eeuw later, is de verbinding, een gang, tussen beide gebouwen verbroken. Op het binnenterrein (Prinsengracht 617) is tegenwoordig een kinderdagverblijf, genaamd ‘Villa Kakelbont’ gevestigd.

Openbare Bibliotheek    1911 – 1991

Aanvankelijk wilde de nieuwe eigenaar, de gemeente Amsterdam het voormalige hoofdkantoor van de Gemeentelijke Gasfabriek verbouwen tot Arbeidsbeurs en Centraal Bureau voor Sociale Adviezen. Het werd uiteindelijk een bibliotheek. Tussen 1916 en 1976 is Keizersgracht 446 in gebruik geweest als Openbare Bibliotheek en Leeszaal met een toegang in 444!42 In 1920 werd een lift in het pand gebouwd; in 1933 werd de voorgevel van 444 gerestaureerd.

In de jaren tachtig bleken de kosten voor de bibliotheek financieel niet meer op te brengen. De beide panden werden verkocht aan baron van Asbeck. Sinds 1993 is

Keizersgracht 444-446 een appartementencomplex met 15 woningen en een extra slaapverdieping op het dak. Tegen deze verhoging is protesteerd o.a. door de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse binnenstad en de Stichting Oude Stad.43 De woonfunctie die de Keizergracht 446 lange tijd vervulde is echter hersteld. Door de projectontwikkelaar is opnieuw een bordes met dubbele stoep aangebracht.

Amsterdam, februari 1998

GEBRUIKTE LITERATUUR

Alberts, A. (1973) De huzaren van Castricum. Een geschiedenis van de Nederlandse Republiek van 1780 tot 1800.

Bicker Raye, J. Dagboek. Bewerkt door F.M. Bijerinck en M.G. de Boer, z.j.

Brugmans, H. (1973) Geschiedenis van Amsterdam. Hoofdstuk V ‘Stilte voor de storm’.

Buist, M.G. (1974) At spes non fracta. Hope & Co., 1770-1815. Merchants Bankers and Diplomats at work.

Buist, M.G. (1976) Hope & Co. De familie en de firma. In: Spiegel Historiael 1976, pp. 18-25.

Carasso-Kok, M. (1988) Schutters in Holland: kracht en zenuwen van de stad.

Catalogus Tentoonstelling Rijksmuseum Amsterdam 1989. Russen en Nederlanders, uit de geschiedenis van de betrekkingen tussen Nederland en Rusland.

Dillen, J.G. van (1970) Van rijkdom en regenten. Handboek tot de economische en sociale geschiedenis van Nederland tijdens de Republiek.

Elias, J.E. (herdruk 1963) De vroedschap van Amsterdam 1578 – 1795, 2 dl.

Fontaine Verweij, H. de la, dr. I.H. van Eeghen et al. (1976) Vier Eeuwen Herengracht. Geveltekeningen van alle huizen aan de gracht, twee historische overzichten en de beschrijving van elk pand met zijn eigenaars en bewoners. Stadsdrukkerij van Amsterdam.

Geschiedbouwkundige beschrijvingen behorende bij het Grachtenboek (1962).

Grachtenboek (1991) Samenstelling: P. Spies, K. Kleijn, J. Smit, E. Kurpershoek.

Houten, E. van (1922) Grachtenboek naar de oorspronkelijke tekeningen van Caspar Philips Jacobszoon. Naar de uitgaaf in kopergravure van 1771.

Kannegieter, J.Z. (1971) Geschiedenis van de vroegere Quackergemeenschap te Amsterdam, biz. 154

Kilian, T. (1978) Amsterdamse Grachtengids. Tekeningen en beschrijvingen van alle gevels aan de vier hoofdgrachten in Amsterdam.

Knoef, J. (1949) De verzamelaar A. van der Hoop. In: Jaarboek Amstelodamum 42, p. 51-71.

Kohier van de personeele quotisatie te Amsterdam over het jaar 1742, uitgegeven door W.F.H. Oldewelt, 2 dl., 1945.

Mak, G. (1997) Het stadspaleis.

Meischke, R., H.J. Zantkuyl, W. Raue & P.T.E.E. Rosenberg (1995) Huizen in Nederland. Architectuur-historische verkenningen aan de hand van het bezit van de Vereniging Hendrick de Keyser.

Reese, J.J. (1908) De Suikerhandel van Amsterdam. Van het begin der 17de eeuw tot 1813.

Schiibler, J.J. (1728) Grondige en deugdelijk onderwijzing der volkomen kolommenordening uyt de Hoogduytsche in de Nederlandsche spraak over gezet. Twee delen, vertaald door H. van Oord.

Slechte, C.H. (1982) Een noodlottig jaar voor veel zotte en wijze. De Rotterdamse windhandel van 1720.

Zandkuyl, H.J. (herdruk 1993) Bouwen in Amsterdam.

Referenties 

1  H.J. Zandkuyl, p. 508.

2 R. Meischke, p. 81, 82.

Op 4 januari 1620 werden elf percelen (de nummers 19 tot en met 9) tussen de Runstraat en het Molenpad bij veiling verkocht. De prijzen varieerden tussen / 613 en / 770 gulden.

G. Mak, p. 29

Kwijtschelding 1A, f. 190.

Claes Gerritsz. van Vlooswijk had vanaf de Alteratie in 1578 tot 1611 zitting in de Raad. Haar vader, Jan Verburg, Jacobsz. was in 1584 een jaar burgemeester en het tot 1604 zitting in de Raad.

J. Wagenaar, dl I, p. 499-502.

J.E. Elias, p. 402; M. Carasso-Kok, p. 42, 51.

De magere ossen werden op schepen aangevoerd en vetgemest op het platteland .

10 Kwijtschelding E, folio 136.

11 J.J. Reesse, p. 110.

12 Kwijtschelding 3V, f. 80.

13 C.H. Slegte, p. 34 e.v.

14 Poorters waren ingezetenen van de stad, die na het afleggen van een eed of belofte en betaling van het poortergeld het poorterschap verwierven, waaraan allerlei rechten waren verbonden, en voorwaarde voor een gildelidmaatschap.

15 Kwijtschelding 4M, f. 279.

16 W.F.H. Oldewelt concludeerde dat in 1742 rentenier de meest opgegeven bezigheid was in Amsterdam!

17 De South Sea Company rekte haar bestaan tot 1854, toen haar aandelen werden omgeruild voor … staatsschuld.

18 Hij erfde het pand Singel 292, alsmede zijn titel.

19 J. Bicker Raye, p. 64.

20 Kwijtschelding 05, f. 8v.

21 Quakers hechtten geen waarde aan sacramenten en dogma’s.

22 C.H. Slechte, p. 90.

23 E. Elias, p. 938 e.v.

24 Omdat hij niet behoorde tot de officiele kerk kon hij niet in aanmerking komen voor overheidsbetrekking (bij voorbeeld als burgemeester, schepen, raad).

25 H.A. van Wijnen, p. 40.

26 Zie voor meer informatie over deze tijd ‘De geschiedenis van Amsterdam’ door H. Brugmans, Hoofdstuk V.

27 Kwijtschelding C6, f. 66.

28J.G. van Dillen, p. 599.

29 Het schilderij ‘de Keizersgracht tussen de Runstraat en het Molenpad’ in zaal 12 van het Amsterdams Historisch Museum is geschilderd door de Haarlemmer Hendrik Keun (1738-1787).

30 Archiefnr. 5046, Collaterale Successie, register 46, f. 289.

31 Barbara van der Hoeven was voor een kwart betrokken in de Loosdrechtse Porcelein Fabriek.

32 Omdat hij zich had laten dopen in de Engelse Kerk kon hij in aanmerking komen voor een overheidsfunctie.

33 Dit pand gold lange tijd als het duurste in Amsterdam. Delen van het interieur zijn overgebracht naar Amstel 218 (collectie Six.)

34 J.G. van Dillen, p. 621.

35 Catalogus Tententoonstelling Rijksmuseum: Russen en Nederlanders, p. 111.

36 Daarover kon slechts een aanwijzing worden gevonden.

37 Het klassicistisch paviljoen is tegenwoordig in gebruik als het Provinciehuis.

38 Alexander Baring was de zwager van Pierre C. Labouchere. Beiden werkten destijds bij de firma Hope & Co. De Baring Bank is sinds enkele jaren weer in Nederlandse handen.

39 Een clausule in het testament vermeldde als tweede gegadigde het Teyler-genootschap in Haarlem. De opbrengst van de tentoongestelde werken moest ten goede komen aan de armen.

40 Van Maanen’s broer werd minister van justitie. Die weigerde in zijn eerdere functie, ten tijde van het koninkrijk Holland, een geheime politie in het leven te roepen. Zijn jongste broer werd wethouder in Den Haag.

41 Buiten 5 juli 1924, No. 27; Amsterdam in Beeld, biz. 324, beide literatuurver-meldingen konden niet worden geverifieerd.

42 Maandblad Amstelodamum 1918, biz. 96, waarin aan de lezers een oproep werd gedaan boeken, die men toch nooit meer inzag, af te staan!

43 Omdat er geen procedurefouten waren gemaakt en Monumentenzorg accoord ging, heeft de Hoge Raad toestemming verleend.

 

  1. Archief 5046, Collaterale successie, reg. 46, f. 289

Loading