Gerrit van de Linde, pseudoniem De Schoolmeester, (Rotterdam, 12 maart 1808 – Londen, 27 januari 1858) was een Nederlandse dichter en kostschoolhouder in Engeland. Van de Linde excelleerde in het schrijven van veelal lichtvoetige en quasi-didactische gedichten. Ernst en luim wisselen elkaar af. Ze lijken natuurlijk, onbekommerd en spontaan en behoren tot de meest gelezen en best verkochte poëzie van ons taalgebied.[1]
Levensloop
Gerrit van de Linde was enig kind. Zijn vader was commissionair; zijn moeder stierf toen hij vier jaar oud was. Van de Linde studeerde theologie in Leiden vanaf 1825 en nam tijdens zijn studententijd deel aan de Tiendaagse Veldtocht. Hij had zijn studie bijna afgerond toen zijn vader besloot dat hij hem niet meer langer financieel kon steunen. De praktikant ontving toen geldelijke steun van David Jacob van Lennep.
In 1959 maakte de historicus Kossmann bekend dat hij brieven gevonden had waaruit bleek dat Van de Linde toentertijd een verloofde had in Rotterdam, daarnaast een kind verwekt had bij de dochter van een Leidse muziekmeester, maar ook een verhouding bleek te hebben met Jeanne Mobachius Quaet, echtgenote van hoogleraar A.H. van der Boon Mesch. Volgens C.J. Soek waren er “genoeg indices om Gerrit voor alle ongelukken bij het beklimmen van den kansen te bewaren, en op den beganen grond te houden.”
Om de woedende professor, de gekwetste verloofde en de Leidse schuldeisers te ontlopen vertrok Van de Linde op 22 januari 1834, na eerst ondergedoken te zijn geweest bij een predikant in Schipluiden en in Ouderkerk aan de Amstel naar Engeland, waar hij aanvankelijk een hachelijke tijd doormaakte. Van de Linde werd ziek en bezat geen penny. Hij sprak nog geen woord Engels, maar de vooruitzichten voor iemand die Hollands en Frans schreef schenen daar, of in een kolonie, vrij gunstig te zijn. Hij is de eerste jaren door de schatrijke Henry Philip Hope (1774-1839) en Van Lennep gesteund.
In 1835 kocht hij een kostschool in Islington. In 1837 trouwde hij met de dochter van een Franse kostschoolhouder uit Boulogne-sur-Mer. Van de Linde werd lid van de Anglicaanse Kerk, en actief bij verkiezingen voor het Engelse parlement. In 1843 slaagde hij erin Cromwell House, een jongenskostschool in Highgate, Londen over te nemen en er in vijftien jaar een succesvol instituut van te maken.[2]
“Na 1850 begon hij te sukkelen.” In januari 1858 stierf hij. Hij werd begraven op Hornsey Churchyard. Van Lennep kreeg beschikking over de gehele dichterlijke nalatenschap.
Werk
Zijn verzen werden in Nederland alom bekend dankzij de inspanningen van zijn vriend, de schrijver/rijksadvocaat Jacob van Lennep, die vanaf 1851 een aantal gedichten van hem opnam in zijn almanak Holland. “In verschillende van zijn brieven dringt hij bij van Van Lennep aan op discretie. Zijn werkelijke naam wilde hij onder geen beding geopenbaard hebben.1
Van Lennep verzorgde na het overlijden de uitgave van zijn verzameld werk onder de titel:
- De Gedichten van Den Schoolmeester (1859).[3] Er volgden diverse herdrukken.
Van de zesde druk uit 1872, met illustraties van Anth. de Vries is een facsimile uitgegeven, voorzien van een inleiding door Tom van Deel en Marita Mathijsen.[4]
Brieven
- Waarde van Lennep, brieven van de Schoolmeester (bloemlezing; 1977)
- De brieven van De Schoolmeester (volledige uitgave met uitvoerige toelichtingen en commentaar door Marita Mathijsen, 2 dln., 1987. Standaarduitgave.)
Enkele fragmenten
Hij die, uit vrije keus, En in zijn achter kamer, Met hoofdpijn als een hamer, En volgestopten neus, Met klemming op zijn water, En lusten als een kater, En met een stijven nek, En vijf gebroken ruiten, En deuren, die niet sluiten, En ‘t Pootjen in zijn kuiten, Er uitziet als een gek; Is min nog te beklagen Dan hy, die drie paar dagen, In ‘t woelziek schoolvertrek, De veestlucht en den drek, De snotneus, d’Ezelsvragen, ‘t Afzichtlijk nagelknagen, Het krabblend luis-verjagen, De vuile witte kragen, En ‘t hartverduiv’lend plagen Der Jonkheid moet verdragen. | Een hond is vermaard Om zijn gezellige aard En ‘t kwispelen van zijn staart. Zijn neus, doorgaans rond, staat gewoonlijk in ‘t front, En zo lang die maar nat en fris is, Is ‘t een bewijs, dat meneer zo gezond als een vis is. (uit: ‘De hond’) |
---|---|
Een leeuw is eigenlijk iemand, Die bang is voor niemand… (uit: ‘De leeuw’) | Hier ligt Poot: Hij is dood. (Grafschriften. Op Poot). |
Noten
- https://www.kb.nl/themas/nederlandse-poezie/dichters-uit-het-verleden/de-schoolmeester-1808-1858
- British History Online
- Iets over den schrijver en zijn dichttrant door Mr. Jacob van Lennep
- http://www.dbnl.org/tekst/deel001alsi01_01/deel001alsi01_01_0007.php
Literatuur
- M. Mathijsen, H. Eijssens en D. Welsink, Schandaal in Leiden (1978)
- De Schoolmeester. Speciaal nummer van het literaire tijdschrift Bzzlletin (nr. 64, maart 1979)
Externe links
- Uitgebreid profiel bij de Koninklijke Bibliotheek
- Biografieën, werken en teksten bij de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (dbnl)
- Natuurlijke historie voor kinderen bij Librivox (ebook en audiobook)
- De Schoolmeester. Knittelverzen met tekeningen van Anth. De Vries. Gekozen en ingeleid door Rob Nieuwenhuys. Amsterdam. Em. Querido’s Uitgeverij. Kort en Goed onder redactie van Kees Fens en Rob Nieuwenhuys. 1973 ↩