Kloveniersburgwal 67

Het hoekpand ligt op de op de noordhoek van de Raamgracht en aan de oostkant van de Kloveniersburgwal, toentertijd buiten de Oude Singel. De Oude Singel of Singelsloot was de ver­dedigingsgracht rond de middeleeuwse stad, gegraven rond 1430. Rond 1480 werd een vier meter hoge muur gebouwd rondom de stad. De Schreiers­toren en de Waag maakten deel uit van het 15de eeuwse verdedigings­werk. In 1579 viel het besluit een nieuwe verdedingwal op te werpen en met als bijkomend voordeel de stad uit te leggen. Er werd druk gespecu­leerd in de toekomstige bouwterreinen. Niet alleen door de gevestigde elite, maar ook de nieuwkomers van Vlaamse en Brabantse oorsprong zagen volop mogelijkhe­den. Het ophogen van het tamelijk moerassige land aan weerszijden van de St Antonies­breestraat met stadsvuil en zand vond eerst in westelijke en noordelijke richting plaats, want de scheepswerven en houttuinen, die daar waren gevestigd moesten zo snel mogelijk naar de nieuw aangeplempte eilanden Uilenburg en Rapenburg worden verplaatst. Voor de aanleg van de straten en de burgwallen in het nieuwe stadsdeel is door de eigenaren een uitzonder­lijke belasting, de Melioratie, betaald.

cartografie-vogelvlucht-groot-lboven
Houtsnede van Cornelis Anthonisz. uit 1538, in het Amsterdams Historisch Museum

Vanouds werden aan weerszijden van de Raamsloot tot aan de Amstel lakens gedroogd, zoals op de houtsnede duidelijk is te zien. In 1591 werden de terreinen in de omgeving van de Raamsloot bestemd voor ververijen.

Het onderhavige hoekpand, samen met het pand daarnaast, blijkt ook al op een eerdere kaart van Pieter Bast, gedateerd met 1597 voor te komen.[Amstelredam by Pieter Bast 1597] Langs de Kloveniers­burgwal richting Nieuwmarkt stonden aanvankelijk eenvoudige huizen, die in de loop van de jaren zijn vergroot, verhoogd of afgebroken. Toen de Verenigde Oostindische Compagnie in 1602 de beschik­king kreeg over het Bus- of Boshuis, en de handel op Indië uitermate voorspoedig verliep, werd de Kloveniersburgwal een aantrekkelijke vestigingsplaats voor kooplieden op de Oost. In het Bushuis, voorheen opslagplaats voor de schutterij, lagen niet alleen specerijen en zijde opgeslagen. Er werden jaarlijks vele honderden ossen geslacht, ter bevoorrading van de VOC-schepen. De karkassen en het slachtafval kwamen in de gracht terecht. Toen het gebied rondom de Zuiderkerk rond 1615 goeddeels was vol gebouwd, zijn de ververijen en textielbedrijfjes naar de omgeving van de Raampoort (aan het einde van de Bloem­gracht) en het Raamplein verwe­zen.

Pieter Bast – Amstelodamum urbs Hollandiae primaria emporium totius Europae celeberrimum (1599) De twee ververijen staan afgebeeld onder het midden.

Op de westzijde van de Kloveniersburgwal stond van 1569 tot 1792 het krankzin­nigengesticht. Het Dolhuis behoorde tot de bezienswaar­digheden van de stad, tegen betaling kon het publiek de bewoners “bezichtigen”. Bij de verkoop van het onderhavige pand werd het Dolhuis vaak genoemd om de ligging aan te duiden. Voor de muren van het Dolhuis werd aanvankelijk een markt geor­ganiseerd. Het Dolhuis werd aan het einde van de 18de eeuw verplaatst naar de Overtoom. In 1793 kon de Evan­gelisch Lutherse kerk worden ingewijd.

Amsterdam was vanouds verdeeld in zogenaam­de schut­terswij­ken. Iedere wijk leverde minstens een vendel schutters, bestaande voor 2/3 uit musketiers, 1/3 piekeniers. De aanzien­lijkste (gereformeerde) bewoners van een wijk werden door het stadsbes­tuur tot officier benoemd. Het aanvaar­den van zo’n positie was van belang om een bestuurlijke carrière te kunnen maken. Er werd door de schutters ‘s nachts wacht gelopen en opgetreden bij brand en ongeregeld­heden. Ter compensatie kregen de schutters een jaarlijkse maaltijd aangeboden en het visrecht in de grachten. Iedere wijk was onderverdeeld in buurten. De buurtmees­ters beoordeelden aanvragen tot bijstand en werden bij meningsver­schillen om raad gevraagd. De indeling in wijken was ook van belang bij de belastin­gin­ning, zoals de hierna vaak ter sprake komende Verpon­ding, een 17de en 18de eeuwse onroerend goedbelasting, berekend uit de huurwaarde.

Het huisonder­zoek levert aanvankelijk meer vragen op dan er konden worden beantwoord, want slechts drie Verpondingsregisters uit de 17de eeuw zijn bewaard gebleven. Ondanks de beperkte bronnen ga ik er vanuit dat de eigenaren- en bewo­nersges­chiedenis van Klove­niersburg­wal 67 als volgt is geweest.

Brecht Pieters

In het oudste bewaard gebleven verpondingskohier van 1650 staan Brechte Pieter Rodingsdochter en Dirck Aertsz. Kock genoteerd als degenen die de Verponding betaalden.

Brechte Pieter Rodingsdochter (1568-1638) werd in 1605 eigenares van de beide panden.  Zij was enig kind en groeide op in de Koestraat (Bethanienklooster). Zij trouwde op twintig jarige leeftijd met de rijke bierbrouwer Coenraad Matthijsz, wonende in de Warmoesstraat met een brouwerij de Burch op de O.Z. Achter­burgwal. Ze kregen drie kinderen: Claertje, Trijntje en Albert. Haar echtgenoot stierf in 1601, net als haar vader. Er heerste  toen een verschrik­kelijke pest, maar het is niet bekend dat zij daaraan stierven. (Haar vader Albert Pietersz. had vlak voor zijn dood in zijn testament laten opnemen dat hij hoopte dat de gereformeerde religie mocht blijven, anders zouden de prijzen dalen.)

In 1603 en 1604 waren er buitengewoon veel faillissemen­ten in Amsterdam. De pest had danig huisgehouden. Het stadsbestuur stelde zich in 1603 tot doel de textielin­dustrie te bevorderen om de vele berooide Vlaamse arbeiders aan werk te helpen. (Rond 1600 kwam naar schatting meer dan driekwart van de Amsterdammers die zijde verhandelden of bewerkten uit de Zuidelijke Nederlanden.1 )

In 1604 gaf de weduwe Brechte Pieter Rodingsdochter opdracht op een veiling twee huizen “buyten de Boshuys­poort bij de Raemsloot” kopen, “daer het gulden heck” en “daer de blaeuwe leeuw” uithingen, tezamen met twee on­bebouwde erven, een ververij en een loods. De koopprijs bedroeg 7.875 gulden. De eigenaar Jan Jansz. Cloot, een verver, was gedwongen zijn huizen en bedrijf te verkopen. Ik ga er vanuit dat het om Kloveniersburgwal 65 en 67 gaat. Haar vader Pieter Roding, een makelaar in huizen, had in 1600 een erf gekocht waarop Kloveniersburgwal 23 en een na hem vernoemde steeg is verschenen. Zij investeerde eveneens op Uilenburg, allemaal vlakbij.

Zij bewoonde het pand met haar zoon Albert, en naast haar zwaarmoedige dochter Catharina, die met Dirk G. van Beuningen was getrouwd. Haar oudste dochter Clara bewoonde met de koopman Albert Velecker Kloveniers­burgwal 63. Het vermogen van Brechte Pieters werd in 1631 geschat op 32.500 gulden. Haar zwager Abel Matthijs Burgh, kapitein over de schutters van wijk XV, kocht in 1622 het huidige Huis de Pinto en verkreeg het octrooi de Bijlmermeer droog te leggen.

In de loterijlijsten van het Haarlemse Oudemannenhuis uit 1609 werd Jan Jansz. Cloot nog steeds vermeld als wonende of werkende in “de blaeuwe leeuw“. Vermoedelijk was hij “bedrijfsleider” geworden. De ruwe zijde werd meestal in strengen, verpakt in balen, aangevoerd. Om de gewenste zachtheid, buigzaamheid en glans te bereiken kookte men de zijde in een zeepoplossing. De kwaliteit van het water speelde bij het verven een grote rol; bovendien bepaalde het mede de helderheid van de kleur. De zolders van een ververij waren van groot belang. Daar was het meeste licht. De meeste ververijen specialiseerden zich op één kleur.  De ververijen werden tussen 1620-1630 gedwongen van de Kloveniersburgwal naar de Jordaan te verhuizen, zo ook “Jan Cloet comende van de Rosegraft inde Blauwe Leu” die op 27 december 1628 in de Oude Kerk werd begraven. Dat hij twee uur is beluid betekent dat hij katholiek was.

Daniël van Kerkhoven

Een van de huurders van het pand was Daniël van Kerkhoven. Hij was in Middelburg getrouwd met Catharina Muenicx. Uit het feit dat beiden een achternaam hadden kan geconcludeerd worden dat zij Vlamin­gen of Brabanders waren. Van Kerkhoven was een niet onbelangrijke laken‑, huiden‑ en graankoopman. Zijn schoonvader Gilles Mue­nicx en zwager Cornelis dreven vanuit Middelburg en Archangelsk zaken met Daniël, die in Amsterdam de uitvoer regelde. Vanuit Rusland werden huiden en pelsen aan­gevoerd. Incidenteel lieten Van Kerckhoven en zijn compagnon Carel de Molijn kaviaar vervoeren naar Italie. Zijn belangrijk­ste inkomsten kwamen uit de han­del in zijde, die vanuit Perzië via Astrakan en Archangelsk werd aangevoerd. 

File:Ververgracht, Groenburgwal en Zuiderkerk (1625) door Balthasar Florisz van Berckenrode.jpg

Ververgracht, Groenburgwal en Zuiderkerk (1625) door Balthasar Florisz van Berckenrode. Rijksmuseum Amsterdam, Publiek domein. Abusievelijk heet de Raamgracht hier Verwersgraft.

Daniël van Kerkhoven woonde in 1612 op of bij de Nieuwmarkt: mogelijk al in het onderhavige pand op de Kloveniers­burgwal. In 1614 begroef hij een kind in de Zuiderkerk. In 1622 legde Daniël van Kerkhoven zich toe op de lakenhandel uit Engeland. (De handel op Rusland werd jarenlang door onderlinge concurrentie beheersd, nadat de Engelsen in tsaristische ongenade waren gevallen.) Van Kerkhoven stierf in 1626. Bij de Weeskamer werd vermeld dat er zes kinderen waren Johannes 13 jaar, Daniel 10 jaar, Abraham 8 jaar, Anna 4 jaar, Catharina 3 jaar, Jacob 1 jaar, ieder met een lijfrente.2 Zijn weduwe bewoon­de in 1631 het pand, toen zij werd aangeslagen voor een uitzonderlijke belasting van een half procent. Zij bezat een geschat vermogen van 40.000 gulden en betaalde 200 gulden. Zij stierf in 1643 en werd deftig begraven in de Wester­kerk. Haar zoon Johannes had zich als koopman in Moskou gevestigd.

Dirk G. van Beuningen

Dirk G. van Beuningen, geboren in 1588, was in 1619 getrouwd met Catharina Burgh, de dochter van Brechte Pieters. Dirck kwam uit de aanzienlijke (remonstrant­se) familie Van Beuningen. Het echtpaar had zes kinderen, waaronder de bekende diplomaat en later waanzinnig geworden Coenraad van Beuningen. Coenraad had drie broers, Geurt (1624 – 1687), Matthijs en Pieter, een tweeling, eveneens juristen en twee zussen Alida en Hillegonda.[archieven.nl]

Dirk G. van Beuningen dreef een firma, te zamen met Reynier Reael, handelend op Rusland en de Levant, reder, assurrantiemeester.  In 1647 stierf zijn zwager Albert Burgh op handelsreis in Nisjni Novgorod in een poging de graanhandel veilig te stellen. Van Beuningen stierf het jaar daarop. De verdeling van de erfenis zal enige jaren in beslag genomen hebben. Ik vermoed dat zijn vrouw Catharina Burgh die als zwaarmoedig bekend staat niet in zaken was geïnteresseerd, want het onderhavige pand ging in 1653 over naar naar zijn stiefmoeder Lijsbeth Hendricx.

Lijsbeth Hendricx

Lijsbeth Hendricx was de derde echtgenoot Geurt Dirxsz. van Beuningen. Lijsbeth Hendrickdr is geboren in 1571. Ze trouwden in 1619. Van Beuningen had twee kinderen uit zijn beide eerste huwelijken. Zij was eerder getrouwd geweest maar had geen kinderen. Geurt D. van Beuningen, over wie veel verhalen de omloop doen, stierf in 1633, woonachtig in de Breestraat. Zijn vermogen bedroeg toen 80.000 gulden. Zijn weduwe Lijsbeth Hendricks werd begraven in de  Oude kerk op 9 februari 1655, afkomstig van NZ. Voorburgwal. De conclusie luidt dat het pand Kloveniersburg wal 67 niet door de familie Burgh werd bewoond, dat was Kloveniersburgwal 23, maar steeds is verhuurd. De verdeling van de erfenis heeft nog enige jaren op zich laten wachten.

De verponding werd in 1650 betaald door Dirck Aertsz. Kock, een zijdereder, de huurder van het pand. Kock werd geboren in 1596 en is in 1622 getrouwd met Margarita (Grietje) Valckenier, geboren in 1601. Zij was bij haar ondertrouw woonachtig tegenover het Dolhuis in een pand genaamd “de schildpad”, Kloveniersburgwal 53, dat haar vader Cornelis Jansz Valckenier in 1616 had gekocht. (Haar moeder heette Aefje Boom; haar grootvaders waren resp. Jan Gillis Valckenier, stokviskoper en handelsagent van de Deense koning en burgemeester Pieter Boom.) In 1624 liet het echtpaar Aegje dopen in de Nieuwe kerk; haar oom Abraham Boom – vanaf 1625 eveneens burgemeester, was getuige. In 1625 kocht Kock twee schilderijen uit de nalatenschap van de schilder Cornelis van der Voort, een naakt en een landschap.[https://research.frick.org/montias/inventoryList/825]

 In 1626 woonde het echtpaar in “het Wapen van Amsterdam” op War­moesstraat 23. Kock werd in 1638 regent van het Oude Mannen‑ en Vrouwenhuis; de regenten zijn in 1640 zijn geschilderd door Claes Moeyaert.3 Hij werd mogelijk in het zelfde jaar een van de vier boekhouders bij de Wissel­bank, gevestigd in het stadhuis en verdiende met een halfjaarlijks traktement 700 gulden. 

File:De regenten en regentessen van het Oude Mannen- en Vrouwengasthuis, objectnr SA 995.tif
Dirck Aertsz. Kock is de man rechts van het midden.[http://art-in-space.blogspot.com/2019/07/nicolaes-moeyaert-regents-of-old-men.html]
In 1647 was Kock huurder van een tweede ververij elders in de stad. De koper moest geduld hebben en kon de ververij niet in gebruik nemen, want er was voor jaren werk genoeg.[Van Dillen, Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven R.G.P. 144 (1974), p. 431.] In 1650 liet het stadsbestuur ten behoeve van de zijde industrie de Zijdehal bouwen op de Groenburgwal. In 1652 maakte het echtpaar een testament op.[Amsterdamse akten] Kock stierf in 1655 “over het Bosch­huys“. Ook zijn weduwe werd in 1680 begraven vanaf de Klove­niersburg­wal.

Cornelis Vliet

Vliet was afkomstig uit Delft; vanaf 1641 was hij actief als notaris. Zijn clandizie woonde in de buurt. Cornelis Vliet was getrouwd met Cornelia Teijman of Tijmes. Hij was Remonstrantsgezind evenals de Van Beuningens. Al in 1649 was Vliet secretaris van het heemraadschap (polderbestuur) over de drooggelegde Bijlmermeer. Hij woonde op de OZ Voorburgwal. In 1661 kocht Cornelis Vliet, het pand voor 8.500 gulden van Mr Geurt D. van Beunin­gen, een jongere broer van de diplomaat Coenraat van Beuningen. Het naastgelegen pand (Kloveniersburgwal 65) was eigendom van Dirck Tulp die eveneens zitting had in het heemraadschap.

Vliet legde in 1666 zijn ambt neer. Hij werd (vanaf de Kloveniers­burg­wal) in 1669 begraven in de Nieuwezijds Kapel op het Rokin. Het pand kwam in handen van zijn dochter Cornelia (1647-), die in 1672 trouwde vanuit het pand.  In 1674 werd er niemand in het pand aangeslagen. Misschien stond het leeg en was ze al verhuisd naar Haarlem. Cornelia Vliet verkocht het pand in oktober 1686 voor 4.100 gulden aan

Jan van Kessel – De Kloveniersburgwal met het Bushuis in 1672

Servaes van der Wielen

Servaes van der Wielen was een juwelier en diamantslijper. Hij werd in 1655 gedoopt in de Nieuwezijdskapel; hij trouwde in 1678 in Diemen met de 17-jarige Anna Maria van Halmael, afkomstig van de Keizersgracht. Het echtpaar kreeg zes kinderen, drie zijn gedoopt in de Zuiderkerk. In 1688 liet hij een kind begraven in de Nieuwe Kerk, afkomstig van de Kloveniersburgwal. Volgens het archief van de Archief van Schout en Gerecht, Municipaliteit en Gemeentebestuur van Diemen was hij verantwoordelijk voor het onderhouden van de wateren rondom Diemen.4 Van der Wielen was waarschijnlijk ook een soort uitvinder. Hij heeft een slee ontwikkeld om modder te transporteren.5 Hij stierf in 1719 en werd begraven in Diemen. 

Pieter Mol

1918koveniersburgwalBU181608Pieter Jansz. Mol het pand kocht het pand op 14 maart 1699. Pieter Mol was getrouwd met Elsje Gerrits. Hij woonde aanvankelijk in de Onkel­boerensteeg en dreef een winkel in Delfts porselein op de hoek van de Nieuwe Hoogstraat en de Kloveniersburgwal. Op de Kloveniersburgwal (westzijde) werd destijds markt gehouden in aarde- en plateelwerk en porselein, blank ijzer en kramerijen. Pieter Mol werd in 1701 begraven vanaf de Raam­gracht. De ingang van het woonhuis was destijds om de hoek of hij bewoonde het pand niet.

Hun dochter Deborah Mol was in 1700 getrouwd met de 25‑jarige Johannes Herault, een tabakkoopman. Zij trouwde vanuit het hoekpand in de Nieuwe Hoogstraat, waar haar vader een zaak dreef. Johannes Herault vertrok voor een reis naar het buitenland; haar moeder kwam voor 1707  te overlijden, maar onduidelijk is waar en wanneer.

Elisabeth Mol

Elisabeth Mol erfde het onderhavige pand na het overlijden van haar grootmoeder Elsje Gerrits. Toen Elisabeth Mol in 1724 zelf overleed, ging het pand in 1725 over naar haar vader Johannes Herault. Hij werd op 11 maart 1727 vanuit het onderhavige pand ‘s middags om half drie begraven in de Zuiderkerk. (Na 15.00 uur was het begraven duurder!) Het onderhavige pand kwam op naam te staan van zijn weduwe, Maria van Suyl. Zij vertrok naar haar oorspronkelijk woonplaats Haarlem. De weduwe Van Suyl betaalde de verponding ook in 1740 en 1742, alhoewel het pand in 1735 door haar was verkocht. Het ligt voor de hand dat zij en de nieuwe eigenaar een afspraak daaromtrent hadden.

P1010126Het pand lag tot 1732 in schutterswijk XV, en tegenover de voormalige ververij “de Gele Hand” (lange tijd het gebouw van De Weekbladpers). Rond 1732 werden de 60 wijken van Amsterdam opnieuw ingedeeld. Het onderhavige pand kwam te liggen in schutterswijk XIII, met verpondingsnummer 3763. De verponding was een belasting op onroerend goed, die in 1732 – na jaren van geringe efficiëntie – werd gereorganiseerd. Om de doelmatigheid te verbeteren kreeg elk pand een nummer. De verponding werd verhoogd tot 54 gulden.

Het was mogelijk protest aan te dienen tegen de nieuwe aanslag. Uit het zogenaamde Redres op de Verponding, blijkt dat de bewoners van het onderhavige pand een aftrek kregen van 20 gulden voor drie (kostbaar) behangen kamers. De fiscale huur werd gesteld op 660 gulden: tweederde van de huurwaarde, die derhalve 990 gulden per jaar bedroeg.

Het pand werd in 1732 verhuurd, inclusief de kelder, aan Jacobus Pennewart, handelaar in stoffen. Hij was in 1710 getrouwd met Hendrina de Beet (1688-1755). Haar moeder Engeltje Blom woonde tegenover het Trippenhuis en de eigenares van een pand op de Oude Schans.

Egbert Helmer

Egbert Helmer, haar andere schoonzoon, kocht het onderhavige pand  op 22 maart 1735. De koopprijs bedroeg 12.000 gulden. Er werd een aanbetaling gedaan van 2.000 gulden kontant en 10.000 gulden werd geleend van meesterchirurgijn Pieter Plaatman. Egbert Egbertsz. Helmer, afkomstig uit de buurt van Osnabrück, was van beroep ijzerkramer. Hij trouwde in 1732 met Maria de Beet. Zij was een 38‑jarige weduwe met kinderen.  Jan Overvelt, haar eerste echtgenoot was in 1724 voor een jaar vertrokken naar West‑Indië en nooit teruggekeerd. Egbert Helmer trok bij haar in op de Oude Schans. Zij ging alvorens het huwelijk aan te gaan, eerst bij de Weesmeesters op het stadhuis langs om haar kinderen hun vaders erfdeel te bewijzen. In 1735 lieten zij een kind begraven in de Zuiderkerk, mogelijk het kind dat een jaar eerder geboren was.

Jacob Bickers Raye vermeldt in zijn dagboek op 21 januari 1737 een aanranding van een meisje van 16 of 17 jaar op de hoek van de Kloveniersburg­wal en de Raamgracht. Het slachtoffer werd naar de barbier op het Muntplein gebracht.

Het zat de beide echtelieden niet mee. In mei 1737 kwam het tot een scheldpartij tussen de beide echtelieden; voor haar was hij een bedrieger. Zij eisde 6.000 gulden van hem. In 1741 zijn Egbert Helmer en Maria de Beet uit elkaar gegaan. De drie huizen op de hoek van de Raamgracht en Kloveniersburgwal kwamen in 1742 op haar naam te staan, waarvan de waarde werd geschat op 20.000 gulden.

Uit de verpondingskohieren blijkt dat het pand Kloveniersburgwal 67 in 1741 is herbouwd, evenals de buurpanden, Kloveniersburgwal 63 en 65. Het pand werd met een verdieping verhoogd. Het pand kreeg een klokgevel ‑ in een enigszins ouderwetse Lodewijk XIV stijl ‑ met fraaie sierornamenten en een kroon. Het kapitale hoekpand werd in drie huizen opgesplitst. Op de Raamgracht kwamen twee identieke, maar ondiepe panden te staan. De waarschijnlijke aanleiding om het pand te splitsen waren de uitzonderlijk hoge huren tussen 1730 en 1735. Met de verhuur van de panden kon de lening worden afbetaald.

Het Kohier van de Personeele Quotisatie, een inkomstenbelasting, die in 1742 werd ingevoerd, maakt duidelijk wie de panden op de Kloveniersburgwal en de Raamgracht bewoonden of huurden. Op de begane grond was een ijzer­winkel van Jac. Overvelt, de broer van de eerste echtgenoot van Maria de Beet. De ijzerkramer betaalde 550 gulden huur. De eerste verdieping werd bewoond door de eigenares Maria de Beet. Zij was rentenier, in de 18de eeuw een veelvoorkomend “beroep” in Amsterdam. Haar inkomen werd op 1.000 gulden per jaar geschat, afkomstig uit de haar toebehorende drie panden en een tweetal kostgangers. Jan Bols, wijnkoper en Frans van Kerchem  (1715-1761), moeten bijna wel haar kostgangers zijn geweest, want zij betaalden volgens het Kohier geen huur.

P1010350
Kohier Personeele Quotisatie (1742)

Frans van Kerchem, is in 1715 geboren op Texel; hij was de zoon van mr Willem van Kerchem uit Leiden. In 1743 was hij regent van het Leprozenhuis aan het einde van de Jodenbreestraat. Frans van Kerchem bleef niet lang wonen op de Kloveniers­burgwal. Bij zijn huwelijk met Clara Margaretha Repelaer in 1746 woonde hij op de Heiligeweg.

De tweelingpanden op de Raamgracht werden verhuurd aan Maria Remmers, rentenier en Nic. van Tamen, wijnkoper. Over Maria Remmers is niets bekend. Nicolaas van Tamen was  in 1732 getrouwd met Catharina de Danser uit Leiden. Het echtpaar woonde aan­vankelijk op de Boomsloot. Zijn vrouw was in 1742 begraven vanuit een van de beide panden op de Raamgracht.

Ondanks het feit dat Maria de Beet per jaar minstens 950 gulden aan huur beurde, was zij niet in staat binnen de afgesproken termijn haar schuld van 10.000 gulden bij de stadschirurgijn en -vroedmeester Pieter Plaatman op de Herengracht af te betalen. De weduwe werd in 1754 failliet verklaard.

Maria de Beet op haar bordes? Vermoedelijk voor 1758 toen de bierbrouwerij bij de Slijkstraat nog niet was verbouwd tot het Wapen van Amsterdam 

Hendrik Snijders

Het voorhuis werd in december 1755 voor 9.730 gulden op een executieveiling verkocht aan de 72‑jarige Hendrik Snijders, een kleermaker van de Boomsloot; het eerste huis daarachter aan Jan Bols jr voor 4.850 gulden; het tweede huis daarachter voor 3.850 gulden aan Aaltje Teger, de dochter van een herbergier, die op Raamgracht 21 rentenierde.

Hendrik Snijders uit Keulen was in 1716 getrouwd met Helena Rutgers. Zij woonden aanvankelijk in de Jonkerstraat, toentertijd geen voorname straat. Na haar overlijden hertrouwde hij in 1733 met Anna Maria Meyer uit Keulen. In 1747 lieten zij een testament opmaken. Hij was blijkbaar in goede doen geraakt. In 1762 trouwde zijn dochter Geertrui in Keulen met een Baskische officier in het Franse leger, Jean-Paul de la Valette-St. George (1740-1817), afkomstig uit Bayonne. In 1766/8 werd hij de eigenaar van Burg Sülz in Lohmar (NRW) waar hij ook woonde.

Het pand werd verhuurd in 1761 aan Ferdinand Schouten, een diamantslijper. Of hij zijn beroep uitoefende of in de winkel juwelen verkocht is niet duidelijk. Misschien was hij familie van Jan Schouten, een tekenaar, annex diamantslijper, die een Gezicht op de Kloveniersburgwal tekende waarop het pand staat afgebeeld.

In 1772 was Jacobus van Broyel, de huurder van het pand op de Kloveniersburg­wal. Hij woonde aanvankelijk op Oostenburg met echtgenote Christina Bouwmeester. Zijn beroep was toeziender op ‘s Lands Gemeene Middelen bij de Hannekes Boom, d.w.z. een douanier op de Dijksgracht. In 1782 lieten zij een testament opmaken. Zij stierf in 1783; hij een jaar later. Zij liggen begraven in de Oosterkerk.

Geertruid Snijders (Gertrud Schneider), de enige erfgenaam van Hendrik Snijders, liet het pand door haar echtgenoot Jean-Paul de la Valette de St George verkopen aan Cornelis Boelens op 24 februari 1784 voor 15.500 gulden.

Cornelis Boelens

Cornelis Boelens was commissionair, rooms‑katholiek en kwam oorspronkelijk uit Groningen. Hij trouwde in 1764 met Catharina Bamming. Zij woonden eerst op de Oude Schans. Hij was 59 jaar, toen hij het onderhavige pand op de Kloveniersburgwal betrok. Hij stierf in 1795. Zij is voor 1803 overleden. Toen werd het pand door de erfgenamen voor 10.250 gulden verkocht aan Salomon Josephus Proops.

Salomon Josephus Proops

Proops werd geboren in 1740. De boekdrukkersfamilie Proops kwam uit Poznan. Hun uitgeverij was een van de belangrijkste ter wereld op het gebied van hebreeuw­se bijbels, met een sinds 1704 bestaande winkel in de Jodenbree­straat. Dankzij de Hebreeuwse drukkerijen heeft Amsterdam toch een grote naam in de joodse wetenschappelijke wereld gehad. In 1772 liet zijn vader bij de notaris vastleggen, dat zijn zoon zijn aandeel aan zijn ooms moest verkopen als de participatie na zes jaar niet beviel. Hij trouwde in 1777 met Schoontje Millen (= Mulheim), beiden woonden toen op de Stromarkt. In 1785 kregen zij een dochter Nenzi. In de Franse tijd hadden de boekdrukkers het moeilijk. Er was censuur en er werd maar een krant uitgegeven. Het is niet onwaarschijnlijk dat Proops het pand heeft moeten verkopen. De weduwnaar Salomon Joseph Proops stierf in 1826 in de Muiderstraat.

Joh. H. Geraards

De nieuwe eigenaar was Joh. H. Geraards, tapper. Hij was in 1783 geboren en kwam uit het Luikse, Roosteren of Maaseik. Hij trouwde in 1807 met Alida Antonia Althof, geboren in 1790. Beiden waren RK. Hij woonde in de Kalverstraat bij de Munt; zij in de Utrechtsestraat. Het is mij niet bekend in welk jaar Geraards het pand op de Kloveniersburgwal kocht. (Misschien dat via het Kadaster nog iets valt te achterhalen op artikelnummer 740 en 8701, sectie G 3006).

Beschrijving Kloveniersburgwal 60-64 met links op de voorgrond Het Wapen van Amsterdam, ingang Rusland nummer 61-71 Rechts de ingang Raamgracht en er achter de Zuiderkerk. Documenttype tekening Vervaardiger Lamberts, Gerrit Collectie Collectie Stadsarchief Amsterdam: tekeningen en prenten Datering 1818 Geografische naam Kloveniersburgwal Inventarissen http://archief.amsterdam/archief/10097/010097001638 Afbeeldingsbestand 010097001638

Het gezin Geraards bestond in 1816 uit vier personen. De huur van het pand op de Kloveniers­burgwal, toen wijk 13 met nummer 39, werd op 700 gulden per jaar geschat. In 1829 waren er vijf kinderen. In 1838 stierf J.H. Geraards op de leeftijd van 55 jaar. Zijn weduwe zette de tapperij voort. Haar oudste dochter woonde in 1863 nog bij haar.

Volgens het bevolkingsregister woonde boven de tapperij rond 1852 de familie Calisch. Nathan Izaak Calisch was convooiloper, zijn zoon Eliezer een kunstschilder. Bovendien staan er vier dienstboden beschreven. Uit het bevol­kingsregister, bijgehouden vanaf 1862, blijkt dat de tapperij werd verhuurd. De tapper J.J. Kijzergang vertrok in 1864 met vrouw, twee zoontjes en een dienstbode.

G. Drost vertrok in 1863. J.P.I. Klijn bewoonde met vrouw en kind een verdieping van 1863-1865. H. Blokking en zijn vrouw woonden er van 1865-1869. Zie de bijgevoegde kopiën uit het Bevolkingsre­gister rond 1865. Op de bovenverdiepingen woonden tussen 1874 en 1893 zoveel mensen (57)  z’n korte tijd, dat ik de indruk heb dat het een logement was. Een van hen was:

Samuel J. Koopal

Samuel Jesaias Koopal werd geboren in 1837. Hij trouwde in 1865 met Judi Poppel­houwer, een naaister van 22 jaar. Hij woonde in de Jodenbreestraat. Ze kregen vier kinderen: Marie, Esther, Maurits & Willem. Samuel J. Koopal, makelaar, kocht het pand in 1871 van de erven Geraards. De betreffende koopakte 1190-45 ligt bij het Rijksarchief in Haarlem opgeslagen.

Collectie Stadsarchief Amsterdam: prentbriefkaarten Datering: 1910

De meeste huurders waren joods, zoals Abraham Levy, koopman; Mozes Benjamin, met vrouw, twee kinderen en een dienstbode; de diamantslijper Isaac Meyer Kleerekoper; mej. L. Mossel. Samuel J. Koopal stierf in 1909. In 1911 kwam het pand op naam van zijn weduwe en de kinderen. Het pand werd in 1917 op een veiling in Frascati door de erven van Judie (Henriette) Poppelhouwer ­verkocht aan Simon Abraham Wolder. Hij betaalde 12.100 gulden voor het pand. De huuropbrengst van het winkelpand en hoekhuis bedroeg 92 gulden per maand.

Simon Abraham Wolder

Samuel (= Simon Abraham) Wolder werd in 1879 geboren in de Weesperstraat.  Zijn vader was Abraham Meijer Wolder, makelaar in assurantiën; zijn moeder Henriette Saphier. Samuel Wolder grossierde in buckskins – (het leer van damherten werd gebruikt voor handschoe­nen  – en manufac­turen. Hij was ongetrouwd.  Samuel kocht het pand met zijn zusters Judith (Amsterdam 1868-Sobibor 1943), Elisabeth (Amsterdam 1874-Sobibor 1943), Rosa (Amsterdam 1882-1942 Oswiezcim, beter bekend als Auschwitz) en Henriette Wolder (overleden in Oswiec­zim, 1943), elk een vijfde deel. Er waren nog twee broers: de jong gestorven Salomon en Meijer Abraham (overleden in Amsterdam 1942).

S.A. Wolder woonde in de Kazernestraat, de Muider­straat, maar in 1939 vertrok hij naar Hilversum. Hij woonde daar bij zijn zuster Elisabeth. Hij stierf in 1941 in Amsterdam. Het pand kwam in handen van de nog in leven zijnde erfgenamen.

Tussen 1931-1940 huurde Nathan Breemer de winkel en de beletage (Amster­dam 1899-Oswieczim 1943). Hij dreef op de Kloveniersburg­wal een fournituren­handel. P.E. Beijlsmit jr, behanger en stoffeerder, en J.A. Lenssen bewoonden destijds de afzon­derlijk verhuur­bare bovenverdie­ping van het pand.

Cornelis van Wonderen

Cornelis van Wonderen kocht het pand op een veiling in Frascati in 1953 voor 14.200 gulden. Cornelis van Wonderen was in 1903 geboren in Beverwijk. Hij was getrouwd met Maria Andriana Brakeboer uit Medemblik. Ze woonden in 1938 in de Barendszstraat 42″. In 1953 woonde Van Wonderen op de Bloemgracht 140.

Het beneden­huis met beletage werd verhuurd voor 120 gulden per maand. Het dubbele bovenhuis bracht 51,50 gulden op aan huur. Van Wonderen, melkslijter, verhuurde het pand aan de firma C.A.J. Waaldijk, een makelaars­kantoor en aan­nemersbedrijf. Het gezin Waaldijk, vier personen, verhuisde naar Duivendrecht.

Samenvatting

Jan Jansz. Cloot was de eerste eigenaar: jaar van aankoop onbekend. Hij werd in 1603 failliet verklaard. Brechte Pieter Rodingsdochter kocht in 1604 voor 7.875 gulden twee huizen, twee erven en een loods van de vorige eigenaar (GAA 5061, RA 2163, f. 5v). Na haar overlijden in 1638 werd haar schoonzoon Dirck G. van Beuningen eigenaar. Na zijn dood in 1648 ging het pand over naar zijn stiefmoeder Lijsbeth Hendricx. Na haar overlijden in 1655 naar Geurt D. van Beunin­gen. Deze zoon van Dirck G. van Beuningen verkocht het pand in 1661 aan Cornelis Vliet voor 8.500 gulden. In 1686 werd Servaes van der Wielen eigenaar; Pieter Mol in 1699. Zijn weduwe Elsje Gerrits werd erfgenaam. Elisabeth Mol, haar kleindochter was eigenares tot 1724. Haar vader Johannes Herault was eigenaar tussen 1725 en 1727; zijn weduwe Maria van Suyl verhuurde het pand tussen 1727 en 1735. Egbert Helmer kocht het pand  22 maart 1735 voor 12.000 gulden (Kwijtschelding D5-154v). Maria de Baet verkreeg de nieuw opgetrokken panden van haar man bij hun scheiding in 1741. Hendrik Snijders kocht het onderhavige pand in 1755 voor 9.730 gulden op een executie-veiling (GAA 5061, RA 2178, f. 69v).  Zijn dochter Geertruid Snijders verkocht het pand aan Cornelis Boelens in 1784 voor 15.500 gulden (kwijtschelding E7-233). Salomon Josephus Proops kocht het pand in 1803 voor 10.250 gulden (kwijtschelding Z7-5v). Joh. H. Geraards, jaar van aankoop onbekend (voor 1816). Samuel J. Koopal kocht het pand in 1871. In 1911 kwam het pand op naam van zijn weduwe en de kinderen. Simon Abraham Wolder kocht het pand in 1917. Hij betaalde 12.100 gulden. Hij stierf in 1941. Cornelis van Wonderen kocht het pand in 1953 voor 14.200 gulden. De Stichting Adm. Kantoor Bikini uit ‘s Gravenhage werd eigenaar in 1983. De huidige eigenaar is Vincent van den Brekel.

 

P1010129
De Hersteld Evan­gelisch Lutherse kerk, nu theater De Trust

Conclusie

Nadat door Onno Boers is vastgesteld dat in de top van het pand een 17de eeuwse gevelsteen is herplaatst, voorstellende een piekenier in harnas en met helm en nadat alle eigenaren en vele bewoners de revue zijn gepasseerd, zie ik twee mogelijkheden de gevelsteen te verklaren: op diverse schuttersstukken is een fraai uitgedoste man met piek, waarschijnlijk een belangrijk attribuut voor sommige officieren, te zien.[Gevelsteen met piekenier] Dirk G. van Beuningen of zijn zwager Coenraad Burgh, zitting hebbend in de schutterij, resp. de Kloveniers­doelen, hebben de gevelsteen laten plaatsen. Misschien toen de ververij werd opgeheven en het pand voor een meer stijlvolle bewoning werd aangepast. Omstreeks de tijd dat de Kloveniersdoe­len waren afgebro­ken, rond 1635, kwam de benaming Kloveniers­burg­wal op in plaats van Oude Singel. Misschien dat de gevelsteen uit de Kloveniersdoelen afkomstig is.

Een tweede verklaring zou kunnen zijn dat de ijzerkramer Egbert Helmer in het bezit was gekomen van de toepasselijke gevelsteen. Hij liet de gevelsteen in 1741, vanwege zijn achter­naam en als een reclamebord, plaatsen in de top. Aan de overkant van de Kloveniersburgwal werd immers een markt gehouden, waar ook ijzerwaren werden verkocht.

Loading

2 reacties op “Kloveniersburgwal 67

  1. Dankzij jou heb ik een nieuwe eigenaar gevonden: Servaes van der Wielen. Er was dus wel een akte, die ik twintig jaar geleden niet heb gevonden. Over de verbouw van de Piekenier in 1690 is mij niets bekend. Waar heb je dat vandaan? Over de blauwe leeuw en het gulden hek heb ik een andere mening. De ligging van de gele hand is niet bijzonder relevant, maar staat goed vermeld.

  2. Volgens Joh. Elias in De Vroedschap van Amsterdam, 1578-1795 gaat het om Kloveniersburgwal 23, maar ik denk dat het Kloveniersburg 65 en 67 betreft, want die twee panden liggen bij de Raamgracht en tegenover het Bushuis.[De Vroedschap van Amsterdam, 1578-1795, p. 328] Bovendien lag er tussen Kloveniersburgwal 21 en 23 een steeg, een detail dat zeker zou zijn vermeld.[Beschrijving Kloveniersburgwal 21-23, met links de Klovenierssteeg met doorkijk naar de Sint Antoniesbreestraat ]

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *