De bewindhebbers van de Westindische Compagnie

Al voor het twaalfjarig bestand met Spanje zou aflopen deden de Staten van Holland in 1618 opnieuw een poging om tot de oprichting van een Westindische Compagnie te komen. Ditmaal had het initiatief meer succes. Het bestand had in de republiek een krachtige economische opleving veroorzaakt, en er was voldoende kapitaal beschikbaar. 

Op 9 april 1621 liep het Twaalfjarig Bestand af. Voor Amsterdam betekende deze uitkomst dat de laatste hindernis voor de oprichting van de WIC was weggenomen. Reynier Pauw Sr forceerde de oprichting van de West-Indische Compagnie, een onderneming die door Oldenbarnevelt lang was tegengehouden.[https://onsamsterdam.nl/uploads/user/Mei%202022/Parool%2014%20juni.pdf] De oprichting vond plaats op 3 juni 16211 Pauw heeft familieleden en kennissen als bewindhebbers benoemd toen hij in augustus afgezonden werd naar Christiaan IV van Denemarken; Pieter en Michiel Pauw werden samen als bewindhebber aangesteld.2 Pas in 1622 ging men over tot het benoemen van meer bewindhebbers. “Van de zeven bewindhebbersplaatsen, die aan de regering der stad ter begeving werden gelaten, werden drie aan vrienden en geestverwanten van Pauw: burgemeester Jacob Gerritsz. Hoyngh en de schepenen Jan Gijsbertsz. en Jacob Pietersz. Hoochkamer, afgestaan; twee werden aan familieleden van Witsen toegewezen , n.l. aan burgemeester Jonas Cornelisz. Witsen, zijn neefje, en aan Cornelis Bicker, zijn schoonzoon.”3

In 1622 zijn ook Samuel Blommaert, Samuel Godin, Rombout Jacobsz,  en Reinier Pauw de jonge benoemd maar de laatste had in 1621 al een zetel in de Hoge Raad gekregen.4 Jacobs noemt de volgende bewindhebbers uit de beginjaren.5

Bartolotti, Guillielmo1560-1634 
Witsen, Jonas Cornelisz.1566-16261622 
Vries, Jan Gijsbertsz. de1570-16311622 
Broen, Henrick1574-1639 
Loten, Charles1574-16521622 
Becker, Samuel1581-1640 
Bloemaert, Samuel1583-16541622 
Pauw, Pieter1584-164716211636
Cromhout, Adriaen1585-16251622 
Jacobsz. Rombout de Jonge1585-16521622 
Nicolaesz, Cornelis1586- 
Reael, Reynier1588-16481622 
Pauw, Michiel1590-164016211636

Op grond van haar statuten was de WIC bevoegd om verdragen te sluiten met ‘vreemde vorsten’, waardoor het de enige Nederlandse overheidsinstelling was die formele kontakten met inheemse volkeren in de Atlantische Oceaan kon aangaan. Friesland en Groningen dreigden in de Staten-Generaal tegen het oprichten van de WIC te stemmen als er geen kamer in het Noorden gevestigd zou worden. De Friezen lieten door misoogsten en dijkdoorbraken in eigen provincie al gauw het idee voor een overzees avontuur varen. Stad en Ommelanden stonden er nu alleen voor, maar de inschrijving liep goed. In november 1622 was er al 350.000 gulden door particuliere aandeelhouders ingelegd.[P.J. van Winter (1978) De West-Indische Compagnie ter kamer Stad en Lande, p ?] Er zijn toen een vijftal regionale kamers opgericht met een beoogd aantal van 74 bewindhebbers; negentien daarvan vormden het bestuur. De steden Leiden, Haarlem en Deventer kregen ook een zetel, omdat ze meer dan 100.000 gulden hadden geinvesteerd.[Odegard, E. (2019) Recapitalization or Reform? The Bankruptcy of the First Dutch West India Company and the Formation of the Second West India Company, 1674. Itinerario, 43(1), 88-106. doi:10.1017/S016511531900007X] Om als bewindhebber te worden benoemd moest de leeftijd van 25 jaar bereikt zijn en men minstens 3.000 gulden ingelegd hebben, in Amsterdam en Zeeland zelfs 6.000 gulden. De functie was blijkbaar tijdelijk want een bewindhebber kon eerst na drie jaar herbenoemd worden. Hij kon zich dan enkel (hoofd)participant noemen.

In 1622 kwamen Blommaert en anderen in conflict met de WIC over manschappen en goederen naar een niet nader genoemde bestemming onder het octrooi van de WIC.  Aanvankelijk kregen kooplieden, zoals Elias TripJan Cornelisz. Geelvinck en Samuel Blommaert toestemming nog een reis naar Guinee te ondernemen, maar ze moesten voor 1 juli 1622 terug zijn in het vaderland. In juli 1623 werden Blommaert en Rombout Jacobs de vergadering uitgezet, als zijnde niet gerechtigd de stemming bij te wonen. Het hoe en waarom van de bijeenkomst in de Kloveniersdoelen is nog onduidelijk. De Amsterdamse kamer werd belast met het beheer van Nieuw-Nederland. 

In oktober 1623 waren de Heeren XIX in Amsterdam bijeen om de strategie voor de toekomst te bespreken. Er was inmiddels 7.108.161 gulden bijelkaar gebracht. De Portugese bezittingen in Brazilië en West-Afrika stonden bovenaan de agenda. 

De kaapvaart werd een van de belangrijke doelstellingen van de WIC. Het bewapenen van de handelsschepen met kanonnen en soldaten om zich te verdedigen tegenover Spaanse schepen was daarbij van groot belang.  Op bijna alle schepen in 1623 gingen veertig à vijftig soldaten mee, voor een niet nader genoemde bestemming, mogelijk ter assistentie bij kapen van vijandelijke schepen.[10] Het is onduidelijk of dit ging om de expeditie naar de kust van Chili, Peru en Bolivia van Jacques l’Hermite opgezet door stadhouder Maurits met steun van de Staten-Generaal en de VOC. 

In 1623 kreeg een commissie binnen de WIC, waarin naast de vier Amsterdamse afgevaardigden Albert Coenraetsz Burgh, Guilliemo Bartolotti, Joris Adriaensz. en Samuel Blommaert ook Jochem Althingh, burgemeester van Groningen, Florisz. van Teylingen burgemeester van Alkmaar, Samuel Godijn, Adriaen van der Goes van Delft, Pieter Meunix van Middelburg, Gommer Spranger en Kiliaen van Rensselaer en een gedeputeerde van de Staten Generaal werden benoemd, met opdracht de slavenhandel in Angola te onderzoeken.6

Er werden plannen bedacht om de vijand aan te tasten bij de bron, in Angola en Cacheu, om de aanvoer van slaven af te snijden.[11] In december 1623 en januari 1624 verlieten verschillende vloten de Republiek om zich bij de Kaapverdische Eilanden te verenigen tot een eskader van 26 schepen onder bevel van admiraal Jacob Willekens. Deze vloot moest de eerste fase van het Groot Desseyn bewerkstelligen: de verovering van San Salvador; de grootste suikerhaven van Brazilië, en van São Paulo de Loanda; het belangrijkste slavenstation van de Portugezen op de kust van Angola. De Nederlandse schepen voerden landingsvaartuigen en zeesoldaten met zich mee.

Op 28 februari 1624 verkocht Jan van Heussen aan Gasper Coijmans, zijn schoonvader, een actie groot ƒ 6.000 van eind november 1622 WIC Amsterdam waarop ƒ 4.000 onbetaald bleef.[Detail R. Koopman, Zaandam] Daarmee werd deze Coymans een van de hoofdparticipanten. Een nieuw plan op 30 oktober 1624 behelsde de aanval op het sterke Bahia, een beslissing waarbij de bewindhebbers Adriaen van der Goes uit Delft, Johannes de Laet uit Leiden, Albert C. BurghKiliaen van Rensselaer en Samuel Blommaert een rol speelden.[12] De bewindhebbers pleitten inmiddels voor een verdubbeling van de inleg.[Van Winter, De Westindische compagnie ter kamer Stad en Lande, 17–20]

Op het Realeneiland heeft de WIC rond 1625 een lijnbaan ingericht, en er kwam een zoutkeet aan de noordkant, eigendom van de familie Pauw. Reynier Reaal (bewindhebber vanaf 1622) gaf erven uit aan scheepstimmerlieden, die de eerste twaalf jaar geen huur hoefden te betalen, maar een schip moesten leveren.

Vanaf 1626 kocht de WIC veel grond aan op Rapenburg, in de Foelie- en Peperstraat, dicht bij de Waal, de haven voor een scheepswerf, houtwal en pakhuizen. Een van de belangrijkste verkopers was Syvert Pietersz Sem, een voormalige bewindhebber en criticus van de VOC; de andere was Jelmer Sievertsz van der Schelling. Inmiddels waren Abraham de Visscher en Elias en Jacob Trip betrokken bij de WIC.[P.W. Klein De trippen in de 17e eeuw, p. 181] 

File:Gezicht op het West-Indisch Binnenhuis te Amsterdam Gezicht van het West-Indisch-Huys, op de binnen plaats te zien, tot Amsterdam Vue de la Maison des Indes Occidentales, à Amsterdam (titel op object), RP-P-AO-25-67A.jpg

De WIC zond in 1628 drie vloten naar Amerika. Hein vertrok met 31 schepen en 4.000 man met het uitdrukkelijke doel de Spaanse retourvloot te onderscheppen, die onder meer met zilver, indigo en cochenille beladen onderweg was naar Spanje. In 1632 protesteerde Jan Martsen Troost bij de bewindhebbers die hem een schip verkochten, waarvan het touw- en zeilwerk was vervangen of niet deugde. In 1634 ging Zacharias Wagener als soldaat in dienst bij de West-Indische Compagnie en vertrok naar Brazilië. Hendrik Carloff trad in 1637[6] in dienst van de WIC als soldaat en vervolgens als klerk van een bateljon infanterie.

De relatief dunbevolkte vesting Delfzijl was uitermate geschikt voor het verzamelen en inschepen van huurlingen uit Duitsland en Polen. Het in Delfzijl aanwezige Friese garnizoen was bovendien beter in staat de ruwe zeesoldaten in de hand te houden dan de schutterij van de stad Groningen. Toen in de periode 1630-1644 de strijd tegen de Portugezen in Brazilië toenam moest de Groninger kamer steeds meer van de haven van Delfzijl gebruikmaken. 

In 1636 werd Blommaert benoemd als bewindhebber van de WIC. In feite was de WIC bankroet en alle pogingen tot sanering waren tot mislukking gedoemd.[44] De Stadsbank van Lening verstrekte geld. In 1638 trad burgemeester Albertus Conradus (Burgh) voor de WIC op als koper. De compagnie beschikte over 17 miljoen gulden in 1639. In 1640 verleende de WIC een Octrooi voor zoeken naar mineralen en mijnen in Brazilië. Voor de WIC liepen de kosten van de strijd in Brazilië zo hoog op dat de Compagnie steeds maar weer geld moest lenen. De Heeren XIX bepaalden in 1641 dat de bemanningen van de WIC-schepen pas recht hebben op loon hadden als ze “uyt Tessel, Maze ende Eems ‘t zeyl gaende buyten de leste ton”.[P.J. van Winter (1978) De West-Indische Compagnie ter kamer Stad en Lande, p. ?]

Johan Maurits van Nassau-Siegen zond eind mei 1641 een expeditie van 21 schepen met 2.145 soldaten naar Afrika. Het slavendepot in Luanda werd in augustus overmeesterd en Sao Tomé werd in oktober veroverd, zodat de Portugese overmacht in Afrika voorlopig was doorbroken. Vanaf maart 1644 werkte Carloff in het nieuwe onderkomen op Rapenburg bij de loonadministratie van de WIC. Van 1645-1649 deed hij dienst als fiscaal in Fort Elmina en Fort Nassau in Accra en was hij belast met de controle op smokkelwaar. 

File:Amsterdam - 's Gravenhekje 1 WIC.JPG

In 1645 was de WIC er slecht aan toe en werd handel met het buitenland voor particulieren opengesteld. De kolonie aan de Delaware (“Zuidrivier”) leidde een kwijnend bestaan.[46] In 1645 werd Samuel Blommaert voor de derde keer benoemd als bewindhebber van de WIC omdat hij een van de belangrijkste investeerders was. Jacob Trip de jonge en zijn broers Hendrik  en Louis  waren rond 1645 hoofdparticipant van de WIC.8 Zij hadden minstens 6.000 gulden ingelegd.[Den HeijerDe geschiedenis van de WIC, 30–1.] Jacob participeerde in Nederlands-Brazilië in de mijn- en landbouw rond fort Schoonenbergh. In 1647 is het octrooi aan de WIC verlengd tot eind december 1671. Na 1641 vertrok Francois de Sweerts naar Pernambuco waar hij als commissaris van de “vivres” werkte, maar in 1647 vanwege bedrog in de problemen kwam. In 1648 was David van Baerle bewindhebber.

De erfgenamen van Reynier Reaal verkochten vanaf 1647 hun erven op het Reaaleiland aan particulieren. De WIC raakte in 1648 Kongo en Angola kwijt en had in 1649 een schuld van 19 of 36 miljoen gulden?[Odegard, E. (2019) Recapitalization or Reform? The Bankruptcy of the First Dutch West India Company and the Formation of the Second West India Company, 1674. Itinerario, 43(1), 88-106. doi:10.1017/S016511531900007X2] In 1650 verkocht Jacob Pauw de lijnbaan op het Realeneiland. In 1652 verkocht Michiel Pauw de zoutkeet en -pannen op de “Schans”, achter de Bokkinghangen. De erfgenamen van Elisabeth Coijmans en Jan Deutz verkregen in 1654 een aandeel WIC f 12.000 (en kunnen daarmee als hoofdparticipanten worden beschouwd); de erfgenamen van Elias Trip verkochten WIC-aandelen.[Details R. Koopman, Zaandam]

Op zijn terugreis werd Carloff in september 1652 met het schip Christina opgebracht in Plymouth.[16] Als lading had hij twintig zakjes goud en circa 6.500 olifantentanden.[17] De gouden ringen, kettingen en armbanden werden naar de Tower gebracht. Door bemiddeling van Axel Oxenstierna kwam de Zweedse Fin Carloff weer vrij. Carloff raakte in 1659 in conflict met de WIC over zijn bezittingen en het verdwenen goud en dreigde voor de Engelsen te gaan varen. In 1662 werkte hij samen met de Amsterdamse bewindvoerders van de Deense Afrika Compagnie; Jan de Swaen, Nicolaas Pancras (1622-1678) en Isaac Coymans. De WIC zou een plan tot moord hebben beraamd op de broer van de Fetu koning, en een aanval op het fort Carolusborg.[31] Isaac Coymans briefde de plannen door aan de directeur van de Deense handelspost. Coymans werd als enige veroordeeld.[32]

Zuid-Amerika

Toen de Portugezen Brazilië weer heroverden, moest een ander afzetgebied gevonden worden. Daar de Spanjaarden niet zelf op Afrika mochten varen boden Hollandse kooplieden aan om slaven te brengen naar West-Indië, waarmee toen het hele Caraïbische gebied en Zuid- en Noord-Amerika werd bedoeld. Rond 1650 komt dan een periode dat Curaçao als overslag-haven dienstdoet. Jacob de Sweerts vestigde zich op Guadalope en liet slaven importeren. Omdat Spanje tussen 1557 en 1662 acht keer bankroet was gegaan en Portugal niet langer vertrouwde, is de hulp van de WIC en de English Royal Adventurers ingeroepen. 

Op 5 en 31 juli 1662 sloten (1663-1670) de Genuezen Don Domenico Grillo en Ambrosio Lomelino  een contract met de Spaanse koning.[THE COST OF THE ASIENTO. PRIVATE MERCHANTS, ROYAL MONOPOLIES, AND THE MAKING OF TRANS-ATLANTIC SLAVE TRADE IN THE SPANISH EMPIRE by Alejandro García-Montón, p. 23] Ze verkregen als eerste een monopolie en werden zo tot de belangrijkste financiers in het Spaanse rijk. Ze verplichten zich tot het leveren van 24.000 slaven in zeven jaar in Carthagena, Veracruz en Portobello. Daarvoor hadden ze de WIC aan de hand genomen, die sinds ca 1657 via Curaçao kon leveren en waar Matthias Beck directeur was.[Brakel, S. van (1918) Bescheiden over den slavenhandel der Westindische Compagnie, p. 50, 67. In: Economisch-Historisch Jaarboek IV.] 

Om alles zou soepel mogelijk te laten verlopen hebben de bewindhebber in 1663 aangedrongen op tijdig overleg met de Staten-Generaal.[Odegard, E. (2019) Recapitalization or Reform? The Bankruptcy of the First Dutch West India Company and the Formation of the Second West India Company, 1674. Itinerario, 43(1), 88-106. doi:10.1017/S016511531900007X] In 1664 vielen de Engelsen Nieuw Nederland aan en namen de kolonie op tamelijk vreedzame wijze over’; drie jaar later na de Vrede van Breda besloten de twee landen meer samen te werken. Lionora Coijmans, de weduwe van Samuel Timmerman, verkocht in 1664 aandelen WIC aan haar zoon Paulus Timmerman. Obligaties afkomstig van  Guillielmo Bartolotti, o.a. WIC, zijn aan de Prins van Oranje verkocht, dd 15 nov 1665 voor f 73.000. In 1666 verkocht de WIC een schip aan Carel Voet, ingetrouwd en firmant bij de familie Coymans, bestemd voor de in oprichting zijnde Franse WIC.[Details R. Koopman, Zaandam]

In 1667 heeft de Spaanse regering de Hollandse handel bevorderd ten kosten van de Fransen.[Van Dillen, p. 354] In 1667 en 1668 zijn er nieuwe contacten tussen Spanje en de WIC. “Balthasar Coijmans en Joseph Coijmans, beiden wonend te Haarlem, geven procuratie aan Jeremias van Collen de jonge, afkomstig van Curaçao, residerende aan het Hof van Madrid, om in hun naam te compareren voor zijne katholieke majesteit. De bewindhebbers vroegen de aandeelhouders om een verhoging van hun inleg.[Odegard, E. (2019) Recapitalization or Reform? The Bankruptcy of the First Dutch West India Company and the Formation of the Second West India Company, 1674. Itinerario, 43(1), 88-106. doi:10.1017/S016511531900007X2] 

Het extra-verkregen kapitaal na 1668 is gebruikt voor een investering op de Goudkust.[Odegard, E. (2019) Recapitalization or Reform? The Bankruptcy of the First Dutch West India Company and the Formation of the Second West India Company, 1674. Itinerario, 43(1), 88-106. doi:10.1017/S016511531900007X2] Willem Godschalk van Focquenbroch heeftnog in hetzelfde jaar Nederland verlaten. Na sollicitatie bij de Amsterdamse kamer van de West-Indische Compagnie had hij op 23 april de functie van fiscaal gekregen, een soort douane-ambtenaar en commissaris van politie. Zijn voornaamste taak was het opbrengen van de zogenaamde ‘lorredraaiers’, schepen die handel dreven in strijd met het monopolie van de WIC, en verder moest hij de orde onder het personeel van de WIC handhaven. De verdiensten waren goed en er was een aantrekkelijke premie van 1/3 van de geconfisqueerde goederen. Dit laatste was voor Focquenbroch een belangrijke reden om dit ambt te ambiëren. Zijn standplaats aan de kust van Guinee was het voormalige Portugese fort ‘Saô Jorge da Mina’ dat later ‘Elmina‘ genoemd werd. Hier was hij, zoals hij zelf zei “de tweede persoon van een kleyn koninckrijk”, in rang direct onder de directeur-generaal. De vorige Jan Valkenburg was overleden, is hij opgevolg door Dirck Wilre, die de zorg voor zijn halfbloed “maitresse” met drie kinderen overnam.[Binder, Franz; Schneeloch, Norbert (1979). “Dirck Dircksz. Wilre en Willem Godschalk van Focquenbroch(?), geschilderd door Pieter de Wit te Elmina in 1669”. Bulletin van Het Rijksmuseum. Amsterdam: Stichting het Rijksmuseum. 27 (1): 13–29. JSTOR 40382264.

Op 17 juli 1668 vertrok Focquenbroch met het schip De Gideon vanuit Texel naar Elmina. Zijn neef Philip van Heeden, die al eerder als koopman in de koloniën had gewerkt, vergezelde hem. Uit de brieven[1] die hij vanuit Guinee schreef, blijkt dat Focquenbroch zich erg eenzaam voelde, vooral na de dood van zijn neef Philip begin 1669. Ziektes waren aan de orde van de dag in Elmina en Focquenbroch moest regelmatig voor andere functionarissen invallen. In de maanden april tot en met juli van het jaar 1670 woedde er een hevige epidemie in de handelspost. Van deze epidemie is Focquenbroch hoogstwaarschijnlijk ook het slachtoffer geworden. 

In 1668 is overlegd over de verlenging van het octrooi. Willem van der Voort d.d. 28 Sept. 1669 wordt tot de 20 grootste intekenaars genoemd.[G.A. Amsterdam, Inventaris van het familie-archief Backer, blz. 102, nr 12] Rond 1670 veranderde Spanje haar politiek en stond toe dat slaven aangevoerd werden naar Curacao, Jamaica en Barbados. De slaven zouden daar worden afgehaald en naar het vasteland worden gebracht. De slaventransporten richtten zich op Loango/Angola. In 1669 is Isaack de Min uitgevaren naar Guinea in dienst van de WIC.[Detail R. Koopman, Zaandam]

In 1670 werd op Rapenburg veel onroerend goed afgestoten. De compagnie bevond zich destijds in financiele moeilijkheden. Vanaf 1670 bouwde de WIC helemaal geen schepen meer, want in december 1671 verliep het octrooi. De Republiek dreigde in oorlog te geraken met Frankrijk en in 1672 begon de Derde Engels-Nederlandse Zeeoorlog. In 1673 heroverde de WIC Nieuw-Amsterdam. Bij de Vrede van Westminster is besloten dat Suriname geruild zou worden tegen Nieuw Amsterdam.

In maart 1674 werd de Compagnie ontbonden, om in een afgeslankte vorm terug te komen. Het faillissement van de eerste WIC was  in veel opzichten niet meer dan een papieren exercitie, met beperkte gevolgen voor de bedrijfsvoering. Op 20 september 1674 is de WIC heropgericht; Friesland stemde tegen.[Odegard, E. (2019) Recapitalization or Reform? The Bankruptcy of the First Dutch West India Company and the Formation of the Second West India Company, 1674. Itinerario, 43(1), 88-106. doi:10.1017/S016511531900007X] Geen van de goederen of bezittingen van de oude onderneming zou bij opbod worden verkocht, er zouden geen werknemers worden ontslagen, en de nieuwe statuten stonden zelfs toe dat de directeuren hun privileges bleven genieten. Het aantal bewindhebbers werd teruggebracht naar 50 en het tienkoppige  nieuwe  bestuur moest om de drie jaar duidelijke cijfers presenteren over de financiële situatie van de nieuwe onderneming. Johan Maurits van Nassau-Siegen, de voormalige gouverneur-generaal van de WIC in Brazilië, eiste maar liefst 350.000 gulden aan achterstallig loon.[SchneelochAktionäre, 35] Isaac Jan Nijs (Venetië, 1625-1690) werd een van de nieuwe bewindhebbers, evenals de geleerde Pieter de la Court.

De eerste aanzet tot de Nederlandse expansie en het uiteindelijke lot van het Nederlandse Atlantische rijk werden beheerst door rivaliteit binnen Europa, met name met Spanje, Portugal en Engeland. Het is veelzeggend dat de admiraliteiten plotseling actief betrokken raakten bij koloniale ondernemingen in de Atlantische Oceaan.

Isaack van de Heuvel, Paulus Godin, Marcus Broen of Brown,[18] Caspar Pellicorne,[19] en Jeremias Noiret als bewindhebbers WIC kamer A’dam tekenden een contract met Balthasar, en Josephus Coymans, als gemachtigden. Vijf jaar lang ieder jaar 4.000 slaven leveren op eiland Curaçao, enz. (zoals eerdere contracten).[Detail R. Koopman, Zaandam] Over een borg van 100.000 gulden enz.[Pertinent en waarachtig verhaal van alle de handelingen en directie van Pedro van Belle omtrent den slavenhandel, ofwel het Assiento de Negros … (item 103 t/m 106)][20] Insinuatie van Balthasar en Joseph Coijmans aan Isaack van de Heuvel voor de WIC over hun slavencon­tract dd 27 april 1675. Het contract van assiento slaven van Antonio Garcia de Cabo el Rio met de koning van Spanje is opgeheven? 

In 1676 sluit de consul van Genua voor Domenico Grillo, die in een proces was verwikkeld met de koninklijke raad, twee contracten in Amsterdam voor de levering van slaven op Curaçao en Porto Velo. Grillo zou kostgeld voor het onderhoud van de slaven aan de WIC betalen.[https://archief.amsterdam/archief/5075/4765] 

Op 13 september 1677 sloot Manuel Belmonte een overeenkomst met het Consulado de Sevilla voor Paulus Godin, Marcus Broens, Jasper Pellicorne en Jeremias Noiret, bewindhebbers van de WIC te Amsterdam, betreffende het kopen van 1.600 à 1.800 slaven in voorraad zijnde op het eiland Curaçao om te afgezet te worden in Spaans West-Indië.[23] Op 9 mei 1679 sloten Coymans en Voet, de WIC en Barosso een overeenkomst met eigenschappen waaraan slaven moeten voldoen (Piecas d’Indias). De volgende dag was er een bijeenkomst in Zutphen; het is onduidelijk bij wie. In mei 1679 financierden zij  slaventransporten naar Caracas, Carthagena en Curaçao van 9.800 “negros” binnen een periode van twee jaar. Ze zijn uitgevoerd door kapitein Juan Barroso del Pozo met zijn Italiaanse schoonzoon, die niet zo kapitaalkrachtige Nicolas Porcio.[Pertinent en waarachtig verhaal van alle de handelingen en directie van Pedro van Belle omtrent den slavenhandel, ofwel het Assiento de Negros …  ]

De periode van de jaren 1670 was ook de laatste periode waarin de Republiek serieus kon overwegen de omvang van haar Atlantische bezittingen uit te breiden. Maar hoewel het decennium in feite een sterk toegenomen aanwezigheid van Nederlandse oorlogsschepen en ondernemingen in de Atlantische Oceaan kende, was geen daarvan een WIC-expeditie. Spanje had geen schepen en geen zeelieden om het zilver uit Mexico te exporteren. In 1682 nieuwe contracten met Barosso voor levering slaven uit Curacao over levering van 3.000 slaven per jaar zes jaar lang.[Detail R. Koopman]

In 1682 werd Suriname voor ƒ 250.000 door de West Indische Compagnie overgenomen. Om belangenverstrengeling te voorkomen werd uitdrukkelijk vastgesteld dat de WIC niet aan de goederenhandel tussen Suriname en patria mocht deelnemen. Haar voornaamste plichten lagen op het bevorderen van de welvaart en het verdedigen van de kolonie.[https://studenttheses.universiteitleiden.nl/access/item%3A2607658/view ] Omdat het de WIC niet werd toegestaan handel te drijven op Suriname te drijven, bleek al spoedig dat zij niet in staat zou zijn de koopsom voor de kolonie te betalen, hetgeen in 1683 leidde tot de oprichting van de Sociëteit van Suriname. In dat jaar keerde de heropgerichte WIC voor het eerst dividend uit.[http://www.numismatischekringgroningen.nl/Groningsepenningen/Voor1900/penningwestindischecompagnie1683groningenenommelandenkeerzijde.html]

Op 3 mei 1683 is met de WIC afgesproken om 18.000 slaven af te leveren op Curaçao,[https://archief.amsterdam/archief/5075/4770B] afkomstig uit Kameroen of het Fort Elmina (Ghana) en bestemd voor Cartagena en Porto Velo.

De gezant Francisco Schonenberg (Belmonte) suggereerde bij de Spaanse koning het Asiento aan Joan Coymans en de WIC te verlenen. In juli 1686 verkreeg de WIC het monopolie (Asiento) op de slavenhandel, maar er werd rekening mee gehouden dat de WIC niet in de jaarlijkse behoefte zou kunnen voorzien. Daarom werd bepaald dat ook privé-rederijen slaven naar Suriname mochten brengen.7 Het hoogste dividend van de WIC bedroeg 10% in 1687, terwijl in 1682 8% was uitgekeerd.[Van Dillen, p. 380] Johan Coijmans, oud-schepen A’dam en zijn broer Joseph, bewindhebber WIC A’dam, ook instaande voor hun broers, zussen en zwagers verklaren in 1686 dat het dode lichaam van hun broer Balthasar Coijmans overleden te Cadix in Spanje was gearriveerd om alhier ter aarde besteld te worden.[Detail R. Koopman]

In 1688 kwam Willem Bosman op 16-jarige leeftijd naar de Goud– Tand– en Slavenkust, het tegenwoordige Ghana. In eerste instantie was hij soldaat op kasteel Elmina, het machtscentrum en belangrijkste handelspost van de WIC op de westkust van Afrika. Hier groeide hij uit tot belangrijke vertegenwoordiger van de West-Indische Compagnie. Samen met de directeur-generaal Van Sevenhuysen voerde de nogal calvinistisch ingestelde Bosman een straf bewind dat hem niet erg populair maakte. Ook de opperkoopman gedroeg zich echter niet altijd volgens de voorschriften. In een verklaring wordt gemeld dat Bosman ook voor eigen rekening in slaven handelde.

In 1690 was Willem Kerckerinck bewindhebber. In 1692 dreigde de WIC met transport van slaven op te schorten, vanwege tegenvallende winsten.28 In december 1692 gaf Albert Geelvinck samen met Hendrick van Baerle opdracht 500 slaven naar Suriname te vervoeren. Het is zelfs mogelijk dat door de gebrekkige organisatie de WIC niet aan zijn toegezegde verplichtingen voldeed.8 Schipper was Arend van der Stolck die net terugkwam van een slavenexpeditie.[7] Hij kreeg de opdracht naar Calabar te varen, vanaf de late 17e eeuw de grootste slavenhandelsplaats van Afrika. Naar schatting een kwart tot een derde van alle naar Amerika vervoerde Afrikanen werd uitgevoerd via die havenstad. Aan boord van ieder schip gingen commiezen mee: voor de WIC én de reders, die elkaar soms bedreigden, want de een verbood de smokkel in goud en ivoor en de ander probeerde op alle mogelijke manieren het verbod op die handel te ontduiken.

In 1700 waren Hendrick van Baerle en mr Jan Baptista de Hochepied bewindhebbers WIC kamer A’dam. In 1728 was Gillis Coijmans bewindhebber.[Details R. Koopman] Inmiddels kwam er meer ruimte voor particulieren. De VOC en de WIC zag ook wel dat dat de enige uitweg was. Rond 1731 werd Balthasar Coymans toegestaan op eigen kosten een factorij bij Accra te beginnen.[The Dutch in the Atlantic Slave Trade, 1600-1815 By Johannes Postma, p. 67][Danish Sources for the History of Ghana, 1657-1754, Volume 30, Part 1 edited by Ole Justesen, p. 710-716]
 
De eerste driehoeks- of slavenreis van de Middelburgse Commercie Compagnie vertrok in 1732 vanuit Middelburg. Het “alleenrecht op de slavenhandel” werd tot 1730 opgeëist door de WIC, daarna gaf dit semie-staatsbedrijf de handel “vrij”. Tegen betaling van recognitiegeld konden particuliere ondernemingen zoals de MCC gaan handelen in tot slaaf gemaakte Afrikanen.[Slavenhandel Fregat Prins Willem de Vijfde door N. van Dinther] Op 5 december 1738 was het voorbij met de hegemonie van de WIC.  In 1740 is ook de South Sea Company tot de conclusie gekomen slavenhandel vrij te laten voor particulieren. In 1743 was er sprake van dat de WIC zich uit de Sociëteit van Suriname zou terugtrekken, maar het omgekeerde gebeurde. O.a. Abraham ter Borch (1682-1748)  en Nicolaes Geelvinck (1706-1764) waren bewindhebbers van WIC. Paesie toonde aan dat historici tot dusver de rol van de handelscompagnieën met betrekking tot de slavenhandel hebben overschat en aan de cruciale rol van deze smokkelschepen zijn voorbijgegaan. Nadat de WIC de slavenaanvoer overliet aan particuliere ondernemers, ontstond er een enorme vraag naar privaat krediet voor het bekostigen van de slaven.[‘Den handel ende vaert op ende van de voorszegde colonie alleen, sal mogen geschieden directelyck uyt en na dese landen’ Mercantilisme versus liberalisme in achttiende-eeuws Suriname door Imran Canfijn
 
De gewezen gouverneur van Axim deed in 1749 voorstellen aan prins Willem IV om de kosten te drukken en gaf details over de te verwachten winst, f 28.000 gulden per jaar. Hij stelde voor vier schepen per jaar met elk 400 slaven naar Bahia te sturen. Grotere schepen hadden bijna altijd verlies opgeleverd. De slavenhandel die veel moeilijkheden en nauwelijks meer winst opleverde, is opgegeven. [Stukken bereffende voorstellen tot verbetering van de handel in slaven, goud en ivoor, 1740-1748. Deels gedrukt Utrechts Archief 53-2329] Spanje probeerde de illegale handel tegen te gaan, maar gaf rond 1750 toe dat de handel in slaven beter aan particulieren kon worden overgelaten. 
 
In 1750 benoemde stadhouder Willem IV Thomas Hope tot zijn vertegenwoordiger in de vergadering van directeuren van de West-Indische Compagnie (WIC), maar dat eindigde het jaar daarop toen alle benoemingen werden teruggedraaid.[ J. Elias, p. 943] In 1750 is
er nog een uitgebreid verzoekschrift ingediend bij de WIC met voorstellen en aanbevelingen om de (financiële) positie van de compagnie te verbeteren.[
Betalingsverkeer ten tijde van de Geoctrooieerde West-Indische Compagnie door
Marcel Overdijk, p. 22]
 
Jan Pieter Theodoor Huydecoper was directeur-generaal  over de Noord- en Zuidkusten van Afrika. Op 20 augustus 1756 werd hij aangesteld als oppercommies en een jaar later vertrok hij naar de Goudkust waar hij na een zeereis van vier maanden op 16 januari 1758 in Elmina arriveerde. Huydecoper werd op 22 maart 1758 aangesteld tot interim-directeur en gestationeerd in Accra.[5] In 1759 schreef hij de WIC-bewindhebbers over fouten in de boekhouding. Volgens de historicus L. Kooijmans was het opmerkelijk dat hij dat deed, aangezien vrijwel iedereen fraudeerde. Huydecoper was daarop een positieve uitzondering.[6] In 1760 werd hij weggepromoveerd en werd gouverneur van Axim op de kust van Guinea. In 1761 maakte hij door de binnenlanden een maandenlange reis per kano. Inmiddels was zijn prestige gestegen bij de WIC-bewindhebbers in Amsterdam. Zijn verslagen werden als veel beter beoordeeld dan die van anderen. In 1767 liet hij weten meer geld dan ooit verdiend te hebben.[8] 
 
Een van zijn vrienden was Pieter Clifford bewindhebber WIC tussen 1761-1773. Nadat hij op 1 februari 1773 tot burgemeester was benoemd deed hij vrijwillig afstand van zijn functie bij de WIC. George Pietersz. Clifford (1741-1785) was vanaf 1763 kassier bij de WIC. Als gewezen kassier heeft gelden en papieren overgedragen en kreeg hiervoor kwijting en décharge. 
 
File:Willem V neemt zitting als bewindhebber bij de WIC, 1768 Afbeelding der Vreugdebedryven en Plegtigheden die by de aankomst en gedurende het verblyf (..) Willem (..) en zyne Gemaalinne (..) zyn voorgevallen te Amsterdam,, RP-P-1944-2073.jpg
Willem V neemt zitting als bewindhebber bij de WIC, 1768Afbeelding der Vreugdebedryven en Plegtigheden die by de aankomst en gedurende het verblyf (…) Willem (…) en zyne Gemaalinne (…) zyn voorgevallen te Amsterdam, op maandag, den 30 Mey, en eenige volgende dagen, des jaars 1768 (serietitel)
In 1773 kwamen de stad Amsterdam en de WIC tot een vergelijk. Het aandeel van 33% van de familie Van Aerssen is voor de helft verkocht aan de WIC. De WIC er nog een zesde deel bij, te betalen met een lening, want haar financiële positie was slecht.9 De stad Amsterdam en de WIC bezaten toen elk de helft van Suriname. Vanwege de financiele crisis van 1773 gingen veel Surinaamse plantagehouders vervolgens failliet, wat de WIC in grote financiële moeilijkheden bracht.
 
Nicolaas Geelvinck (1732-1787) was tussen 1764-1787 bewindhebber van de WIC. In 1780 werd hij representant van de stadhouder Willem V in de WIC.
 
De afbraak van het West-Indisch Huis aan het Singel gezien van binnen, vanaf de poort naar de binnenplaats door Gerrit Lamberts
De aanvoer van slaven stagneerde tijdens de Vierde Engelse Zeeoorlog (op z’n heftigst tussen 1781-1782). Niettemin stelde de WIC voor haar aandeel in de Sociëteit te verkopen, een voorstel dat werd verworpen door Zeeland. In november 1791 werd besloten het octrooi aan de WIC niet meer te verlengen en de compagnie op te heffen. Voor de Westindische koloniën was de opheffing door het vervallen diverse heffingen en van allerlei hinderlijke voorschriften een weldaad, zodat deze in de jaren negentig nog een late bloei beleefden.[Van Dillen, p. 641.]
 
 
  1. Menno Witteveen (2022) Reinier Pauw en Amsterdam (1564-1636). De macht van een man en een stad, p. 214, 218.
  2. Jaap Jacobs, “De Scheepvaart en handel van de Nederlandse Republiek op Nieuw-Nederland 1609-1675”.
  3. Ravesteyn, W. van (1906) Onderzoekingen over de economische en sociale ontwikkeling van Amsterdam gedurende de 16de en het eerste kwart der 17de eeuw, p. 238
  4. J. Elias, De Vroedschap, p. LXIX
  5. Jaap Jacobs, De Scheepvaart en handel van de Nederlandse Republiek op Nieuw-Nederland 1609-1675.
  6. K. Ratelband (2006) De Westafrikaanse reis van Piet Heyn 1624-1625, p. LV.
  7. Beeldsnijder, R.O. (1994), p. 27.
  8. H. den Heijer, p. 161.
  9. H. den Heijer, p. 186.

Loading

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *