Oversterfte, begraafplaatsen en begraafregisters; Amsterdam (1650-1700)
Oversterfte is een term, gebruikt in de levensverzekeringsbranche, ter aanduiding van een waargenomen grotere sterfte dan op grond van de gebruikte sterftetafel werd verwacht. In de begraafregisters van het Stadsarchief zijn tussen 1650 en 1699 337.002 personen, waaronder 155.079 kinderen ingeschreven.[Begraafregister Stadsarchief 1650-1699]1 Dat betekent gemiddeld 6.688 begrafenissen per jaar en als er in sommige jaren meer mensen werden begraven gaat het om oversterfte. Alhoewel de overgebleven bronnen hun beperkingen hebben, en niet alles is bewaard gebleven, en ik geen medicus of statisticus ben, ben ik toch maar aan de slag gegaan met het idee dat niet alleen de tijd maar ook de plek kan van belang zijn voor een beter begrip.
In 1602 stierven in een half jaar tijd omtrent 10.700 mensen in Amsterdam volgens een 19e-eeuwse stadsarchivaris Scheltema.2 Dat zijn gemiddeld 357 per week. In de slotweek van september begroef men 900 mensen.3 Commelin was regent van de Gasthuizen tussen 1655 en 1675. Hij moet wel als deskundige beschouwd worden, toch had hij ook een belang: het gasthuis gunstig te presenteren en hoge oplagecijfers. Hij zou in Leiden gestudeerd kunnen hebben, maar was daar volgens zijn ondertrouwakte boekverkoper, voordat hij terug naar Amsterdam verhuisde.
Het begraafregister van de Oude Kerk over 1602 is niet bewaard gebleven, maar van 3.460 personen is wel duidelijk waar ze werden begraven: in de Nieuwe Kerk of op het Karthuizer kerkhof. Andere mogelijke plekken om te begraven bestonden niet meer; de kerkhoven bij de Brakke Grond en de Oude Turfmarkt waren opgeheven. 4
Het Plein welk vóór de vergrooting by de [Vlees] Hal lag diende van ouds tot een Kerkhof Kerke van het St Pieters Gasthuis. By graaven der fondamenten tot de Uitlegging ontdekte men eene Doodsbeenderen en stukken van Doodkisten. Het een en ander werdt op bevel overgebragt naar het Karthuizer Kerkhof.
Van 7.240 personen is dus niet te achterhalen waar ze begraven zijn, maar een deel – meer dan duizend personen – is begraven in de Oude Kerk. Waren de overige zesduizend personen soms buitenlanders, zeelieden of anderzins die in de gasthuizen, onder de muren, op zolders of in kelders sliepen? Clé Lesger maakte aannemelijk dat destijds iedere woonruimte in Amsterdam werd benut en het huren van een huis, kamer of verdieping een kostbare zaak was geworden.[Huur en conjunctuur. De woningmarkt in Amsterdam, 1550-1850 (Amsterdam 1986)] Het kan ook zijn dat er nog records ontbreken in de indexen en ook de leesbaarheid van de begraafregisters laat soms te wensen over. Of zijn de getallen overdreven, want hoe liet de stad 6.000 lijken spoorloos verdwijnen, in een tijd dat zelfs het Karthuizer klooster per definitie al ver van de bewoonde wereld lag? Naar verluidt is ook het Zuiderkerkhof ingericht nog voordat met de bouw van de kerk en toren werd begonnen.[J.E. Abrahamse (2010) De grote Uitleg van Amsterdam, p. 84]
Vanaf 1603 was het pestilentiehuis gelegen aan de Nieuwe Doelenstraat, het voormalige Binnengasthuis terrein. Op het terrein stond een kerk met kerkhof en er waren zogenaamde knekelkuilen. 5 Het St. Pietersgasthuis was schatrijk; het bezat huizen en veel grond vanaf de Grimburgwal tot de Amstel en daar vandaan tot aan de Leidsegracht, en aan weerszijden van de Overtoom tot aan de Schinkel. In 1627 of 1628 kreeg Balthasar Florisz. van Berckenrode de opdracht dat omvangrijke bezit in kaart te brengen. In juni 1630 werd met de bouw van een nieuw pesthuis begonnen ten westen van de Overtoomsevaart, toen bekend als de Leproosen, nu het voormalige WG-terrein.[leproosen] Het was bereikbaar via de de Pestlaan en Pestsloot, nu de Bosboom Toussaintstraat. Het moet een omvangrijk project zijn geweest, want het werd pas vijf jaar later afgeleverd. Het pesthuis (of buitengasthuis) beschikte over 340 bedden. Jan van Mansen uit Bolsward was medicijn- en pestmeester. Grietge Gerrits diende in het Pesthuis en leerde daar een varensman kennen; een notariële akte getuigt over haar zwangerschap en zijn trouwbelofte. Pestlijders werden mogelijk per schip aangevoerd, maar dat de lijken ooit zijn afgevoerd lijkt niet erg waarschijnlijk. Ze werden ter plekke functioneel en overzichtelijk begraven. Van Berckenrode tekende op het Karthuizer kerkhof uitzonderlijk veel planken, het lijken wel kuilen die tijdelijk werden afgedekt. In 1638 was er nog voldoende ruimte, niet het hele terrein was in gebruik.
Overledenen aan de pest moesten in Delft binnen 24 uur begraven worden en andere doden binnen 36 uur. Alle begrafenissen van pestslachtoffers moesten plaatsvinden voor acht uur ’s ochtends of ’s middags tussen één en drie. Op zon- en biddagen moest de kerk tijdig gereinigd worden voor de predicatie. Als er een vroege dienst was, mocht er die ochtend niet begraven worden. Vanwege het vele werk kregen de doodgravers en dragers dubbel loon.67
De periode 1600-1649 heeft een gemiddelde sterfte van 2.141 stadsdoden per jaar, dat zijn gemiddeld 178 per maand, 41 per week en zes per dag. Er waren twintig jaren met oversterfte; opvallend zijn de perioden 1622-1625 en 1635-1641. De jaren 1624 en 1636 springen eruit; in het eerstgenoemde jaar ook vanwege een explosief gestegen aantal testamenten. Notarissen maakten tijdens de pest overwerk met de vele testamenten die mensen op het laatste moment wilden vastleggen en met het beschrijven van boedels van overledenen.
“In die tijd stelden mensen doorgaans een testament op omdat ze stervende waren of bang waren op korte termijn te sterven, dus we dachten dat de data op de testamenten een goed beeld zouden kunnen geven van de verspreiding van angst en de dood zelf,” legt Earn uit. En dat bleek ook zo te zijn. “Voor de zeventiende eeuw hadden we zowel testamenten als sterftecijfers tot onze beschikking en toen we dat wat we uit beide bronnen konden afleiden, vergeleken, zagen we dezelfde toename.” Dus als het aantal mensen dat door de pest stierf, toenam, nam ook het aantal testamenten in diezelfde periode toe.8
Vooral jongeren onder de dertig waren slachtoffer, zoals blijkt uit de cijfers van het pesthuis in Gouda. In 1636 is in Gouda ca 10% van de bevolking overleden aan pest, meestal binnen enkele dagen. Slecht een derde werd begraven op een speciaal aangelegd pestkerkhof, de overigen in en om de kerk.9 In 1636 werd volgens Samuel Bloemmaert door de bewindhebbers van de WIC niet vergaderd vanwege de pest.10
jaar
kind
indexen
Oude Kerk
Nieuwe Kerk
Karthuizer
totaal
overige
1602
1454 (42%)
3460
–
1275
2185
3460
0
1617
1879 (49%)
3841
690
724
2249
3663
178
1624
2633 (47)
5587
932
761
3398
5091
496
1625
1278 (43)
3000
519
607
1583
2709
291
1629
1627 (48)
3383
521
520
1934
2975
408
1635
1076 (33)
3304
423
475
1980
2878
426
1636
2144 (29)
7277
735
848
4820
6403
874
1637
918 (39)
2368
427
466
1161
2054
314
1638
1081 (34)
3136
633
521
1433
2587
549
1648
943 (31)
3062
568
494
1077
2139
923
Jaren met oversterfte > 3.000 in de 1e helft van de 17e eeuw
1602: Het begraafregister van het Karthuizer kerkhof begint pas in augustus van dat jaar. De 2.185 begrafenissen op het Karthuizer kerkhof vielen dus bijna allemaal in de laatste vier maanden.
Toen de grafmaker van de Nieuwe Kerk, nadat het jaar 1602 was verstreken, aan het tellen sloeg, kwam hij tot 896 “oude” doden en 323 kinderen samen 1219.
In 1603 en 1604 waren er buitengewoon veel faillissementen in Amsterdam. De pest had danig huisgehouden.
1617: In juni was nog niet veel aan de hand. In juli van dat jaar vielen de meeste slachtoffers in de nabije omgeving van het Karthuizer kerkhof tussen de Lindengracht en de Westerstraat. De echt snelle stijging vond plaats in de maand augustus in de Laurierstraat en omgeving. In de derde week van september waren er al twee haarden in de Jordaan, een handwerkers- en arbeidersbuurt die nog in aanbouw was.11 De meeste begrafenissen vonden plaats in oktober/november zo blijkt uit het artikel van Cranendonk.[Figuur 17 Aantal begrafenissen in Amsterdam in 1617 t/m 1618 en 1672 t/m 1674]
In 1618 verklaarden vijf Amsterdamse herbergiers dat zij, in een jaar tijd, de helft van hun clientèle hadden verloren.
In 1622 telde de stad 106.500 inwoners.
1624 de meeste slachtoffers vielen in oktober. Commelin vermeldde 11.795 doden, ruim twee keer zoveel.
1625 Commelin geeft het aantal van 6.781 stadsdoden
1636: 874 stadsdoden onder overig, waarvan 109 in de Waalse, 292 in de Zuider- en 348 in de Westerkerk. De meeste slachtoffers vielen in augustus/september. Commelin geeft 17.193 stadsdoden, maar waar liggen dan die 10.000 begraven? 13
1648: onder overig 923 stadsdoden waarvan 250 in O.Z. Kapel, 135 (St. Anthonis); 188 in de Zuider- en 269 in de Westerkerk. Het aantal doden dat in dat jaar in de Nieuwezijds kapel, de Noorder- of Waalse Kerk of op het Leidsche kerkhof werd begraven is onbekend.
Conclusie: Het merendeel van de stadsdoden werd niet in een kerk, maar op het Karthuizer kerkhof begraven. 1617, 1624 en 1629 waren jaren met hoge kindersterfte.
Isaac Commelin en een pamflet genaamd De slaende hant Gods, over de voor-naemste Steden van ‘t CHRISTENRIJCK. In ‘t besoeken met de Pestilentiale ziekten, sedert het jaar 1600, tot aen ‘t jaer 1664 geven totaalcijfers over de jaren 1618 – augustus 1624.[De Gave Gods, p. 40-41] Er zouden volgens Commelin in zeven jaar tijds 32.532 personen zijn gestorven en 16.430 personen in het openbaar zijn getrouwd en 52.537 gedoopt.
De indexen over de periode vermelden slechts 19.057 begrafenissen, 20.877 huwelijkskandidaten, die meestal beide vermeld staan en 35.786 dopelingen.
Het kan bijna niet waar zijn dat 15.000 kinderen niet gedoopt werden in een tijd dat bijna iedereen godsdienstig was. Dat had ook consequenties bij de bedeling. Dat de aantallen geflatteeerd zijn is aannemelijk, want ongeveer 20% van de Amsterdamse bevolking was katholiek en 5% doopsgezind; hun doopboeken zijn niet goed bewaard gebleven, maar zij spelen in de ondertrouw- en de begraafregisters geen rol. Die zijn veelal wel geregisteerd. Zijn de DTB, d.w.z. de doopboeken minder betrouwbaar dan een pamplet dat drie decennia later verscheen en niet aan bronvermelding deed?
Buren in de Boomstraat verklaren dat 8,5 jaar eerder (in 1621) de kokermaker Hendricxsz vijf leden van zijn gezin had verloren aan de pest en hoe zijn echtgenote-in-spe haar zeevarende man had verloren en zelf aan het werk was als pestbewaarster. Ze trouwden vervolgens met elkaar.[N.B. 1621 staat niet als pestjaar te boek; het aantal begrafenissen was in dat jaar laag, namelijk 1751 en dat is onder het gemiddelde van 2141.]
In 1624 zouden er 11.795 “menschen” zijn overleden volgens Commelin maar ook volgens het pamflet de Slaende hant.[De Gave Gods, p. 40-41] De begraafboeken over dat jaar vermelden slechts 5.587 stadsdoden. Als ik rekening houdt met een foutmarge van 10-20%, zijn het nog steeds ongeloofwaardige verschillen. Of de indexen op de DTB van het Stadsarchief zijn onbruikbaar of Commelin en het pamflet zijn (per definitie) onbetrouwbaar. Het blijkt dat de indexen vaker dezelfde persoon vermelden, soms drie keer. Hoe vaak dat voorkomt is lastig vast te stellen; het zijn geen absolute waarden, maar benaderingen het aantal begrafenissen per jaar.
De pest of "zwarte dood" kenmerkt zich door een accuut optreden. Ze kan tijdens een epidemie in zeer korte tijd hele landstreken ontvolken. Daarenboven blijven -en dat is ook een duidelijk kenmerk- er geen chronische zieken over. Hij of zij die de pest overleeft wordt weer helemaal gezond. Isoleringsmaatregelen voor deze ziekte werpen dan ook meestal geen vruchten af en zijn over het algemeen nauwelijks noodzakelijk. Dit neemt niet weg dat de besmette huizen gemarkeerd moesten worden met een herkenningsteken in de vorm van een stro-wis, die aan de voorgevel uitgehangen diende te worden. De door de steden en kloosters ingerichte zogenaamde "pesthuisjes" was meer een maatregel uit voorzorg dan een noodzakelijkheid.[Gasthuis en de Armenzorg Sittard, 1321-1802]
In 1636 zouden 17.193 personen zijn overleden aan de pest volgens Commelin en het pamflet. De index op begraafboeken telt maar 7.277 inschrijvingen. Er is ook geen sprake van meer testamenten, integendeel. Na 1636 komt een rustige tijd.
Zouden er dan tienduizend personen ergens in de polder zijn begraven? Aan lijkverbranding deed men toen nog niet; misschien had wel iemand het op Bali of in India gezien, maar iedereen werd zoveel mogelijk begraven in het geval van “wederopstanding”. Een mogelijke plek lag buiten de Heiligewegpoort (groot 2920m2, een kwart voetbalveld), nu het begin van de Gouden Bocht bij het Koningsplein en de Leidsestraat. De begraafboeken beginnen in 1641.
1650-1699
In 1651 zijn er maar 1820 begrafenissen geregistreerd, gemiddeld 35 per week, het laagste aantal uit de reeks. In eerste drie maanden van 1653 waren gemiddeld 395 stadsdoden te betreuren per week. In 1654 werd de medicus Nicolaas Tulp als burgemeester benoemd. Dat zijn kennis van ziekten een rol speelde lijkt voor de hand te liggen. In 1655, een berucht pestjaar, is het eerste jaar uit de reeks met een bovengemiddeld sterfte; ook het aantal testamenten was hoog volgens het GAA. Toen Wendela Bicker (1635–1668) in februari 1655 met Johan de Witt trouwde, verklaarde Nicolaes Tulp dat er niet meer dan vijftig gasten mochten worden uitgenodigd.[Evenhuis, R.B. (1965) Ook dat was Amsterdam, deel II, p. 135] In augustus zijn meer chirurgijns aangenomen op een traktement.[Abraham Hartog Israëls (1873)Bijdragen tot de geschiedenis der geneeskunde in Nederland, Band 1, p. 21] Willem Piso, soms omschreven als de grondlegger van de Tropische Geneeskunde werd benoemd in het Medisch College van de stad. Commelin en Wagenaar vermeldden dat de stadskeuren werden vernieuwd (of aangepast).[AMSTERDAM, IN ZYNE OPKOMST, AANWAS, GESCHIEDENISSEN, VOORREGTEN, KOOPHANDEL]
In de Bloem- en Anjelierstraat vielen 50 doden op een dag. De kerkhoven rond de Noorder- en de Westerkerk werden in augustus 1655 gesloten en zijn verplaatst naar de bolwerken Rijkeroord bij de Bloem- en Haerlem bij de Palmgracht.[Abrahamse, p. 170-171, 198][J. van Eck (1948) De Amsterdamsche Schans & de Buitensingel, p. 41] Jean Coymans, kerkmeester van de Westerkerk, die recht tegenover de kerk en het Westerkerkhof woonde zal ingenomen zijn geweest met deze beslissing. Of de twee kerkhoven meteen na augustus 1655 zijn aangelegd is onwaarschijnlijk, misschien provisorisch? Tussen 1658 en 1662 is de stadswal rondom de stad vernieuwd in verband met de Vierde Uitleg. In 1663 was het werk af. Dat was een uitbreiding naar het noordoosten, maar zijn de bolwerken behorend tot de Derde Uitleg om de Jordaan wel vernieuwd? Zijn de kerkhoven voor of na 1663 aangelegd? Volgens Commelin op die twee mysterieuze “kerkhoven” in 1664 6.000 lijken zijn begraven. De bolwerken lagen voldoende hoog om geen wateroverlast te hebben, waardoor ze zeer geschikt waren als begraafplaats. Op deze bolwerken vonden alleen neringdoenden en armen hun laatste rustplaats.[DE GESCHIEDENIS VAN DE BEGRAAFPLAATS GROENESTEEG] De afstand tussen de beide bolwerken is ca 900 meter, voldoende voor ook nog twee lijnbanen Het Kleine en Grote Speeljacht geheten. Het was tot 1710 in eigendom van de families Trip en Munter.
In 1866 zijn deze twee kerkhoven op de bolwerken gesloten. Ze lagen binnen de veste en te dicht bij de bebouwde kom. De Hervormde gemeente bestreed dat en wilde ze weer openstellen; ze lagen namelijk buiten de bebouwde kom, d.w.z over de lijnbanen ten westen van de Lijnbaansgracht.[Raad van State: afdeeling voor de geschillen van bestuur, p. 55-64] Bij een Koninklijk Besluit waarin de ligging precies omschreven was, werd de stad in het gelijk gesteld. Het Noorderkerkhof lag 24 meter van de bebouwde kom, dat is op of voorbij het tracé van de huidige Marnixstraat. Het Westerkerkhof lag slechts 10 meter van de de bebouwde kom (de lijnbaan Hector en de daarbij behorende loodsen, één meter achter drie huizen aan de Schans.[Raad van State: afdeeling voor de geschillen van bestuur, p. 61, 63] De foto hieronder van brug 118 geeft de situatie duidelijk weer. De drie huizen staan er nog steeds, Westerkade 24-25. Achter en naast deze huizen en halverwege de Marnixstraat begon het Westerkerkhof.
De Jordaan had veel stegen en gangen naar dichtbevolkte achterhuizen, maar in de 17e eeuw ook tuinen, soms met een uitspanning of een kroeg, zoals de Drie Baarsjes, of de Franse tuin, beide in de Elandsstraat. De Jordaan was nooit met zand opgehoogd zoals de grachtengordel. De vochtigheid in de huizen en de afvoer van overtollig regenwater was daardoor een probleem. De bewoners werden verplicht tot het schoonhouden van goten op zaterdagavond.
Volgens Noordegraaf & Valk in Bijlage III zouden er in 1655 tussen de 13 en 17.000 doden zijn te betreuren.[De Gave Gods, p. 103, 234] Zij zijn uitgegaan van het pamflet dat voor het tweede half jaar van 1655 van 12.287 “stadsdooden” uitgaat.[De Gave Gods, p. 40] Maar blijkbaar ook van Wagenaar die vermeldde dat er 16.727 pestdoden waren, waarvan 13.508 in de eerste zes maanden van 1655.[J. Wagenaar, Amsterdam, deel II, Boek XVII, p. 593.] Zouden er alleen al in 1655 meer dan 4.745 personen niet in een kerk of op een kerkhof zijn begraven? Dat niet alle begrafenissen geregistreerd zijn, is waarschijnlijk, maar dat Wagenaar’s schatting meer dan twee keer hoger, en het pamflet meer dan drie keer hoger ligt dan het aantal begrafenissen in de begraafregisters over dat jaar laat zien (7.542), is wonderlijk. Het verschil is m.i. veel te groot. Daar moet een verklaring voor zijn. In Utrecht was bijv. de helft van het aantal stadsdoden toe te schrijven aan de pest.[Bijdrage tot de geschiedenis der pest te Utrecht]
Het Zieken en doodenboek behorende bij de Gasthuizen heeft geen cijfers voor de zomer van 1655. Het boek geeft voor de herfst een gemiddelde van 160-190 stadsdoden (niet enkel pestdoden) per week.[Zieken en doodenboek 1655] Volgens Wagenaar waren het 322 per week; het pamflet ging uit van per 473 per week. Volgens de Indexen zijn het slechts 145 stadsdoden per week. Wagenaar en het pamflet zitten twee à drie keer zo hoog, maar waar haalden zij hun cijfers vandaan? Niet bij de kosters, die de begraafboeken bijhielden, want die laten veel lagere aantallen zien. Kwamen die cijfers soms uit het stadhuis? Niet erg waarschijnlijk. Het was de taak van de kerk om het aantal begrafenissen bij te houden, niet van de klerken in het stadshuis.
In 1655 zijn op het St Antoniskerkhof (hierna A) 1.967 stadsdoden begraven; 1.474 op het Leidsche kerkhof (L), bij de Passeerdersgracht. In augustus werd de stad in wijken ingedeeld omdat op sommige kerkhoven veel en andere weinig begraven werd. De meeste slachtoffers vielen in oktober, de aantallen verdubbelden in november en halveerden in december.
De ziekte verspreidt zich overal aan de Oudezijds, daar zijn hele families uitgestorven. “In de Bloemstraat, waar onze broer Abraham woont, waren eergister 27 mensen gestorven en vandaag in de Anjeliersstraat 22. In de Barndesteeg zijn gister drie inwoners uit één huis begraven.”
Ook in Leiden verdwenen de lijken in massagraven op de bolwerken. Vanaf 1655 werd op het Rijnsburger- of Valkenbolwerk een begraafplaats aangelegd van ongeveer 2.500m2. Bij het Papegaaie Bolwerk nabij de Marepoort werd een begraafplaats aangelegd van zo'n 3.000m2 en bij het Grote of Blauwe Bolwerk kwam de grootste begraafplaats van bijna 6.000m2 tot stand.
Vanaf 1 januari 1812 was het alleen nog toegestaan om te begraven op de drie begraafplaatsen op het Rijnsburger, Papegaaie en Blauwe Bolwerk.[Leiden - De oude (en verdwenen) begraafplaatsen]
Het St. Antonis- en Heiligewegkerkhof lagen tot 1663 buiten de bebouwde kom maar enkel het Leidse- en Karthuizer kerkhof lag binnen de bolwerken. Om nog een plek te creëren nog verder buiten de stad waar niemand meer iets van afweet is onwaarschijnlijk. In 1655 stierven in Holland bijna 30.000 mensen. Van sommige Hollandse steden is bekend dat de stad grond aankocht voor de aanleg van speciale pestkerkhofen. Of werden de slachtoffers van de pest soms op of bij de bolwerken begraven net als in Leiden? Deze beide kerkhoven zijn niet op de prent van Zeeman en uitgegeven door Danckerts (1652 – 1654) en op kaarten van Daniel Stalpaert uit 1662 en 1665 niet terug te vinden. Het nieuwe fortificatieplan is in januari 1662 goedgekeurd.15 De beide kerkhoven hebben hun oorsprong in 1664? Volgens J.E. Abrahamse had de stad een jaar eerder nog te maken een groot tekort aan ophogingsmateriaal; er mocht geen vuilnis de stad uitgevaren worden. Dat zou tevens een verklaring kunnen zijn voor de uitbraak want de pest wordt veroorzaakt door een bacterie, die zich via ratten verspreidt.
Op het Sint Pieterskerkhof dat op Funen lag, op een terrein in eigendom het gelijkname klooster bij de Oude Turfmarkt, zijn voornamelijk doden uit het gasthuis begraven.[J. van Eck, p. 302] In 1804 is het Pestkerkhof bij de Overtoom naar een plek bij de Nieuwe Vaart tegenover de molen De Gooijer verplaatst.16 Dat zou dan na het decreet van 23 Priarial XII (12 juni 1804) zijn geweest, waarbij ook het bestaan van het Wester- Noorderkerkhof in het geding was, die te dicht bij de bebouwde kom lagen. Het Karthuizer kerkhof is formeel opgeheven in 1804, maar de registers lopen door tot 1811. Vanaf 1 januari 1812/13 was het alleen nog toegestaan om te begraven buiten de stad? Met het vertrek van de Fransen is ook de maatregel verdwenen. Pas krachtens een Koninklijk Besluit, mocht met ingang van 1 januari 1829 definitief niet meer in kerken begraven worden. Bovendien moesten gemeenten met meer dan 1000 inwoners, begraafplaatsen buiten de stad aanleggen.
Volgens het Stadsarchief “stierven maandelijks duizenden burgers. Velen werden tegelijkertijd begraven waardoor het onmogelijk was om iedereen te registreren” in hun uitleg bij de Begraafregisters voor 1811. Dat laatste zal opgaan voor de eerste helft van de 17e eeuw, maar m.i. minder voor de 2e helft.
De indruk wordt gewekt dat de stad en de kerken veel drukwerk hadden uitbesteed. De gravenmaker van St. Anthonis Kerkhof (A) en de koster van de Wester- en de Noorderkerk(hof) maakten gebruik van voorgedrukte begraaf- en doopcedullen die bewaard zijn gebleven bij de boedelpapieren.[Verklaring apotheker St. Pietergasthuis van een dode] Zie voor meer scans van gedrukte begraafbriefjes de voorafgaande of volgende paginas hier. Ook in het stadhuis bij ondertrouw, inschrijving in de poorterboeken en bij het opmaken van schuldbekentenissen werd gebruik gemaakt van voorgedrukte formulieren. Dat de administratie van de overledenen in de twee helft van de 17e eeuw (1663 en 1664) een chaos was kan m.i. naar het rijk der fabelen worden verwezen.
In 1663 werden in totaal 988 personen begraven in de Noorder- en de Westerkerk, gemiddeld niet meer dan drie per dag.
Hendrickje Stoffels is niet aan de pest overleden; zij was de enige die op 24 juli 1663 begraven werd in de Westerkerk. Op die dag zijn in totaal 14 personen begraven, dat is onder het gemiddelde van 18; zes personen zijn begraven op het Karthuizer Kerkhof, waaronder vier kinderen, vermoedelijk aan de mazelen en een vrouw op het St. Anthonis Kerkhof. Om in juli al van een pestepidemie te spreken is overdreven, die kwam pas in de herfst.
Volgens N. de Roever kon de koster of doodgraver van het Westerkerkhof niet schrijven en spellen. Bovendien zouden de doden in de Westerkerk en op het Westerkerkhof door elkaar vermeld staan.[N. de Roever: „Nadere bizonderheden betreffende Jan Theunisz Blanckerhoff, (Jan-Maat).“ In: Oud-Holland, vol 1. p. 86-91.] De aantekeningen en het handschrift van deze koster zijn lastig te interpreteren. Het Noorder- en het veel grotere Westerkerkhof zijn ingebruik geweest tot 1811 waar mogelijk 220.000 mensen werden begraven.
Jaren met oversterfte in de 2e helft van de 17e eeuw.
jaar
kinderen
indexen
Oude Kerk
Nieuwe Kerk
Karthuizer
totaal
overige
1655
1608 (21%)
7542
687
854
1681
3222
4320
1663
2887 (37%)
7893
630
489
2337
3456
4437
1664
4450 (34%)
13.527
897
903
2887
4687
8840
1673
3796 (35)
10.799
437
476
1722
2635
8164
1680
4199 (42)
10.002
552
962
2781
4295
5707
1681
4338 (42)
10.389
578
928
2964
4470
5919
1691
5240 (52)
10.052
348
821
2329
3498
6554
Vijf van de zes hier genoemde jaren zijn jaren met meer dan 10.000 begrafenissen. Beruchte pestjaren, zoals 1655 en 1664 hebben geen opvallend hoge kindersterfte.
1663: 1.578 op het St. Anthonis-, 1.248 op het Leidsche- en 337 op het Zuiderkerkhof; 290 in de Noorder-, 564 in de Westerkerk. Het begraafregister lijkt tamelijk betrouwbaar, want Commelin vermeldde 7.952 stadsdoden,[VERVOLG Van de BESCHRYVING DER STADT AMSTERDAM By Caspar Commelin, p. 1181] Wagenaar vermeldde 7.942 en dat lijkt weer op een drukfout. Het aantal stadsdoden in oktober/november 1663 gestegen zijn naar 370 per week?
1664: meer dan 4.000 stadsdoden alleen al in de maanden september en oktober; 3.737 (A)- en 2.877 (L). Driekwart van de Amsterdamse doden kwam op een van de drie begraafplaatsen terecht volgens de Indexen; 424 in de Noorderkerk; 147 in de Waalse kerk. (Aan sommige records is te zien dat om dubbeltellingen gaat; het gaat om dezelfde Franse hugenoot, maar anders geschreven.) Het begraafboek van het Karthuizer kerkhof over de eerste negen maanden is niet bewaard gebleven, maar waarschijnlijk was er in het eerste halfjaar nog niet veel aan de hand. Pas in juli beginnen de cijfers op te lopen. Commelin veronderstel 7.414 begrafenissen op (K) in dat jaar. Dat zijn gemiddeld twintig per dag. De oppervlakte van het voormalige Karthuizerklooster is volgens het Kadaster 5.480m2.17] De eigenlijke begraafplaats zal kleiner zijn geweest. Maar hoe krijg je binnen een jaar 7.414 doden begraven op minder dan 5.480m2?
Volgens mij zijn het in 1664 per maand gemiddeld duizend inwoners, die worden begraven. De maandelijkse spreiding is onduidelijk, maar lijkt vooral in september en oktober twee tot drie keer hoger te liggen.
1664 is ook een jaar waarin veel jongeren en kinderen werden begraven in vergelijking met het jaar daarvoor en daarna: 2887, 4450 en 2389. (Iedereen onder de 25 werd begraven als naamloos kind, enkele uitzonderingen daargelaten.)
Op zondag 7 september zijn in Amsterdam 164 doden begraven, waarvan ca 86 op het Karthuizer; 46 op het St. Anthoniskerkhof; 28 en 19 op het Leidsche en Heiligeweg kerkhof; geen in de Oude en Nieuwe, Noorder- en Westerkerk, of O.Z. en N.Z. Kapel en slechts vier in de Zuiderkerk.
Het Sint Anthonis kerkhof was volgens de kaart uit 1644 van Cornelis Danckerts 239 voet lang en 10 roe breed; dat is 67,67 x 36,80 = 2490m2, en het oppervlak van nog geen half voetbalveld. Het betekent ook dat er voor ieder lijk 0,66m2 beschikbaar was in 1664. Voor het Karthuizer kerkhof lag dat op maximaal 0,77m2. Voor het Westerkerkhof zou dat betekenen dat er in 1664 minstens 2250m2 beschikbaar moet zijn geweest.
In 1664 is er een tweede grafveld aangelegd bij het Pesthuis waar 1.282 pestlijders begraven werden. Veel belangrijker waren het Karthuizer met 7.141 en de verplaatste kerkhoven van de Westerkerk en Noorderkerk met 3.411 en 2.586 stadsdoden volgens Commelin. De indexen op het Noorderkerk bevatten 424 records en verdeeld over het hele jaar. Dat betekent dat acht per week de graven werden geopend en zerken verplaatst. In de Oude en Nieuwe kerk was het twee keer per dag. De belasting op begraven betekende een belangrijke bron van inkomsten voor de kerk. De Utrechtse dragers konden in 1664 het werk niet meer aan. In de Buurkerk te Utrecht stonden 200 kisten boven de grond.
Het pamflet gedrukt door B. Smient geeft voor de eerste 39 weken (drie kwartalen) cijfers: 3.039, 3.985, 10.799. Dat zijn bij elkaar 17.823 over de eerste drie kwartalen. Het pamflet vermeld 17.096 stadsdoden in de eerste drie kwartalen, gecorrigeerd met een fictief laatste kwartaal zijn dat er 22.797 of 23.764. Commelin vermeldde 24.148 stadsdoden in totaal; in beide gevallen is het aantal pestlijders daaronder onbekend. Het zouden er ca 16.107 kunnen zijn geweest en mogelijk een tiende deel van de bevolking. Het begraafregister van dat jaar telde maar 13.527 doden; van 11.621 is dus niet duidelijk waar zij werden begraven.
Het blijft vooralsnog onduidelijk hoe ze er in slaagden binnen een jaar 11 à 13.000 personen te begraven aan de westkant van de stad, op de kerkhoven gelegen op de bolwerken of in de Jordaan. Hebben ze gebruik gemaakt van een zuur (azijn) om het kalk op te lossen? Of zijn de aantallen toch overdreven?
In de jaren 1663 en 1664 zouden ca 24.000 stadsdoden zijn begraven, niet 34.000. Het pamflet laat al of niet opzettelijk het jaartal 1664 weg, zodat misverstand mogelijk is. M.i. moet je de twee getallen niet bij elkaar optellen, maar van elkaar aftrekken. Die waren bovendien niet allemaal overleden aan de pest. In Rotterdam stierf slechts 10% van het aantal stadsdoden aan de pest.[Pestepidemieën van de 15e tot de 17e eeuw te Rotterdam]
Het aantal testamenten lag in 1664, net als in 1655 veel hoger, maar het aantal kwijtscheldingen (verkopen van huizen) nam tussen 1664 en 1668 duidelijk af, evenals in 1673-1674. De huizenmarkt verkeerde in een crisis. Nusteling schatte het aantal inwoners op 193.000
Jan Zoet, dichter en herbergier, constateerde een grote ‘neeringlooshaid’, waarvan de gevolgen onder meer in de herbergen merkbaar waren. In tijden van pest was er een tekort aan aansprekers; blijkbaar waren velen, belust op een voordeeltje, daarvoor wel te porren. Ook Zoet bleek daarvoor te voelen en overwoog daarom zelfs de herberg te sluiten.[Cordes, R. (2008). Jan Zoet, Amsterdammer 1609-1674: Leven en werk van een kleurrijk schrijver.]
1669 is ook een jaar waarin veel kinderen werden begraven in vergelijking met het jaar daarvoor en daarna: 3219, 4056 en 3850.
De eerste helft van oktober 1669 telt steeds meer dan het gemiddelde aantal begrafenissen. Opvallend zijn 6, 10 en 13 oktober met 65, 62 en 65 begrafenissen, waaronder veel kinderen. Dat zal het wel het gevolg zijn geweest van een epidemie.
Op 8 oktober 1669 zijn 47 personen begraven waaronder Rembrandt van Rijn.
Ook 1676 is een jaar waarin veel kinderen of jongeren werden begraven, evenals in de periode 1678 – 1681, steeds meer dan 4000 per jaar. Het gemiddelde zou 3116 zijn geweest.
In 1686 moet ook iets aan de hand zijn geweest toen er 4.588 kinderen zijn begraven.
1691 is een topjaar in de twee helft van de 17e eeuw wat betreft kindersterfte, namelijk 5240, en in 1693 4580.
In het jaar 1700 zijn ter vergelijking slechts 1791 kinderen begraven.
Gemiddeld zijn ca 6.688 doden per jaar – berekend aan de hand van de indexen op de DTB over vijftig jaar – of te wel 557 begrafenissen per maand, 129 begrafenissen per week of 18 per dag, waaronder 8,5 kinderen. In de herfstmaanden tijdens een pestuitbraak lijkt dat vijf of zes keer meer te zijn geweest.
De tendens is duidelijk; minstens twee derde werd begraven op een kerkhof en vanuit een huis in de dichtbevolkte Jordaan aan de westkant en de Lastage, Uilen-, Rapen-, Katten- en Wittenburg aan de oostkant van de stad. Het aantal begrafenissen in een kerk nam in die vijftig jaar blijkbaar iets af. De kerkhoven bediende elk een vastgesteld deel van de stad, waar bedeelden doorgaans een vrij graf kregen.[M. de Roever & J. Bierenbroodspot (2004) De begraafplaatsen van Amsterdam, p. 16]
Op het Sint Anthoniskerkhof stonden in tegenstelling tot de andere begraafplaatsen bomen. Paden en grafstenen ontbraken echter. Op 17 juli 1640 vond hier de eerste begrafenis plaats, waarna er nog duizenden volgden. Het waren voornamelijk arme stedelingen die hier begraven werden, meestal pestslachtoffers. Grafmonumenten waren voor deze doden niet weggelegd. Het kerkhof werd omgeven door een houten schutting waarin een dubbele deur toegang tot de begraafplaats gaf. De begraafplaats lag ingeklemd tussen Keizersgracht, Weesperstraat, Nieuwe Herengracht en de destijds belangrijke Muidergracht. De toegang lag aan de Weesperstraat, maar via het water was de begraafplaats ook te bereiken. In 1966 stuitte men bij de bouw van het studentenhuis aan de Weesperstraat weer op het kerkhof omdat er veel menselijke skeletresten werden aangetroffen.[https://pareau.nl/geschiedenis/st-anthonis-kerkhof/]
In de periode juli – september waren het naar alle waarschijnlijkheid de mazelen die een hoge kindersterfte veroorzaakte. (Zie de begraafregisters van het Karthuizer kerkhof, bijv. op 31 juli 1663. Dat het om mazelen ging blijkt uit het dagboek van Jan Jacobsz Hinlopen, die toen een kind verloor en de oorzaak vermeldde. Maar ook de uitermate koude en natte zomer, gevolgd door een vrij zachte winter met zware overstromingen, kan een rol hebben gespeeld.18
Amsterdam zou in 1663 ca 137.000 – 193.000 inwoners hebben gehad. Het aantal inwoners is beslist onduidelijk, maar het gemiddelde is 170.000. Burgemeester waren Cornelis Vlaming van Oudshoorn, Joan van der Poll, Hendrick Dircksz. Spiegel en Symon van Hoorn. Wagenaar stelde het aantal “stadsdoden“, niet het aantal pestlijders, in 1663 op 9.742 en aanvankelijk meer dan 200 doden per week.19 Uit Commelin en het Zieken- en doodenboek blijkt dat het 9.752 had moeten zijn. Niemand ook Wagenaar niet kon honderd jaar later niet weten hoeveel pestlijders er tussen zaten. Dat was niet bijgehouden. In oktober/november vielen er in negen weken bijna 3.000 stadsdoden, oftewel 330 per week. Dat zijn er 200 meer dan normaal per week (129).
Doch ‘t getal der dooden te Amsterdam bleef; doorgaands, verre over de tweehonderd ter weeke, in ‘t volgende voorjaar, en vermeerderde, in den zomer tot over de agthonderd, negenhonderd en duizend toe’. In week 36 eind augustus 1664 was met 1041 stadsdoden een top bereikt. Het ligt voor de hand dat ook Wagenaar, Isaac Commelin en het pamflet uit 1664 heeft geraadpleegd maar zich voorzichtig uitdrukte.
In juni werd een verbod uitgevaardigd om nieuwe riolen op de grachten aan te sluiten.19 Het zou met een hoge waterstand te maken kunnen hebben gehad. In het jaar 1663 werden 290 personen begraven op het Noorderkerkhof bij het bolwerk Haerlem. In januari 1664 werden Zeeuwse schepen in Spanje en Portugal aan de ketting gelegd, terwijl de pest niet in Zeeland, maar in Amsterdam heerste.[Kerkhoff, p. 97, 99] Eind mei 1664 besloten de Zeeuwen geen goederen uit Amsterdam toe te laten. Ook Engeland, Schotland, Ierland, Frankrijk en Spanje hadden een verbod op handel met de Republiek uitgevaardigd, hetgeen tegenmaatregelen opriep.[Kerkhoff, p. 113-114]
Kerkhoff citeert een klaagbrief van het gewest Utrecht uit 1664, toen grote delen van Nederland door een zware epidemie waren getroffen. De Spanjaarden weigerden toen nog langer schepen en goederen uit de Republiek toe te laten. De Utrechters protesteerden: het ging om een onterecht verspreid gerucht. Terwijl de ziekte in werkelijkheid ongenadig om zich heen sloeg protesteerden de Staten-Generaal bij de Spaanse ambassadeur tegen de onheuse bejegening.[A.H.M. Kerkhoff (2020) “Per imperatief plakaat”, p. 94]
In 1664 blijkt uit mijn analyse zijn het vooral de vijf maanden juli tot en met november, met elk meer dan 1.000 begrafenissen per maand. Dat zijn cijfers over het aantal stadsdoden, niet alleen pestdoden. Buisman kwalificeert het als een vrij warme zomer. Volgens het Zieken en Doodenboek begon het sterftecijfer te stijgen in week 26 met een hoogtepunt gedurende de maanden september en oktober om half november al weer te dalen.
Het Zieken- en doodenboek stelt het aantal “stadsdoden” let wel niet het aantal pestdoden op 9.752 voor 1663, in 1664 op 24.148 en 1694 op 7.866. Dat zijn ook de enige cijfers waarover men beschikte.[Zieken en doodenboek] Ook Commelin geeft 9.752, en 24.148.
Het Zieken- en doodenboek van Gast- en Pesthuis, sedert Anno 1652 tot 1780 lijkt gebaseerd op het pamflet De slaende hant Gods maar de weekcijfers voor 1664 komen niet helemaal overeen, merkwaardigerwijs wel het eindtotaal 24.148.[Het Archief van van de Gasthuizen 342. 7.1.1.3. inv. 1264, Perkament 1652-1780] In het voorwoord wordt Jan Wagenaar, de historicus aangehaald: “Men rekent dat ‘er van de 2000 zieken die, bij gewoone tijden, in ‘t Gasthuis komen, omtrent 400 sterven, en 1600 geneezen worden. Doch volgens een naauwkeuriger uitrekening blijkt dat in ‘t Gast- en Pest-huis, door elkander gerekend, van de 2000 menschen circa 330 sterven, dat is circa 1/6″. Maar Wagenaar was niet de auteur van de Beschrijvinge van Amsterdam, dat was Isaac Commelin!
Omdat er in 1664 m.i. maar 13.527 geregistreerde begrafenissen (Cranendonk telde er 14.669 en Commelin 24.148) zouden er tienduizend personen in massagraven terecht zijn gekomen? Als in de 17e eeuw bijna ieder kind gedoopt werd en ieder huwelijk werd ingeschreven, kan het bijna niet waar zijn dat het stadsbestuur dat bestond uit Symon van Hoorn, Geraerd Schaep, Andries de Graef en Hendrik Hooft genoegen nam met 10.000 ongeregistreerde begrafenissen. Het pamflet de slaende hant (1664) is de bron: Caspar Commelin (1693), Jan Wagenaar (1760-1767) en het Zieken- en doodenboek (1781), namen die getallen over.
Dat de burgemeesters enige kennis van zaken hadden en een goede inschatting maakten mag niet worden uitgesloten. In augustus of september 1664 schreven zij aan Lodewijk XIV dat het aantal doden niet eens twee maal het gebruikelijke was.19[Kerkhoff, p. 99] Een gemiddelde van 6.688 doden per jaar mocht verwacht worden. Een verdubbeling is zou 13.376 stadsdoden betekenen. Het werkelijke aantal begraven personen bedroeg 13.527, 14.148 of 14.669 stadsdoden. Dat zijn er iets meer, maar de burgemeesters zaten m.i. dichtbij de waarheid. In week 36 was het aantal stadsdoden 1.041, volgens Commelin en het pamflet. Dat was acht keer meer dan gemiddeld. Propaganda mag niet worden uitgesloten, want het lijkt maar vijf of zes keer meer te zijn geweest.
Op 23 juli 1664 werd in een resolutie commissoriaal besloten dat een commissie van Statenleden zich over het pestprobleem moest buigen. Zij diende overleg te voeren met deskundige doctoren en chirurgijns en op basis daarvan een advies aan de steden op te stellen – veel meer kon een gewest niet doen. Men had haast en wilde alles in één zittingsperiode afhandelen. De Staten vroegen bijgevolg aan de (hier alfabetisch geordende) steden Alkmaar, Amsterdam, Gouda, Haarlem, Hoorn en Leiden om zo spoedig mogelijk een ervaren medicus of chirurgijn naar Den Haag te sturen. De brief met het verzoek aan de steden werd op 28 juli in Gouda besproken (Bik, 1955: 107). Het was een verzoek ‘om een ervaren doctor medicinae naar Den Haag te zenden om prae-advys uit te brengen op de resolutie, behelzende middelen ende praecautien teghens het voortzetten van de pest’. Formeel ging het dus niet om de kwestie van de quarantaine – maar alleen om de vraag wat men met de pest aan moest. De aangeschreven steden stuurden hierop een medicus, zijnde ofwel een stadsarts of een medicus die nauw bij het bestuur betrokken was. Uit Den Haag, zelf geen stemgerechtigde stad, kwam ook een medicus – over wie straks meer. Leiden stuurde behalve een ‘gewone’ medicus twee hoogleraren. Alles ging volgens plan heel snel, want de doktoren kwamen reeds ‘op den laatste dag van juli’ met een rapport. Tijd om veel touw te trekken over de oorzaken van pest kreeg de medische adviescommissie dus niet. De gewestelijke subcommissie hield de vaart er vervolgens in. Reeds een week later, op 8 augustus, werd een plakkaat gepubliceerd dat als concept eerst nog de Statenvergadering had moeten passeren.[IJsbrand Van Diemerbroeck Verhandeling over de pest. Ingeleid, vertaald en van aantekeningen voorzien door Dr. A.H.M. Kerkhoff]
In de maanden juli, augustus en september lag het gemiddelde op 831 doden per week volgens het pamflet de slaende hant. In augustus verbood Frankrijk alle handel met de Zeeuwen.[Kerkhoff, p. 102-104] De Staten van Holland namen een resolutie aan; quarantainemaatregelen werden als onontkoombaar beschouwd. “Dagelijkse conversatie” moest worden vermeden. Doden in een pesthuis moesten buiten de stad diep worden begraven.[Kerkhoff, p. 105-106] Voorheen zou dat dus niet het geval zijn geweest? De Staten adviseerden dat de grenzen in de toekomst gesloten moesten worden voor mensen, schepen en goederen die uit een verdacht of besmet gebied binnen wilden komen.[Kerkhoff, p. 111] Het pamflet lijkt niet de bedoeling te hebben gehad Leiden zwart te maken,[Kerkhoff, p. 48] maar Amsterdam.
Week 36 (eind augustus – begin september) telde 1041 begrafenissen, volgens het pamflet en Isaac Commelin.[Beschrijvinge van Amsterdam (1665), deel VI, p. 445] Dat was het dieptepunt en zes keer meer dan gemiddeld van 129 per week. Het pamflet, gedrukt bij Otto Barendsz. Smient, sinds 1655 de eigenaar van een krant, die in 1662 Handvesten, privilegien, octroyen, costumen en willekeuren der stad Amstelredam had gepubliceerd, geeft geen cijfers over het laatste kwartaal, maar ook oktober 1664 een was uitschieter.[https://archief.amsterdam/inventarissen/scans/342/7.1.1.3.3/start/10/limit/10/highlight/3] Het aantal begrafenissen liep in december sterk terug toen de kou inviel? Op het Karthuizer kerkhof zouden in 1664 volgens I. Commelin 7.414 personen begraven zijn. Geregistreerd in de Indexen zijn slechts een derde, namelijk 2.887 personen en wel in de laatste vier maanden.
“In 1664 schooide er in Groningen een landloper, die beweerde dat er in Amsterdam dagelijks 600 à 800 mensen aan de pest stierven”. Dat aantal is sterk overdreven, per week is iets waarschijnlijker, dat meldt ook het pamflet. (De burgemeesters haasten zich het te ontkennen.[Kerkhoff, p. 49]) In augustus 1664 waren er m.i. ca 1.800 begrafenissen, hetgeen duidt op minstens 450 begrafenissen per week. Als ik mijn te lage schatting corrigeer met 125, plus 225 ongeregisteerden kom ik uit 2.150 in de maand augustus en ca 540 per week. Volgens de pamflettist steeg het aantal doden in week 32 (3-9 augustus) tot boven de 900. In de weken 32-35 zouden 3.746 doden zijn te betreuren. Dat zijn er nog steeds 134 per dag of 936 per week. 936 – 540 = 400 doden zouden niet op het kerkhof terecht zijn gekomen, maar in een massagraven op of buiten de bolwerken? Ook achter de Zoutkeetsgracht op de Schans schijnt een begraafplaats te zijn aangelegd voor de doden op de Westelijke eilanden.[Proeve eener geneeskundige plaatsbeschrijving (topographie) der stad …, door Conradus Johannes Nieuwenhuijs, p. 34]
Op 27 augustus 1664 schrijft Elie Richard uit Amsterdam naar Parijs; ‘Le nombre des morts de la semaine passée est montée à 933’6. Het cijfer is in overeenstemming met een uit dat jaar gemaakte en gedrukte lijst met aantallen doden7. We vinden het ook in de brief die S. Hill twee dagen eerder aan zijn broer in Londen schreef. Op 12 september van hetzelfde jaar meldt Hill zijn broer: ‘Last week here dyed 1041 and we are fearfull it will increase much more this week’8. Ook dit geval vinden we op de lijst. Over fantasie en overdrijving in het schatten van het dodental is in het voorafgaande echter al genoeg gezegd om onze veronderstelling meer dan plausibel te maken9.[L. Noordegraaf & G. Valk (1996) De Gave Gods, p. 98, 40]
In september vielen naar schatting 2.800 + gecorrigeerd met 350 doden = 3.150. Volgens de pamflettist stierven 3800 personen in die maand. Zouden er dan 650 personen in een massagraf terecht zijn gekomen? De indruk wordt gewekt dat massagraven geen geaccepteerd verschijnsel waren in de 17e eeuw. De gedachte in een massagraf terecht te komen verontruste velen.
Bij elkaar opgeteld zijn er uit de beide jaren 1663 en 1664 21.510 records bewaard gebleven. Omdat ca. 13.376 gemiddeld zou (2x 6.688) zijn, bedroeg de oversterfte m.i. dus minimaal 8.134 personen. Op een inwoneraantal van ca 193.000 is dat minstens 4,2%; op een inwoneraantal van 177.000 is dat 4,6%; op een inwoneraantal van 137.000 is dat 5,9%. Die zijn met grote waarschijnlijkheid aan de pest of zwarte dood overleden. Maar de sterftecijfers liggen hoger vanwege het aantal ontbrekende begraafboeken. Van de Nieuwe Zijds Kapel zijn de begraafregisters pas vanaf 1657 zijn overgeleverd. Dudok van Heel vermeldde dat ook de begraafregisters van de Noorderkerk en kerkhof vóór mei 1662, Zuider kerkhof geheel, Wester kerkhof vóór febr. 1668, Karthuizer kerkhof jan.-sept. 1664 ontbreken.22 O.a. Gerrit Uylenburg, Coenraad van Beuningen en Gerard Blasius kochten een tuin buiten de St Anthonispoort, nu de Plantage, waar zij zich konden verpozen, terugtrekken of groente verbouwen.
Als er in 1663 7983 personen begraven zijn, dan zijn er ongeveer 1300 mensen aan de pest overleden. In 1664 zijn er 13.527 stadsdoden begraven minus het gemiddelde van 6688 = 6839 pestdoden over 1664 : 52 weken = 131 pestdoden per week.
Ik ga ervan uit dat de kosters en doodgravers in 1664 het gemiddeld twee of drie keer zo druk hadden, maar in augustus, september en oktober vijf keer drukker en dat niet iedere begrafenis geregistreerd werd (verzuim). De koster van het Karthuizer vermeldde wel de leeftijd van de kinderen en de koster van de Noorderkerk maakte aan het eind van het jaar een balans op en vermeldde vaak het aantal (jonge en oude) doden; meestal een getal dat niet overeenkomt met de indexen. Voor roef en baar moest meer worden betaald. Voor kinderen die “onder de arm” werden ingebracht behoefde men minder te betalen. De kosters werden geacht door te geven of er wezen achterbleven.
Dat er 10.500 personen in een massagraven terecht zijn gekomen, waarover niets bekend is, is niet erg geloofwaardig. Het is waarschijnlijk dat de pamflettist via Isaac Commelin of Tobias Domselaer aan zijn gegevens is gekomen. Commelin was een regent van het St. Pietersgasthuis, maar ook collega drukker en uitgever en gebaad bij hoge oplagen.
In 1665 brak de grote pest uit in Londen. Pepys en Daniel Defoe vermeldden dat de ziekte eind 1664 uit Amsterdam was importeerd op een schip beladen met katoen dat daar in de haven aankwam. Of dat waar is, is niet bekend want er zijn ook Franse zeelieden beschuldigd. Volgens de Londense Bills of mortality stierven er 70.000 personen aan de pest op een bevolking van een half miljoen?
In Amsterdam waren ook 1666, 1668, 1669, 1671 jaren met bovengemiddelde sterftecijfers, mogelijk het gevolg van ‘gewone’ najaarskoortsen.[Kerkhoff, p. 224] De pest, een container begrip, zou al in 1668 zijn uitgewoed, maar de zomer van 1669 bleek droog en warm. Daardoor liep de waterkwaliteit snel achteruit; brak en stinkend water, met als gevolg veel doden volgens Jan Buisman.[Duizend jaar weer, wind en water in de lage landen, deel IV, p. 464] In de jaren 1669-1670 vond in Leiden een grote epidemie plaats die tienduizenden slachtoffers eiste. Een tijdgenoot, dr. A. van der Goes, beschreef in een brief aan een collega de ziekte als “coortsen, ontstaan door het brack stinckent water ende het bier daaruit gebrouwen”.
In 1673 is het niet de pest, maar een andere niet nader benoemde ziekte die meer dan 10.000 slachtoffers eistte, waarschijnlijk malaria, buiktyfus of dysenterie.[Dood in Gouda, een onderzoek naar de mortaliteit tussen 1488 en 1700.] [Levenstekens: Gekaapte brieven uit het Rampjaar 1672 by Judith Brouwer, p. 279] De ziekte hield het hele jaar aan, met een piek in juli en augustus. Er is zelfs sprake van de Ingebeelde Ziekte, op de planken gebracht door Molière, die bij de vierde voorstelling vanwege een interne bloeding op het podium in elkaar zakte. Het thema speelde blijkbaar; zie de Ongeneeslijke ziekte, een prent in het Rijksmuseum. Wagenaar en Buisman vermelden geen bijzonderheden, alhoewel het aantal begrafenissen in Amsterdam opliep. Cranendonk maakte gebruik van een eerder versie van de Indexen, waarbij nog wel op maand kon worden gesorteeerd; negen maanden met meer dan 1.000 begrafenissen.
1678 en 1679 zijn weer jaren met bovengemiddelde sterfte, bijna 10.000 doden gevolgd door een echte uitschieter.
In 1680 zijn het weer oktober, november en december met de hoogste aantallen (ca 1.220, 1.424 en 1.600). Het zieken- en doodenboek van het Pest- en Gasthuis stelt het aantal zieken op 17.643 en 14.862. Was het soms een griepepidemie? En gevolgd door een strenge winter. December 1680 en januari 1681 waren extreem koud. [Buisman, deel V p. 860]
In 1681 vallen de meeste slachtoffers in het voorjaar; januari (ca 1.500), februari (ca 1.000) en maart (ca 900). Er is een begin gemaakt met de bouw van het Oude Besjeshuis, lange tijd bekend als de Amstelhof, nu de Hermitage.
1691 is weer een uitschieter met hevige kou in februari. Het weer beinvloedde het aantal stadsdoden nauwelijks; pas in oktober, november stegen de aantallen. Vijf strenge winters in tien jaar tijd lijken de sterftecijfers nauwelijks te hebben beinvloed, Amsterdam telde toen zelden meer dan 200 stadsdoden per week.
In de periode 1675-1699 zijn maar zes jaren die onder het gemiddelde liggen, namelijk 1677, 1683, 1688, 1689, 1690, 1697. In 1700 telde Amsterdam slechts 5232 begrafenissen, en zou pas in 1719 weer boven de 10.000 uitkomen, maar die jaren vallen buiten dit bestek.23
Een overzicht van het aantal geregistreerde begrafenissen over twee eeuwen uit de Indexen op de Begraafregisters
In de eerste helft van 17e eeuw waren het in totaal 107.036 begrafenissen. In de eerste helft van de 18e eeuw 457.511 en in de tweede helft 486.302 begrafenissen. Dat zijn in totaal 1.389.866 begrafenissen en gedeeld door 200 is gemiddeld 6.950 per jaar. ↩
P.J. Scheltema(1859) “Eenige geschiedenissen van Amsterdam in het kort beschreven” p. 19 ↩
Tobias Domselaer (1665) Beschrijvinge van Amsterdam , p. 442 ↩
Tot 1587 lag het St. Pieterskerkhof aan de OZ Voorburgwal, bij de Brakke Grond, maar is verplaatst naar de Oude Turfmarkt. ↩
Uit onderzoeken in Delft blijkt dat bijna de helft van de zieken het pesthuis weer wist te verlaten, meestal na een verpleging van een tot twee maanden. Ook in Rotterdam stierf de helft van het aantal opgenomen pestlijders. ↩
Kernkamp, G.W. (1908) Brieven van Samuel Blommaert aan den Zweedschen Rijkskanselier Axel Oxenstierna 1635–1641, p. 174. In: Bijdragen & Mededeelingen van het Historisch Genootschap, nr. 29.↩
Gedurende de epidemie van 1635 kwam men in Rotterdam opnieuw begraafplaatsen te kort, zodat de stad in dat jaar overging tot de aankoop van een stuk grond. ↩
Tijdens de epidemie van 1636 werden in Dordrecht de kisten in een grote put gestapeld. De stank was echter niet te verdragen en de put kon al snel niet meer gebruikt worden. In juni 1637 was de epidemie in Dordrecht voorbij. ↩
Ed Taverne (1978) In ‘t Land van belofte: in de nieue stad, p. 173 ↩
M. de Roever & J. Bierenbroodspot (2004) De begraafplaatsen van Amsterdam, p. 19-20 ↩
Het is mij niet duidelijk waarom de Karthuizerstraat daar ook bij hoort.[KadastraleKaart.com↩
Pepys vermeldde dat het op 7 september buiten Londen al gevroren had, maar er zijn in Noord-Engeland ook in augustus nachten met vorst geweest. Nachtvorst in augustus is heel uitzonderlijk, maar op 10 augustus 2016 kwam het ook op vliegveld Twente voor. ↩
J. Wagenaar, Amsterdam in zyne opkomst, deel 1 (Amsterdam 1760), blz. 605. ↩
J. Wagenaar, Amsterdam in zyne opkomst, deel 1 (Amsterdam 1760), blz. 605. ↩
J. Wagenaar, Amsterdam in zyne opkomst, deel 1 (Amsterdam 1760), blz. 605. ↩
WILLEM DROST, EEN ONGRIJPBAAR REMBRANDT-LEERLING door S.A.C. Dudok van Heel. In: Maandblad Amstelodamum 1992, p. 19 ↩
De periode 1700-1749 heeft een gemiddelde sterfte van 9150 per jaar, dat zijn gemiddeld 25 registreerde begrafenissen per dag. De aantallen stegen opvallend in het tweede kwartaal van die eeuw met (oktober en november) 1727 als absoluut dieptepunt. In de tweede helft van de 18e eeuw vallen vooral 1780-1781 op met meer dan 13.000 begrafenissen per jaar en gemiddeld 37 begrafenissen per dag. ↩