
Georges Jacques Danton (Arcis-sur-Aube, 26 oktober 1759 – Parijs, 5 april 1794) was een nationalistisch revolutionair die een leidende rol speelde als minister van Justitie ten tijde van de Franse Revolutie. Danton begon als Cordelier maar wordt meestal gerekend tot de montagnards in de Nationale Conventie. Hij was populair en had een enorme reputatie als sympathieke levensgenieter. Zijn daadwerkelijke rol en betekenis is omstreden.[1] Hij hoopte de revolutie stop te kunnen zetten en als erfgenaam een goed leven te kunnen leiden.[2] Danton werd van o.a. corruptie beschuldigd en kon tijdens zijn proces niet alle uitgaven en inkomsten verantwoorden.
Al tijdens de Derde Franse Republiek ontstond een polemiek over de interpretatie van zijn persoon, werk of invloed. Voor de aanhangers of volgelingen van Robespierre was hij rechts, voor de dantonisten was hij links.
Inhoud
Biografie
Danton werd geboren in een respectabele familie. Zijn vader was advocaat. Hij kreeg een goede opleiding en begon zijn carrière in Parijs toen hij 21 was. In 1787 had hij een eigen praktijk als advocaat opgebouwd. Hij was lid van de Koninklijke Adviesraad.[3] Danton trouwde en kreeg twee kinderen. Het echtpaar woonde in de Rue des Cordeliers, in het 6e arrondissement waar hij als hij de deur uitstapte, de drukkersinkt kon ruiken. Zijn huis stond open voor veel mensen uit de buurt. Op 27 april 1790 werd Danton voorzitter van de politieke vereniging Club des Cordeliers, dat destijds een zeer radicaal-revolutionaire koers voorstond.[4] Samen met Camille Desmoulins en Jean-Paul Marat die in de buurt woonden, behoorde hij tot de invloedrijkste leden. Danton verdiende goed geld sinds de revolutie was begonnen en investeerde in onroerend goed. Op 2 augustus 1790 kreeg hij slechts 49 stemmen bij de verkiezing van een burgemeester; Pétion had er 12.500. Eind 1790 was hij slachtoffer van een reorganisatie van het rechtswezen, waarvoor hij gecompenseerd werd,[5] maar niet dusdanig dat hij een staat kon voeren zoals voorheen.

Begin 1792 waren Marat en Robespierre tegenstanders van de oorlog die door Jacques Pierre Brissot werd voorgestaan.[6] Er moest eerst orde op zaken worden gesteld in eigen land. Robespierre pleitte voor een “sansculottenleger” dat recht en vrijheid zou kunnen verdedigen. De “Garde National” zou niet de belangen van het volk verdedigen, maar enkel van de gegoede burgerij. De tegenstelling leidde tot een scheuring in de politieke gelederen. Lodewijk XVI koos nieuwe ministers onder de Girondijnen.[7] De oorlogsverklaring volgde op 20 april 1792. Danton riep het volk op tot een demonstratie op 20 juni 1792. Op 9 augustus 1792 riep Danton op tot een bezetting van de Tuilerieën. (Bij zijn berechting in april 1794 is hij beschuldigd die avond vroeg naar bed te zijn gegaan.) Op 10 augustus 1792 werd het paleis bestormd en is de koninklijke familie gevangen gezet in de Temple.
Danton als minister van Justitie
Er werd een uitvoerend bewind benoemd en Danton werd minister van Justitie; meer dan honderd besluiten gingen binnen acht dagen het departement uit. (Hij benoemde Desmoulins, Fabre d Églantine en Pierre-Guillaume Seron tot zijn secretaris.) Op 14 augustus nodigde Danton Robespierre uit om deel te nemen in de Raad van Justitie; Robespierre weigerde, die liever de Commune vertegenwoordigde. De Parijse Commune van 1792 eiste op 17 augustus een buitengewone strafrechtbank. Alle ambtenaren en priesters moesten een eed afleggen of binnen twee weken het land verlaten.[3]
Op 18 augustus benoemde hij Dumouriez als bevelhebber van het leger. Hij wilde, om Oostenrijk in toom te houden, een overeenkomst met Pruisen en de toezegging van Engeland dat het zich neutraal zou houden.
Danton als lid van de Nationale Conventie
Op 5 september bij de verkiezing werd hij als afgevaardige naar de Conventie gekozen. Danton en Collot d ‘ Herbois kregen meer stemmen dan Robespierre. Op 20 september 1792, toen een Pruisisch leger Valmy bedrijgde, riep hij op tot een soort volksoorlog;[8] iedere inwoner van Frankrijk zou moeten dienen in het leger. Op 26 september vroegen de Girondijnen om zijn afzetting als minister. Het was illegaal zijn functie als minister te combineren met afgevaardige in de conventie. De girondijnen bleven hem aanvallen.[11] Hij deed op 9 oktober afstand van zijn ministerspost, en werd vervangen door een girondijn. Danton bleef aan als afgevaardige naar de Conventie. De volgende dag (?) moest hij verantwoording afleggen over zijn financiën; Danton raakte verstrikt in zijn antwoorden.

Midden oktober 1792 werd hij als president van de jakobijnen gekozen. Danton nam afstand van Marat, die het volk opruide. Begin november verdedigde hij Robespierre, bij een nabeschouwing over de Septembermoorden. Eind november reisde hij naar de Zuidelijke Nederlanden om de aanklacht tegen Dumouriez te onderzoeken. Daardoor bleef de kwestie van de financiële verantwoording onder zijn ministerschap aan. Hij bezocht de steden Luik en Aken, die inmiddels waren veroverd. Op 16 januari 1793 keerde hij terug en stemde voor een terdoodveroordeling van de koning. Op 31 januari eiste Danton inlijving van de Zuidelijke Nederlanden.[12] Begin maart ging hij voor de tweede keer naar Luik, samen met Charles Delacroix. Op 10 maart 1793 is de Revolutionaire rechtbank ingesteld. Danton stelde voor de bankroutiers vrij te laten uit de gevangenis, en ze dienst te laten nemen in het leger. Op 20 maart zond de Conventie Danton en Delacroix naar Leuven om de houding van de generaals te onderzoeken. Op 1 april 1793 ging Danton over tot een tegenaanval en beschuldigde hij de girondijnen. Het verraad van Dumouriez enkele dagen later was een klap in zijn gezicht.[14] De girondijnen begingen de grote fout Danton tegen zich in het harnas te jagen door hem dit verraad in de schoenen te schuiven.[15] Danton werd daardoor in de armen van de radicale jakobijnen gedreven.[16]
Op 6 april werd Danton benoemd in het Comité de Salut Public waarin geen enkele girondijn zitting had. Het Comité de Salut Public zou de voorlopige regering moeten vormen. De leden van de overige commissies zouden door dit Comité benoemd worden.[13] Dit voorstel van Danton schijnt te zijn verworpen. Tijdens zijn drie maanden lange presidentschap werden 21 aangeklaagden naar het schavot gestuurd en 22 vrijgesproken.
During the Insurrection of 31 May – 2 June 1793, Danton changed his mind on the use of force and lost his seat in the committee afterwards, which solidified the rivalry between him and Maximilien Robespierre. On 2 June according to Louis Madelin and Mignet a large force of armed citizens, some estimated 80,000 or 100,000, but Danton spoke of only 30,000,[45] surrounded the Convention with 48 pieces of artillery. The next day the Interior minister Garat forced Danton to disavow the events from the evening before.[46]
Hij trouwde op 1 juli in het geheim (katholiek) met een 16-jarig meisje, dat hem aanspoorde zich terug te trekken en dat medelijden had met Marie-Antoinette die op haar vonnis wachtte. Op 10 juli werd hij niet herkozen als lid van het comité van algemeen welzijn.
Als president van de Conventie (25 juli 1793-8 augustus 1793) dacht Danton Robespierre omver te kunnen werpen. Op 23 augustus werd de Levée en masse goedgekeurd. Op 5 september pleitte Danton in de Conventie voor een wet waarbij de Sansculotten een kleine vergoeding kregen als zij twee keer per week naar de afdelingsbijeenkomsten gingen en om iedere burger een geweer te geven.[18][19]
On 6 September, Danton refused to take a seat in the Committee of Public Safety, declaring that he would join no committee, but would be a spur to them all.[50] He believed a stable government was needed which could resist the orders of the Committee of Public Safety.[51]
Op 17 september werd bepaald dat niet alleen degenen die iets tegen de vrijheid, maar ook degenen die niets voor de vrijheid hadden gedaan, verdacht waren. Danton en Saint-Just schortten op 10 oktober de Franse grondwet van 1793 op, die zeer progressief was, maar er waren 100,000 ammendementen ingediend.[20]
Article 109 stated: "All Frenchmen are soldiers; all shall be exercised in the use of arms."[9] On 10 October, Danton, who had been dangerously ill for a few weeks,[52] quit politics, and set off to Arcis-sur-Aube with his 16-year-old wife, who had pitied Marie Antoinette since her trial began.[53] On 18 November, after the arrest of François Chabot, Edme-Bonaventure Courtois urged Danton to come back to Paris to again play a role in politics.
Op 19 november keerde het tij en Danton kwam in een kwalijk daglicht te staan vanwege de affaire bij de Franse Oost-Indische Compagnie.[26] Danton was op 20 november terug en verklaarde zich bereid om bij Robespierre langs te gaan in de Rue Saint-Honoré. De uitermate viriele Danton werd ijzig ontvangen door een strenge, humorloze “kantoorklerk” en het bezoek was dan ook vruchteloos.[28] Op de 22e viel Danton de godsdienstvervolging aan en eiste zuinigheid met mensenlevens. Danton probeerde de Terreur af te zwakken door de atheist Hébert aan te vallen. Danton steunde Robespierre in zijn maatregelen tegen de ontkerstening.[21] Op 3 december Robespierre beschuldigde Danton in de Conventie een ziekte te vijnzen en naar Zwitserland te willen afreizen. Zijn aanval werd door de voorzitter gestopt tot ieders opluchting. Danton zei hij absoluut niet van plan te zijn het revolutionaire élan te breken.[25] Op 5 December 1793 lanceerde de journalist Camille Desmoulins een nieuw tijdschrift, Le Vieux Cordelier, waarin hij François Chabot aanviel en Danton verdedigde.
By December, a Dantonist party had been formed in support of Danton's more moderate views and his insistence on clemency for those who had violated the Committee for Public Safety's increasingly arbitrary and draconian "counter-revolutionary" measures.[50] On 25 December (5 Nivôse, year II) Robespierre replied to Danton's plea for an end to the Terror.
Op 14 januari ondernam hij een poging zijn vriend Fabre d’Églantine in bescherming te nemen, die werd beschuldigd van financiële malversaties bij de Oost-Indische Compagnie. Evenals Desmoulins pleitte Danton voor gratie en behoorde tot de toegeeflijken (Indulgents). Op 26 februari 1794 hield Saint-Just een toespraak voor de Conventie waarin hij de aanval op Danton leidde, bewerend dat de Dantonisten de terreur en de revolutie wilden vertragen. Danton moest zich verweren tegen openlijke laster en praatjes, maar was moe.
At the end of March 1794, Danton made a triumphant speech announcing the end of the Terror.[60] Some government members were convinced that Danton was pushing for leadership in a post-Terror government.
Robespierre plaatste zich boven de strijdende partijen; hij besloot dat beide partijen uit de weg geruimd moesten worden. Zijn vrienden (de vrouw van Marat) smeekten Danton om naar het buitenland te vluchten.
Danton beschuldigd

Op 30 maart was er een bespreking over wie er vervolgens gearresteerd zouden worden: Desmoulins, Delacroix, Danton of Philippeaux. Robespierre schijnt te hebben getwijfeld, maar werd overgehaald.[29] Het hele viertal werd op 31 maart 1794 gearresteerd als vijanden van het vaderland. Saint-Just had een belangrijk aandeel in de ondergang van Danton. Hij verkondigde dat Danton een tegenstander van de revolutie was geworden vanwege zijn medelijden met gevangenen en zijn verzet tegen het schrikbewind.[30] Hij las een verklaring voor in de Conventie en karakteriseerde Danton als verrader, knecht van de graaf de Mirabeau en handlanger van Dumouriez.[31] Danton werd overgebracht naar het Palais du Luxembourg, de gevangenis van de aristocraten.[32] Voor Robespierre waren de Dantonisten niet langer echte patriotten, want gaven ze persoonlijke en buitenlandse belangen voorrang boven het welzijn van de natie.
In the Convention, Louis Legendre, who was also one of the witnesses, proposed hearing from Danton within the assembly, but Robespierre replied, "It would be violating the laws of impartiality to grant to Danton what was refused to others, who had an equal right to make the same demand." This answer silenced at once all solicitations in his favor.[78] No friend of the Dantonists dared speak up, in case he too should be accused of putting friendship before virtue.[79]
De rechtbank (in de conciergerie) bestond niet uit 12 maar slechts uit zeven juryleden: een vioolbouwer, een klompenfabrikant, een musicus, een pruikenmaker, een meubelmaker, de vroegere markies François Topino-Lebrun en de chirurgijn Souberbielle. Danton werd beschuldigd van corruptie omdat hij niet alle uitgaven en inkomsten had kunnen verantwoorden, zoals het bedrag dat bestemd was voor vredesonderhandelingen met Zweden.[33] Danton vroeg om getuigen à decharge, hetgeen hem niet werd toegestaan.
While engaged as a commissioner in Belgium, Danton had allegedly appropriated a carriage filled with table linen worth two or three hundred thousand livres from the Archduchess of Austria.[73][82] The Moniteur published an account of the discussion in the Jacobin Club: Danton was accused of wanting to arrest Francois Henriot on 31 May 1793 and to become regent for Louis XVII.[83] Souberbielle asked himself: "Which of the two, Robespierre or Danton, is the more useful to the Republic?"[85] For the Revolutionary Tribunal legal evidence was unnecessary, moral conviction by jury was enough to speed up the proceedings.

Martial Herman, de president, antwoordde op de derde dag van het proces dat de schriftelijke bewijzen voldoende waren. Het publiek werd onrustig en begon Dantons partij te trekken.[34] De beschuldiging luidde: een buitenlandse samenzwering om de monarchie in ere te herstellen. Danton schreeuwde: “Gerechtelijke moord, tirannenwillekeur, moordenaars!”[35] ‘s Middags waren zij al op weg naar het schavot.
De aangeklaagden werden mogelijk uit de zaal verwijderd nog voor het vonnis was uitgesproken of gaf Danton te kennen niet naar het vonnis te willen luisteren omdat de uitslag al vast stond? Toen de kar langs het huis van Robespierre reed, richtte Danton zich plotseling op en schreeuwde: “Je zult ons spoedig volgen: je huis zal gesloopt worden…” Tegen de beul Sanson zei Danton: “Je moet mijn hoofd aan het volk laten zien; het is de aanblik waard.”[36] De dood van Danton schiep een machtsvacuüm. Het gevaar bestond dat Robespierre zich nog meer zou isoleren en zich tot een Nero zou ontwikkelen.
Bronnen
- Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799
- Hibbert, C. (1980) The French Revolution
- Janssen Perio, E.M. (1989) Vrijheid, gelijkheid en de broederschap van Kaïn en Abel. Getuigenissen en documenten over de Franse Revolutie
- Soboul, A. (1975) De Franse Revolutie dl I, 1789-1793.
- Janssen Perio, E.M. (1989) Vrijheid, gelijkheid en de broederschap van Kaïn en Abel. Getuigenissen en documenten over de Franse Revolutie, p. 232, 234.
- Janssen Perio, E.M. (1989) Vrijheid, gelijkheid en de broederschap van Kaïn en Abel. Getuigenissen en documenten over de Franse Revolutie, p. 233-234.
- Soboul, A. (1975) De Franse Revolutie dl I, 1789-1793, p. 210.
- Soboul, A. (1975) De Franse Revolutie dl I, 1789-1793, p. 134.
- Hibbert, C. (1980) The French Revolution, p. 167
- Soboul, A. (1975) De Franse Revolutie dl I, 1789-1793, p. 192.
- Soboul, A. (1975) De Franse Revolutie dl I, 1789-1793, p. 194.
- Janssen Perio, E.M. (1989) Vrijheid, gelijkheid en de broederschap van Kaïn en Abel. Getuigenissen en documenten over de Franse Revolutie, p. 163
- Hibbert, C. (1980) The French Revolution, p. 170-179.
- Soboul, A. (1975) De Franse Revolutie dl I, 1789-1793, p. 213.
- Soboul, A. (1975) De Franse Revolutie dl I, 1789-1793, p. 211, 221-222.
- Soboul, A. (1975) De Franse Revolutie dl I, 1789-1793, p. 233.
- Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799, p. 141.
- Janssen Perio, E.M. (1989) Vrijheid, gelijkheid en de broederschap van Kaïn en Abel. Getuigenissen en documenten over de Franse Revolutie, p. 173.
- Janssen Perio, E.M. (1989) Vrijheid, gelijkheid en de broederschap van Kaïn en Abel. Getuigenissen en documenten over de Franse Revolutie, p. 163
- Janssen Perio, E.M. (1989) Vrijheid, gelijkheid en de broederschap van Kaïn en Abel. Getuigenissen en documenten over de Franse Revolutie, p. 187.
- Janssen Perio, E.M. (1989) Vrijheid, gelijkheid en de broederschap van Kaïn en Abel. Getuigenissen en documenten over de Franse Revolutie, p. 228.
- Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799, p. 138.
- Soboul, A. (1975) De Franse Revolutie dl I, 1789-1793, p. 283.
- Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799, p. 135.
- Soboul, A. (1975) De Franse Revolutie dl I, 1789-1793, p. 305.
- Soboul, A. (1979) De Franse Revolutie II, p. 293.
- http://www.gettyimages.nl/detail/113627014/Hulton-Archive
- Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799, p. 151.
- Soboul, A. (1975) De Franse Revolutie dl I, 1789-1793, p. 308.
- Soboul, A. (1975) De Franse Revolutie dl I, 1789-1793, p. 310.
- Door de wet van 12 december 1793 kwam een einde aan de zelfstandigheid van de departementen. Van alle maatregelen van de Conventie was deze de meest blijvende en met de grootste uitwerking. Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799, p. 159.
- Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799, p. 163.
- Soboul, A. (1975) De Franse Revolutie dl I, 1789-1793, p. 318.
- Hibbert, C. (1980) The French Revolution, p. 236.
- Janssen Perio, E.M. (1989) Vrijheid, gelijkheid en de broederschap van Kaïn en Abel. Getuigenissen en documenten over de Franse Revolutie, p. 235.
- Zij werden afzonderlijk opgesloten en konden alleen door te schreeuwen met de anderen praten.
- Vier medegevangenen, zwendelaars, werden beschuldigd van betrokkenheid bij speculatie vlak voor de ondergang van de heropgerichte Franse Oostindische Compagnie.
- Janssen Perio, E.M. (1989) Vrijheid, gelijkheid en de broederschap van Kaïn en Abel. Getuigenissen en documenten over de Franse Revolutie, p. 232, 235.
- De schilder David zat in de zaal om de aangeklaagden te tekenen en werd door Danton uitgemaakt voor lakei.
- Janssen Perio, E.M. (1989) Vrijheid, gelijkheid en de broederschap van Kaïn en Abel. Getuigenissen en documenten over de Franse Revolutie, p. 236.
In herbewerking