Jacques Pierre Brissot, journalist en revolutionair

Jacques Pierre Brissot (Chartres, 15 januari 1754Parijs, 31 oktober 1793) was een invloedrijk journalist en politicus en leidend figuur van de girondijnen tijdens de Franse Revolutie. De girondijnen waren voor het exporteren van de revolutie en tegen een concentratie van de macht in Parijs. Hij werkte mee aan de Mercure de France en de Courier de l’Europe, dat met de opstandelingen in de Amerikaanse koloniën sympathiseerde. Tussen 1789 en 1793 gaf Brissot de Patriote français uit. Hij was bevriend met Jean-Paul Marat, maar in 1793 waren ze de grootste vijanden.

Biografie

Brissot werd geboren te Chartres waar zijn vader traiteur of pasteibakker was.[1] Brissot was het dertiende kind en hij werd ondergebracht bij een pleeggezin in Ouarville, een dorpje waaraan hij later zijn pseudoniem ontleende. Na zijn middelbare school ging hij werken bij een advocaat. Op zijn achttiende trok hij naar Parijs. Hij vond opnieuw een baan bij een advocaat, waar hij Robespierre leerde kennen. Een rechtenstudie kon hem nauwelijks bekoren, Brissot had meer belangstelling voor linguïstiek en besloot journalist te worden.

Zijn eerste werk Recherches philosophiques sur le droit de propriété et sur le vol … (1780) had als thema eigendom en diefstal; Théorie des lois criminelles (1781) handelde over rechtsfilosofie. Hij stuurde een samenvatting aan Voltaire, die hem prees en aan D’Alembert, die zuinig reageerde. Bibliothèque philosophique du législateur (1782-1785) dat voor het eerst verscheen in Neuchatel, is sterk beïnvloed door de ethiek van Jean-Jacques Rousseau. Dit monumentale werk is de basis van het rechtshumanisme in Frankrijk en maakte een expliciete verbinding tussen de afschaffing van marteling en de creatie van een menswaardig rechtssysteem gebaseerd op mensenrechten.[2] Émile, ou De l’éducation bleek als een soort evangelie voor hem te fungeren. In 1782 logeerde hij een maand bij Pierre-Alexandre DuPeyrou, die in Suriname geboren was en Rousseau goed had gekend en bezig was zijn complete werk uit te geven.[3] In 1784 las hij een in die dagen populair verslag over de Nieuwe Wereld Letters of an American Farmer door Jean de Crèvecoeur.[4]

Brissot trok met zijn vrouw, Félicité du Pont, een voormalige gouvernante van de hertog van Orléans, en nu zijn vertaalster, samen met haar zus en Jean-Paul Marat naar Londen. Hij startte met de Journal du Lycée de Londres dat de spreekbuis van hun standpunten moest worden. In zijn ijver voor de zaak van de ‘mensheid’ stelde hij voor alle intellectuelen van de wereld te verenigen. Het plan mislukte en Brissot raakte in schulden. Bij zijn terugkomst in Parijs werd Brissot vier maanden in de Bastille opgesloten, omdat hij verdacht werd de auteur te zijn van een beledigend pornografisch werk tegen koningin Marie-Antoinette, de Passe-temps de Toinette. De aanklacht luidde ‘publiceren van een letterkundig werk tegen de regering’.

Het pamflet tegen Marie Antoinette bleek niet van zijn hand te zijn, maar na zijn vrijlating zag hij zich genoodzaakt een tweede maal naar Londen uit te wijken, vanwege een Lettre de cachet. Lodewijk Filips II van Orléans stelde hem aan als zijn secretaris en Brissot lanceerde een plan om de emigratie naar de Verenigde Staten te promoten.[5] Eind augustus/september 1787 maakte hij een rondreis door de Nederlanden met Charles-Louis, Markies Ducrest [6], de Geneefse bankier Étienne Clavière om de weerstand tegen het huis Oranje en Habsburg te bestuderen.[7] Brissot voelde een sterke aandrang om aanwezig te zijn.[8] Zij trokken via Mons, Brussel, Breda naar Utrecht, het “democratisch eldorado”, en zagen een brutale Rijngraaf van Salm met een groep buitenlandse officieren, die zich over de Hollanders vermaakten. Het onbegrijpelijke gevoel van veiligheid van de opstandelingen gaf hen een idee over de afloop. De opstandelingen wilden niet geloven dat men in Frankrijk de draak met hen stak en zich niet bezighield met hun debatten. In Rotterdam troffen zij hetzelfde ongeloof aan over de onbekommerdheid van Frankrijk. Wel ontmoetten zij daar   en zijn bisschop Lubersac. De missie die Brissot en Clavière zich hadden voorgesteld, de Amsterdamse bankiers te bewegen een lening te verstrekken, bleek geen succes. De Hollanders wantrouwden de financiële staat van Frankrijk.[9] Volgens Rosendaal, die het bezoek in juli plaatst, bespraken de patriotten de mogelijkheid van een Franse lening, maar dat de Franse regering niet te hulp zou schieten, ontmoette toen nog veel ongeloof.[10] Op 29 september was het gezelschap terug.[11]

In november 1787 bracht hij een bezoek van vier maanden aan Engeland. In Londen was hij betrokken bij de abolitionisten en bij zijn terugkeer was hij een van de leden van de Societé des amis des Noirs, die afschaffing van de slavernij voorstond. Vervolgens reisde hij in juni naar de Verenigde Staten van Amerika, samen met zijn vriend Clavière.[12] Op nog onduidelijke wijze was de Amsterdamse bankier Theophile Cazenove hierbij betrokken. Hij was ingehuurd door Stadniski, Van Staphorst etc.1 Zij brachten een bezoek aan Mount Vernon, Benjamin Franklin en Thomas Jefferson. Na terugkomst in januari 1789 publiceerde Brissot Nouveau Voyage dans les États-Unis de l’Amérique septentrionale (3 vols.), waarvan al spoedig een vertaling in het Engels en het Nederlands verscheen. Brissot was in 1790 en 1791 voorzitter van de Societé des amis des Noirs. In 1791 was er een opstand van slaven op Hispaniola, Brissot stond perplex; de revolutionairen wisten niet precies hoe ze dat moesten aanpakken. De situatie bleek al gewijzigd toen de orders aankwamen.[13]

De Manège van de Tuilerieën waarin de Nationale Conventie tot 9 mei 1793 vergaderde.

De Franse Revolutie

Na de bestorming van de Bastille werden de sleutels aan Brissot gepresenteerd. Brissot was inmiddels lid van de gemeenteraad. Hij toostte op o.a. Johan van Oldenbarneveldt.[14] De volgende dag ontstond er al ruzie over de vraag of de koning schuldig was of niet. In het najaar van 1789 publiceerde Brissot een boekbespreking, waarin de misdaden van de Franse koningen (van Clovis I tot Lodewijk XVI) werden beschreven.[15] In oktober 1790 pleitte hij voor een patriottische haardracht: kort en onbepoederd.[16] Beroemd geworden door zijn redevoeringen voor de jakobijnen werd hij verkozen tot de Wetgevende Vergadering en de Nationale Conventie. Op 20 oktober 1791 hield hij zijn eerste rede in de Assemblée Nationale over de inbeslagname van alle goederen van “émigrés”, die het land waren uitgevlucht.[17] Brissot verklaarde op 29 december 1791 dat een oorlog een weldaad voor de natie zou zijn.[18] Hij was een voorstander van oorlog tegen de Oostenrijkse keizer in april 1792. Robespierre verzette zich tegen de oorlogspolitiek, in een heftige strijd die tot een definitieve scheuring in de revolutionaire gelederen leidde.[19] Op 23 mei veroordeelde Brissot het Oostenrijks comité, dat onder leiding van de koningin de overwinning van de vijand en de contrarevolutie voorbereidde.[20] Op 28 juni 1792 hield Brissot een toespraak omdat Karel Willem Ferdinand, de hertog van Brunswijk, het land was binnengevallen en riep op tot eenheid. Brissot zag zijn vaderland bedreigd door Oostenrijkse, Russische en Zweedse legers.[21] Vijftienduizend Parijzenaars namen vrijwillig dienst. Op 26 juli sprak hij zich uit tegen de vermindering van de macht van de koning en tegen algemeen kiesrecht.[22] Op 2 september 1792 kwam het bericht dat Verdun werd belegerd. Danton kwam tot een akkoord met Brissot hetgeen leidde tot een reeks belangrijke besluiten.[23] Brissot werd aangevallen door Robespierre, die hem verdacht met de hertog van Brunswijk te heulen. De volgende ochtend werd huiszoeking bij hem gedaan en op 4 september werd Brissot beschuldigd. Op 21 september werd de monarchie afgeschaft. Brissot schijnt te hebben gepleit voor de aanstelling van de hertog van York of de hertog van Brunswijk.[24] In oktober 1792 schreef Brissot een “Oproep aan alle republikeinen in Frankrijk, betreffende de jacobijnse club in Parijs”.[25] In november verloren de girondijnen de voorzitterszetel. Daarop deden zij een beroep op de lokale autoriteiten om zich te verzetten tegen een concentratie en centralisatie van de macht.[26]

In november werd de propagandaoorlog uitgeroepen, een uitdaging voor monarchistisch Europa. De bevolkingen van Nice, Savoye en het Rijnland vroegen bij Frankrijk ingelijfd te worden. De Conventie aarzelde.[27] Op 19 november verklaarde Brissot dat Frankrijk ieder land zou steunen om zijn vrijheid te herwinnen [28] Twee dagen later verklaarde hij: Wij kunnen pas gerust zijn als heel Europa in vuur en vlam staat.[29] De Piëmont moest vrij worden.[30] Frankrijks grenzen lagen volgens Georges Danton bij de Rijn, de Alpen en de Pyreneeën. De girondijnen rekenden op exploitatie van de veroverde gebieden om een economische crisis te lijf te gaan.[31] In januari 1793 bracht hij een rapport uit waarin hij verkondigde dat de Engelsen er financieel slecht voor stonden.[32] Brissot sprak zich uit voor de doodstraf van de koning, maar met uitstel van de voltrekking tot na de vrede. (Louis Capet verkondigde dat Brissot hem toen heeft gered.) Marat wilde Brissot laten arresteren, maar Danton, de voormalige minister van Justitie, stond dat niet toe.[33] Op 1 februari 1793 verscheen namens het Comité de Défense Générale, waarvan Brissot voorzitter was, een oorlogsverklaring aan George III van Engeland en stadhouder Willem V. Hij steunde de oprichting van het Bataafs Legioen door Daendels, maar gaf de voorkeur aan een andere naam, vanwege de Franse grondwet van 1793, [34] waarin volkssoevereiniteit boven nationale soevereiniteit werd gesteld. Deze grondwet is nooit goedgekeurd en daarom gaf Brissot waarschijnlijk zijn eis op. 

De girondijnen in de gevangenis
Frankrijk was inmiddels in oorlog met geheel Europa, uitgezonderd Zwitserland en de Scandinavische landen. In april 1793 werd het Comité van algemene verdediging opgeheven en vervangen door het Comité de Salut Public.[35] Op 3 april 1793 zette Robespierre, die hem verdacht van medeplichtigheid aan Dumouriez, die was overgelopen naar de Oostenrijkers, de aanval op Brissot in.[36] Brissot werd door Marat beschuldigd een politiespion te zijn geweest en een poging te hebben gedaan een paspoort te krijgen om naar Zwitserland te reizen. Zijn hele leven zou uit leugens bestaan. Op 10 april beschuldigde Robespierre de girondijnen van een samenzwering met Phillipe Égalité om de monarchie te herstellen. Brissot probeerde de jacobijnen het zwijgen op te leggen, door de club te laten sluiten, [37] en het ontbinden van de Parijse gemeenteraad, maar zijn fractie, de brissotins of girondijnen, werd twee dagen later, op zondag 2 juni 1793, verslagen door de montagnards. De Conventie was omsingeld door 80.000 man Nationale Garde.[38] Ongeveer 30 girondijnen werden de uit de Conventie gezet. Voortaan was het Robespierre, die met twee assistenten Saint-Just en Georges Couthon de toon aangaf. Brissot zou hebben gepleit voor een staat op federalistische grondslag, maar dat was onaanvaardbaar voor Robespierre en consorten, die pleitten voor een ondeelbare republiek. Tientallen girondijnen vluchtten naar Caen om het verzet tegen de Conventie te organiseren.[39] In september nam het schrikbewind zijn aanvang en 9.000 personen belandden in de gevangenis. Ruim een kwart werd onthoofd. Brissot en zijn medestanders, waaronder Lebrun werden ter dood veroordeeld na een proces, waarin zij zich met zoveel verve verdedigden dat een van de rechters zich beklaagde zoveel tijd te moeten besteden aan personen die al veroordeeld waren door het volk.

Zijn laatste uren

In de laatste nacht der girondijnen schreef Brissot een aantal afscheidsbrieven aan diverse familieleden.[40] ‘s Avond kregen ca twintig mannen, met een gemiddelde leeftijd van veertig jaar, een uitstekend souper aangeboden met kostbare wijnen en exquise gerechten. Tegen de ochtend schreef Brissot de laatste brief aan zijn vrouw en sprak zijn medegevangenen toe. Brissot vond dat de Republiek van deugdzame en welsprekende mannen werd beroofd.[41] Op vijf karren werden ze vervoerd naar de Place de la Révolution. Onderweg zongen ze de Marseillaise. Alphonse de Lamartine vermeldt in zijn Histoire de Girondins dat overal vlaggen uithingen en dat het gevaarlijk was minder revolutionair te zijn dan je buurman.[42]

Referenties

    1. Het restaurantwezen bestond toen nog nauwelijks. De Franse Revolutie had tot gevolg dat veel koks, in dienst bij adellijke families, zonder emplooi zaten en voor zichzelf zouden beginnen.

 

    1. http://www.filosofieblog.nl/?p=222

 

    1. Guyot, C. (1958) Un ami et défenseur de Rousseau: Pierre Alexandre DuPeyrou, p. 141. Ides et Calendes. Neuchâtel.

 

    1. Doyle, W. (2007) The Oxford history of the French Revolution, p. 64.

 

    1. Perroud, C. (1912) Correspondance et papiers de Brissot, p. 458-460.

 

    1. Hij zou in 1789 “Essais sur les principes d’une bonne constitution, suivis du développement d’un moyen pour opiner sans trouble & sans fermentation dans l’Assemblée des États-généraux, & y obtenir sûrement le vrai voeu général sur toutes les motions qui y seront faites” publiceren

 

    1. Philippe Égalité, “grand maître” de la Révolution: le rôle politique du … Door Hubert La Marle [1]

 

    1. Mémoires de Brissot [2]

 

    1. Mémoires de Brissot avec introduction, notices et notes par de Lescure. Bibliothèque des mémoires relatifs à l’histoire de France pendant le 18e siècle, p. 407-408.

 

    1. Rosendaal, J.G.M.M. (2005) De Nederlandse Revolutie. Vrijheid, volk en vaderland 1783-1799, p. 242, 245.

 

    1. Perroud, C. (1912) Correspondance et papiers de Brissot, p. XLIV, 161.

 

    1. http://ahrf.revues.org/175

 

    1. Doyle, W. (2007) The Oxford history of the French Revolution, p. 200.

 

    1. Janssen Perio, E.M. (1989) Vrijheid, gelijkheid en de broederschap van Kaïn en Abel. Getuigenissen en documenten over de Franse Revolutie, p. 95.

 

    1. Schama, S. (1989) Citizins. A Chronicle of the French Revolution, p. 550.

 

    1. Schama, S. (1989) Citizins. A Chronicle of the French Revolution, p. 525.

 

    1. Doyle, W. (2007) The Oxford history of the French Revolution, p. 176.

 

    1. Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799, p. 88.

 

    1. Soboul, A. (1979) De Franse Revolutie I, p. 193.

 

    1. Soboul, A. (1979) De Franse Revolutie I, p. 197.

 

    1. Schama, S. (1989) Citizins. A Chronicle of the French Revolution, p. 592-593.

 

    1. Soboul, A. (1979) De Franse Revolutie I, p. 200.

 

    1. Soboul, A. (1979) De Franse Revolutie I, p. 220.

 

    1. Schama, S. (1989) Citizins. A Chronicle of the French Revolution, p. 808.

 

    1. Soboul, A. (1979) De Franse Revolutie I, p. 224.

 

    1. Soboul, A. (1979) De Franse Revolutie I, p. 223.

 

    1. Soboul, A. (1979) De Franse Revolutie I, p. 231.

 

    1. Schama, S. (1977) Patriots and Liberators. Revolution in the Netherlands 1780 – 1830, p. 8.

 

    1. Soboul, A. (1979) De Franse Revolutie I, p. 232.

 

    1. Janssen Perio, E.M. (1989) Vrijheid, gelijkheid en de broederschap van Kaïn en Abel. Getuigenissen en documenten over de Franse Revolutie, p. 166.

 

    1. Soboul, A. (1979) De Franse Revolutie I, p. 235.

 

    1. Janssen Perio, E.M. (1989) Vrijheid, gelijkheid en de broederschap van Kaïn en Abel. Getuigenissen en documenten over de Franse Revolutie, p. 182.

 

    1. Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799, p. 107.

 

    1. http://chnm.gmu.edu/revolution/d/430/

 

    1. Soboul, A. (1979) De Franse Revolutie I, p. 246.

 

    1. Soboul, A. (1979) De Franse Revolutie I, p. 248.

 

    1. Rosendaal, J.G.M.M. (2005) De Nederlandse Revolutie. Vrijheid, volk en vaderland 1783-1799, p. 401.

 

    1. Soboul, A. (1979) De Franse Revolutie I, p. 251.

 

    1. Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799, p. 129.

 

    1. Perroud, C. (1912) Correspondance et papiers de Brissot, p. 386-394.

 

    1. Janssen Perio, E.M. (1989) Vrijheid, gelijkheid en de broederschap van Kaïn en Abel. Getuigenissen en documenten over de Franse Revolutie, p. 196.

 

  1. Hibbert, C. (1980) The French Revolution, p. 223.
  1. Veru, P. (2021). The French bonds: The little-known bidding war for France’s holdings in American debt, 1786–1790. Financial History Review, 28(2), 259-280. doi:10.1017/S096856502100010X

Loading