Keizersgracht 426

De Keizersgracht is in 1615 gegraven, de Prinsengracht een jaar eerder. De grond was onteigend tegen taxatiewaarde. Aanvankelijk was het plan geen gracht, maar een boulevard aan te leggen, net als de Lange Voorhout in Den Haag, maar vanwege gebrek aan materiaal ging dat niet door. De kavels aan de westzijde van de Keizersgracht kregen een breedte van 20 voet (ca 5,6 meter). De diepte van de kavels werd gesteld op 150 voet (ca 42,2 meter). De bestaande bebouwing (wildgroei) is afgebroken om plaats te maken voor nieuwbouw en nijverheid. De nieuwe bewoners moesten opdraaien voor de Melioratie (= verbetering) en betalen voor het ophogen met zand, de aanleg van de straten, bruggen en kades.

De Keizersgracht tussen het Molenpad en de Runstraat met het huis van Thomas Hope door Hendrik Keun (ca 1785)

Eigenaren en huurders tot 1800

De eerste eigenaar van zes erven aan de Keizersgracht tussen de Runstraat en het Molenpad was Davidt de Coster, een arts. Hij kocht rond 1616 de erven 20 t/m 26. In 1618 kocht hij nog een erf van Lambert Lambertsz. Davidt lijkt niet verwant te zijn aan Samuel Coster, grondlegger van de Nederduytse Academie en bij zijn hertrouw in 1626,  woonachtig op de Keizersgracht. Het houten gebouw van de Nederduytsche Academie op de Keizersgracht zou de voorganger zijn geweest van de Schouwburg van Van Campen, nu hotel de Dylan, maar misschien lag het ook meer zuidelijker?

De eerste eigenaren van de erven 17, 18 en 19 in park A, waarop Keizersgracht 426 is verschenen, zijn nog onbekend. Het zou Abraham van Tongerloo geweest kunnen zijn, die ook het naastgelegen erf verkocht.

Abraham van Tongerloo (c1569-1623), handelde er in alles waarmee veel geld te verdienen viel: spiegels, graan, rozijnen, katoen, verfstoffen. Bovendien was hij betrokken bij het droogmaken van moeraslanden rond de stad. Zelfs leverde hij complete Hollandse schepen aan de Venetianen. Vermeldenswaard is de rol die Abraham van Tongerloo in de jaren 1595-’98 speelde bij de bouw in Amsterdam van een zeer groot schip voor de Venetiaanse edelman en koopman Francesco Morosini, voor wie Van Tongerloo de factor in Amsterdam was. 1

Rond 1625 is er nog niet gebouwd op het onderhavige perceel. Dirck Adriaensz, schipper op Rotterdam, kocht het huis en erf voor 1631.

Naast hem woonde Louris Jansz. (Loten) die het pand in 1638 aan Jacob van Gistelen overdeed; in 1656 is dat pand voor 11.000 gulden verkocht aan Aaltje Jans, de echtgenote van Jacob Quinkelberg uit Antwerpen.

Opvallend zijn de grote tuinen bij de buren Pieter Hustaert en zijn vrouw, Elisabeth de Moucheron,  in december 1585 geboren in Middelburg maar groeide op in Arnemuiden of Veere. Zij was de dochter en het derde kind van roemruchte Balthasar de Moucheron (1552-), een Antwerpse koopman, grondlegger van de handel op Guinee en Rusland. Hij werkte daarbij samen met Olivier Brunel en zijn jongste broer Melchior.2 Balthazar verhuisde na de val van Antwerpen in 1585 naar Middelburg en stuurde Melchior naar de Witte Zee om een faktorij te vestigen. In 1587 woonde Balthasar in Arnemuiden en kon toezicht houden bij de bouw van nieuwe schepen. Hij hertrouwde in 1591 in Delft nadat zijn eerste vrouw was overleden. In 1594 liet hij een kind dopen in Grijpskerke. Hij stuurde in hetzelfde jaar Willem Barentsz erop uit om een route om Siberië te verkennen. Moucheron accepteerde met tegenzin dat hij bij de onderneming slechts als adviseur werd betrokken? De Moucheron organiseerde in 1598 en 1601 twee expedities naar de Oost olv Cornelis de Houtman en Joris van Spilbergen. Hij was door de magistraat van Veere (en prins Maurits) aangetrokken met de belofte van een gratis grote woning en andere voordelen. In ruil moest hij Veere tot zijn thuishaven maken van zijn achttien tot twintig handelsschepen. De Veerse Compagnie liet schepen uitvaren naar Arganchelsk (met edele metalen en parels), de Levant, Oost- en Westafrika, Brazilië en West-Indië, voorzien van vier of acht kanonnen en ammunitie. (In 1599 is Cornelis de Houtman gedood in Atjeh en werd zijn broer Frederick gevangengenomen. De reis was ook financieel geen succes.) In een nieuwe expeditie kaperde Van Spilbergen een Spaanse schip op de Atlantische Oceaan en keerde terug naar Veere met de kostbare lading; De Moucheron kwam in conflict met de Admiraliteit over de verdeling van de Spaanse (buitgemaakte) handelswaar.3 De Moucheron deed niet mee aan Verenigde Zeeuwse Compagnie, maar stuurde Van Spilbergen opnieuw naar Ceylon en Atjeh; Frederik de Houtman bleek ondertussen al te zijn vrijgelaten.

Moucheron leek  mee te werken aan de oprichting van de VOC. Hij woonde één vergadering bij, die van 20 maart 1602, maar eiste vrije vaart op de oostkust van Afrika en uitstel van betaling.4  In 1603 verliet hij heimelijk Zeeland, vermoedelijk vanwege zijn dreigende faillissement. In 1609 waren Van Spilbergen en hij betrokken bij de oprichting van de Franse Oostindische Compagnie volgens de diplomaat François van Aerssen. 

In 1606 verhuisde zijn echtgenote Elysabeth Berwoudts naar Den Briel en verkocht een aanzienlijke collectie diamanten.5 Jacob Cats (bevriend met en kostganger van haar zwager Pieter de Moucheron) kocht het huis in de Lange Noordstraat in Middelburg en de hofstede buiten Grijpskerke. Zijn dochter Elisabeth de Moucheron trouwde in 1613 in Amsterdam met de 37-jarige Pieter Hustaert  van Antwerpen; zij werd geassisteerd door een “moei”. Het echtpaar kreeg negen kinderen, waaronder een tweeling. Haar echtgenoot handelde o.a. in suiker en Braziliaans hout.6 In 1619 ging haar broer Balthasar, kunstschilder, 32 jaar oud, geboren in Arnemuiden, wonende op de Keizersgracht, geen ouders hebbende in ondertrouw met Cornelia van Broeckhoven in Delft. (Vermoedelijk stierf Balthasar de Moucheron voor het jaar 1619; onduidelijk is waar.) Op 2 juni 1638 verkocht Hustaert een van de erven aan de Keizersgracht (28 bij 80 voet) voor 1575 gulden. De perceel achter dat erf behoorde bij de verkoper Hustaert, die stierf in 1645. Zijn zoon Jacob Hustaert (1619-1665) was in 1645 opperkoopman en vervolgens landvoogd op de Molukken en gouverneur van de Coromandel en Ceylon (1662-1663); hij overleed in Batavia. Balthasar, de schilder en Cosmo, een handelaar in Russisch leer en bokkevellen,7 maar ook waterbouwkundige, architect en vestingingenieur, waren haar broer, resp. oom. Of gaat het om verschillende Cosmos? Cosmo en Hendrikje Pijl lieten in 1608 een kind dopen; er zouden er nog acht volgen. Maria en Sara waren dochters van Cosmo de Moucheron. Hij staat afgebeeld op een schuttersstuk uit 1613 door Jan Tengnagel. Cosmo woonde toen in wijk XI, aan de Amstel, naast een suikerbakkerij. Rond 1624 verhuisde hij naar Moskou; in 1627 trouwde zijn dochter  Maria  daar met Amsterdamse koopman David Ruts. Cosmo zou in 1627 in Astrakhan aan de Kaspische Zee zijn gestorven. Hij had op aanbeveling van prins Maurits bij de tsaar,  geholpen met de fortificatie van Astrakan. Als “waterbouwkundig ingenieur” was hij betrokken bij het graven van een kanaal dat de inwoners van Tarki (in Dagestan) van zoet water moest voorzien.8 9 Zijn zoon Hendrik de Moucheron (1612-1670) kwam in 1634 terug naar Rusland en trouwde met Cornelia Struys.[Ostdok] Hij woonde in 1641/1645 in Alagoas, niet ver van Recife in “Nederlands” Brazilië. Rond 1650 trad hij in Zweedse dienst.10 Hij  was gehuwd met een zekere Cornelia en vervolgens met Anna Walburg van der Noot. Hij was in 1658 betrokken bij en in 1656/1662 een van de directeuren van de Guineese of Zweedse Afrika Compagnie in Gothenburg, die onder leiding van Louis de Geer en Hendrik Carloff de concurrentie met de WIC was aangegaan. In 1664 werd zijn omvangrijke bibliotheek geveild. Ook zijn broer Cosmo (1620-voor 1656) woonde in Brazilië en was daar commandeur.11 12

Bildergebnis für luypaert gevelsteen amsterdam
Het pand Keizersgracht 422 had al in 1635 d’Luypaert in de gevel.

 

Het pand Keizersgracht 422 met vermoedelijk heel veel grond of een kostbare inboedel is in 1648 verkocht aan Jacques [de la] Rue (-1652) voor 14.000 gulden. Rue was getrouwd met Elisabeth Salmons (-1670). De erfgenamen verkochten het pand in 1790 voor 28.600 gulden aan Martinus Joan Calkoen, een makelaar.

Ook de wed. van Antonie van Stirum had een grote tuin aan de andere kant, Keizersgracht 428; de conclusie zou kunnen zijn dat deze locatie met ruime erven, in sommige gevallen tot aan de Prinsengracht, dichtbij de stadswal lange tijd uitermate gewild was, ook bij burgemeester Hendrick Dircksz Spiegel, schepen Joris Jorisz Backer en ijzerkoopman Gerbrand Ornia.

Deel van de kaart van Amsterdam door Balthasar Florisz van Berckenrode (1625). Keizersgracht en de Runstraat zijn  ongeveer in het midden afgebeeld.

 

Jan Gerritsz Hartgers was een tinnegieter en/of slotenmaker. Hij trouwde in 1600 met de 22-jarige Grietje Floris. Zij waren katholiek (en niet doopsgezind zoals elders vermeld staat). Rond 1623 kocht hij of het erf of een huis op de Keizersgracht. Hij kocht in de jaren 1630-1640 meerdere stukken land in de Beemster. De weduwe van Jan Hartgers, Grietje Floris, verkocht op 16 oktober 1645 het pand voor 9.000 gulden aan Paul le Conte.13     

Paul le Conte (1609-1676), lakenverver,  geboren in Hanau betaalde de verponding in 1647; een zekere Michiel ?ovaal in 1648 en 1649. In 1631 woonde hij in Keulen. Paul trouwde in 1635 met Jeanne la Fontaine, geboren in Keulen. Zij hadden een zoon David. Le Conte deed zaken met leden van de familie Pels. Zijn vrouw was een van de erfgenamen van Eduard Pels de jongere. Het is onduidelijk wanneer en hoe het pand werd overgedragen aan Arend van Rhijn, mogelijk na het faillissement van Le Conte in 1673.14 Een verkoopakte is niet bewaard gebleven.  

Arent Gijsbertsz. van Rhijn uit Weesp, trouwde in 1655 met Wijntje Lammerts Fockers, afkomstig van de Kloveniersburgwal.15  Haar vader, Lambert Jacobsz. Focker, was de stadsijker van zeepvaten.  De weduwe en haar erfgenamen (Lambertus?) betaalden de verponding tussen 1677 en 1723. Weijntje was een zus van Agatha Fockers, de bruid van Martinus Schaep.

De volgende eigenaar of bewoner is Martinus Schaep (1627-1693); hij was de zoon van Crijn Schaep, wonende op de Oude Schans en in 1652 getrouwd met Agatha Fockers van de Prinsengracht. (Het is mogelijk dat hij het pand op de Keizersgracht tijdelijk bewoonde, maar hij is begraven vanaf de Oude Schans.) Zijn dochter Maria Schaep (1667-1711) trouwde in 1691 met Johannes Dommer (1665-1704), de zoon van  schatrijke Gijsbert Dommer en Catharina van Sanen. Het echtpaar kreeg een zoon Gijsbert Martinus Dommer (1692-1724).

Maria van Sanen (1648-1680) stamde uit een rijke familie, wonende op het Damrak. Zij trouwde op 20-jarige leeftijd met Wilhelmus Bla(e)uw van de Oude Schans en trok bij hem in. Toen zij stierf, erfde haar enige dochter, Catharina, één jaar oud, al haar bezittingen. Dat waren 20 huizen in Amsterdam, een aantal onroerende goederen in de Beemster, in de Banne van Sloten en in het gerecht Abcoude-Proosdij, al dan niet met bebouwing.16

“Op 15-jarige leeftijd verblijft zij [Catharina] in een kostschool in Haarlem en dan kom er een oudste zuster van Cornelis Dutry in de kostschool logeren. Deze probeert haar met ‘diverse galanterieën’ over te halen de school te verlaten en met haar broer Cornelis te trouwen. Tot twee toe had ze Cornelis in de tuin ontmoet. Uiteindelijk geeft Catharina toe en dan wordt het vertrek snel geregeld. Buiten de school wordt ze door Cornelis opgewacht, die haar een jas over het hoofd trekt en haar zo buiten de poort van Haarlem brengt, waar een koets klaar staat om haar naar Amsterdam te brengen. Waarschijnlijk had de familie Dutry er groot belang in dat Cornelis met deze Catharina zou trouwen, want hij woonde in Gent en kwam daarvoor speciaal voor naar Haarlem toe. Bovenstaande vond plaats op 24 april 1694.”17

De 17-jarige Catharina Maria Blaauw (1678-1723) trouwde in 1695 met 31-jarige arts Regnerus (Reynier) Schaep (1664-1715) op de Keizersgracht. (Hij was de zoon van de eerder genoemde Martinus Schaep en de broer van Maria; zijn zwager Johannes Dommer assisteerde bij zijn ondertrouw.) Zij kregen één zoon: Martinus Wilhelmus Laurentius Schaep, die geestelijk gehandicapt was. (Het jaar van zijn geboorte is onbekend.) Na het overlijden van haar eerste echtgenoot trouwde Catharina een jaar later met Jan le Breton van Doeswerff uit Leiden. In 1722 maakte Catharina een laatste wil op, waarin zij haar zoon Martinus Schaep en haar echtgenoot ieder voor de helft als erfgenaam aanwees. Catharina overleed een jaar later. Het deel van de erfenis dat de geestelijke gehandicapte Martinus toekwam, werd op 6 april 1724 geïnventariseerd; veertien dagen later maakte de onnozele een testament, ten gunste van zijn stiefvader.18 19 20 21

De familie Dommer – van de moeders kant van Catharina – trachtte hierop Jan le Breton in diskrediet te brengen door hem ervan te beschuldigen niet goed voor zijn stiefzoon te zorgen. Op 16 september 1727 werd de onnozele Martinus daarover verhoord.22 Op 7 oktober 1727  en 16 april 1728 werd een boedelrekening opgemaakt, met meer dan 35 items. 23  Op 21 maart 1729 werd een overeenkomst getekend, waarin de betrokken leden van de familie Dommer (Florentius voor een kwart) werden aangemerkt als de enige en universele erfgenamen van Martinus Schaep.

In 1732 stierf Martinus Schaep; er bleek 170.000 gulden te verdelen onder de erfgenamen.24 In 1736 zijn nalatenschap verdeeld. De erfgenamen verkochten in 1738 acht huizen. Na een uitsprak van het Hof van Holland op 10 oktober 1740 is  de 20-jarige Jan (= Johannes Franciscus) Dommer, woonachtig in Aalst, de enige erfgenaam van Lambertus van R(h)ijn. De erfgenamen hebben in 1761 en in 1771 nog eens vijf huizen verkocht. 

Lambertus van Rhijn was in 1693 pastoor in Pijnacker en tot 1718 Leiden. Na zijn werk in Leiden te hebben beeindigd, al of niet gedwongen, verhuisde hij naar Weesp, waar hij mogelijk ook is geboren, want zijn vader was Arend Gijsbertsz van Rhijn. Ook Lambertus is daar in 1734 overleden.25 In 1739 is collaterale belasting betaald over zijn goederen. “Last but not least”, Lambertus wordt genoemd als een van de eigenaren in de 18e eeuw van het Weesper Missaal, dat hij had gekregen van zijn oom Laurentius van Rhijn.26 Johannes Franciscus Dommer, (enige) zoon van Gijsbert Martinus Dommer en Maria de Witt, was zijn enige erfgenaam. 

Jan Dommer (1720-1760) erfde ruim 80.000 gulden en is degene geweest die opdracht gaf het pand te verhogen en voorzien van een “moderne” lijstgevel. Vervolgens verkocht hij het pand op 1 november 1752 aan Maria du Chateau. Hij trouwde in 1743 in Aalst, maar stierf in Haarlem.

K426-3
Personeele Quotisatie (1742) wijk 33, verpondingsnummer 5856

 

Maria du Château. Zij was de weduwe Isaac Colson, een waaiermaker met een winkel op de Keizersgracht “naast de schouwburg“, afkomstig uit Parijs. Zij trouwden in 1702.27  Rond 1710 was hij een van de zes waaiermakers in de stad. In 1752 betaalt zij 9.200 gulden voor het pand op de Keizersgracht.28 De weduwe is op 15 november 1760 vanuit het onderhavige pand begraven in de Waalse of Franse kerk, een voormalige schermschool op de zuiderhoek van het Molenpad en de Prinsengracht. (De nabijheid van deze kerk, verklaart de vele Hugenoten op de Keizersgracht.) In de inventaris, opgemaakt na haar overlijden, bevonden zich kant, lappen, lint, zijde bloemen, goud- en zilvergalon, aigretten, manchetten, coiffures, parures, négligés, pelissen, kapers, allerlei soorten handschoenen, beursjes, kousen, mofjes, neusdoeken, valhoeden, horlogebandjes, haarzakken, kammen, borsteltjes, colliers, knopen, cadrilledoeen, maskers, pommade, jasmijnolie, eau de la Reine, poeder, poederkwasten, poederblaasbalgen en tal van andere min of meer verklaarbare 18de eeuwse modeartikelen.29 De winkel is voortgezet door een nicht Marie Charlé Vassart, die op 13 augustus 1774 vanuit het huis op de Keizersgracht werd begraven in de Walenkerk.

Volgens het Kohier van Personeel Quotisatie wordt het pand in 1742 bewoond door Maria de Philopot, weduwe van Paul Fulchicq, overleden in 1729. Zij was huurder en geen eigenaar; afkomstig uit Clérac, en dreef een Franse school.30 Maria had een inkomen van 600 gulden per jaar, een dienstbode en betaalde 400 gulden per jaar aan huur.  Bij haar in woonde Johannes Smeden, een rentenier met een inkomen van 800 per jaar. Anthonie Martin betaalde de verponding in 1746-1750. Maria Philipot werd op 30 juni 1752 begraven in de Franse of Waalse Gereformeerde kerk op de Keizersgracht.

Louis Colson, is de zoon van Isaac Colson. Hij verkocht op 30 mei 1775 voor zich zelf en zijn zusters Marianne en Marie Marthe een huis en de erve gelegen op de westzijde van de Keijzersgracht tusschen het Molenpad en de Runstraat.31

Susanne Maria du Chatelain uit Leiden trouwt in 1751 met Pieter Despar, een weduwnaar uit Delft. Haar vader is predikant bij de Waalse gemeente in Amsterdam en samen met zijn broer Zacharias Chatelain een bekende bibliotheekhouder en uitgever Franse en Nederlandse werken te Amsterdam.) De weduwe koopt het pand voor 17.000 gulden van L. Colson. Zij werd in 1810 begraven vanuit een huis op de Keizersgracht (529) bij de Nieuwe Spiegelstraat. 

Jeanne Babuet, huurder (?) ca 1780-1805

Eigenaren na 1800

Het is niet onwaarschijnlijk dat de verkoop van het pand pas na 1810 plaats vond. Tot 1850 zijn “online” geen gegevens bekend. Alleen na het raadplegen van het Kadaster kunnen meer eigenaren worden achterhaald.

Gegevens uit Onder de Keizerskroon

Wijk HH 435

Het Kleinnummer, de oudere nummering ingevoerd na 1796, is 590. Dan zijn dit de bewoners:

Bevolkingsregister 1851-1853 De laatste bewoners uit de 19e eeuw, waaronder tientallen dienstboden en knechten, zijn. Bevolkingsregister 1874-1893

In 1905 werd het pand bewoond door de zonderlinge Karel Leendert Sobbe (1842-1906) met zijn huishoudster Krook. Hij had eerst op Vijzelgracht 68 gewoond; daar woonden ook zijn ouders. Zijn vader Johannes was assuradeur. Rond 1890 woonde hij op Keizersgracht 662. Sobbe was in 1905 samen met zijn zus een de oprichters van de Fundatie Van den Santheuvel, Sobbe.32 33 Hij hield kantoor op Singel 295, ooit bekend als Yap Yum.

Externe link

Amsterdamse grachtenhuizen 

Referenties

Literatuur: Tussen Runstraat & Molenpad daer waer de Luypaert in de gevel is. Historie van de panden Keizersgracht 418-422 te Amsterdam met inventaris op de historische eigendomsbewijzen door A.C.L. van Noortn

  1. Het Vlaamse voorgeslacht van de Hollandse familie de Clercq, eind 13de – begin 17de eeuw
  2. Moucheron, Melchior de DBNL
  3. De Opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indie: Verzameling van …, Band 1, p. 113
  4. Zeeuwen gezocht
  5. J.H. de Stoppelaar (1901) Balthasar de Moucheron, p[. 210-211
  6. 1618 4 aug. NA 381-360 not.N.Jacobsz , detail verstrekt door R. Koopman, Zaandam
  7. Handel tussen Rusland en de Nederlanden, 1560-1640: een netwerkanalyse van … door Eric H. Wijnroks
  8. Rusland, en de Nederlanden beschouwd in derzelver wederkeerige betrekkingen ( 1817), p. 121
  9. The Asiatic Journal and Monthly Miscellany, Band 8
  10. riksarkivet.se
  11. 1656 23 okt NA 1757-569 not.J.Q.Spithoff, detail verstrekt door R. Koopman, Zaandam
  12. Inventaris Oude West-Indische Compagnie (OWIC)
  13. Transportakte
  14. Das Hauptstaatsarchiv Düsseldorf und seine Bestände, Band 9,Teil 2
  15. Ondertrouwregister
  16. MeeBaal
  17. MeeBaal
  18. Holendrecht
  19. De buitenplaats Hoolendregt door Dick Slebos
  20. Angstelkroniek-nr-18.pdf
  21. beemsterboerderijen
  22. Memorie van den Hove van Holland tot adstructie van haar privative competentie van den Hove van Holland
  23. Boedelrekening
  24. I.H. van Eeghen (1967) EEN MERKWAARDIG AMSTERDAMS ARCHIEFSTUK OF HET ‘ADVIES’ VAN SCHEPENEN VAN AMSTERDAM, p. 75. In: Amstelodamum, Jaarboek 59.
  25. Regionaal Historisch Centrum Vecht en Venen
  26. The theft of the Weesp Missal
  27. Ondertrouwregister
  28. Transportakte
  29. I.H. van Eeghen (1953) DE  AMSTERDAMSE  WAAIERINDUSTRIE IN  DE  18de  EEUW, p. 160. In: Amstelodamum, Jaarboek 45
  30. Ondertrouwregister
  31.  Transportakte
  32. I.H. van Eeghen (1981) DE FUNDATIE VAN DEN SANTHEUVEL, SOBBE OF TIEN VROUWEN EN ÉÉN MAN. In: Amstelodamum Jaarboek 73.
  33. Fundatie

Loading