Gabriel Marcelis (ca. 1605–1673)

koopman, hofagent en internationaal ondernemer

Gabriel Marcelis, afkomstig uit Hamburg en rond 1630 in Amsterdam gevestigd, behoorde tot een koopmansfamilie die via huwelijken nauw verweven was met de Nederlandse diaspora in Hamburg. In april 1634 trouwde hij in de Beemster met Isabeau van der Straten (1616–1648), dochter van de Hamburgse koopman Jan Fransz van der Straten en Sara Moncks. Haar oudere zus Anna was gehuwd met Gabriels broer Selio Marcelis, waardoor beide families nauw verbonden raakten. Via deze huwelijken bestond tevens verwantschap met de Amsterdamse koopmansfamilies Trip en Sautijn, actief in respectievelijk de wapenhandel en de Nederlands-Italiaanse Compagnia Marittima di San Giorgio.

In de Amsterdamse notariële akten verschijnt Marcelis in 1637 als deelnemer aan een transactie waarbij goederen via Bordeaux werden geleverd in Salé, de Barbarijse zeeroversrepubliek. Daarbij werden wapens, lonten en buskruit gebruikt als betaalmiddel bij transacties waarbij ook slaven voorkwamen. De handel was beperkt van omvang, maar toont dat Marcelis al vroeg opereerde binnen internationale en politiek gevoelige handelskanalen met Frankrijk en Noord-Afrika.

Vanaf 1638 is Marcelis in Amsterdam gedocumenteerd als resident-commissaris van koning Christian IV van Denemarken. In die functie trad hij op als leverancier van grondstoffen, wapens en scheepsbehoeften, en als diplomatiek en financieel agent. In 1644 kocht hij in Amsterdam een schip voor de Deense koning en liet hij – ondanks een in 1640 door de Staten-Generaal ingesteld exportverbod op militaire goederen – meerdere schepen met kruit, lonten en munitie naar het onder Deense controle staande Glückstadt vertrekken. Parallel daaraan liet de onderneming Berns & Marcelis vanaf 1638 op de werf van Neustadt ten minste tien grote oorlogsschepen bouwen, waaronder het Deense vlaggenschip Trefoldigheden.

In 1640 reisde Marcelis namens Christian IV door Noorwegen om de productie van koper- en ijzerbedrijven te inspecteren. Daarbij wist hij in naam van zijn vader aanzienlijke belangen in Noorse mijnondernemingen te verwerven, evenals een monopolie op de houtexport. Voor zichzelf verkreeg hij het lucratieve bedrijf in Bærum. Bij terugreizen en later voerde hij zonder heffing grote aantallen mastbomen uit, die met winst in Amsterdam werden verkocht. Na het overlijden van zijn vader in 1643 erfde Marcelis diens Noorse belangen en zette hij de industriële activiteiten voort. In Glückstadt beschikte Berns & Marcelis bovendien over een kanongieterij en een arsenaal.

De Torstenssonoorlog (1643–1645)

De Torstenssonoorlog, begonnen met een Zweedse aanval op Holstein in december 1643, trof direct de kern van de activiteiten van Berns & Marcelis. In het voorjaar van 1644 plunderden en verwoestten Zweedse troepen de scheepswerf in Neustadt, waar sinds 1638 meer dan tien oorlogsschepen voor de Deense marine waren gebouwd. Een bijna voltooid schip, de Ørnen, werd in de Zweedse vloot opgenomen. De schade was aanzienlijk: naast de fysieke vernielingen gingen aanzienlijke kapitalen verloren en bleven betalingen van de Deense kroon uit.

Tussen 1645 en 1647 werd de werf herbouwd en leverde zij opnieuw schepen af, waaronder de Frederik in 1649. Door de financiële problemen van Denemarken konden deze orders echter niet langer worden betaald. Een onderzoek naar de kosten van de Frederik leidde ertoe dat Berns & Marcelis de scheepsbouw in 1650 beëindigde en de werf verkocht. Bij de vredesonderhandelingen presenteerde Marcelis vorderingen van meer dan 55.000 rijksdaalders in Denemarken en 31.000 rijksdaalders in Noorwegen – uitzonderlijk hoge bedragen die later problemen zouden opleveren voor zijn erfgenamen. Voor Marcelis zelf betekende de oorlog, ondanks de verliezen, slechts een tijdelijke terugslag.

In 1654 kocht hij de buitenplaats Elswout in Overveen, een classicistisch landgoed van aanzienlijke omvang en kosten, gebouwd in de stijl van Jacob van Campen. De buitenplaats was in 1660 het toneel van een bezoek van de negenjarige prins Willem III, die samen met zijn moeder Mary Stuart met dertien koetsen arriveerde en op de warande een jachtpartij kreeg aangeboden. Deze ontvangst illustreert Marcelis’ plaats binnen internationale hof- en diplomatieke netwerken, los van de Amsterdamse regentenelite.

Marcelis’ financiële netwerk reikte verder dan Scandinavië. In 1665 ontving hij via de in Amsterdam gevestigde Toscaanse koopman Francesco Feroni een betaling van 10.600 ducaat, gekoppeld aan een obligatie van de Genuese bankiers Grillo & Lomelino, beheerders van het Spaanse Asiento de Negros. Deze transactie hangt samen met een scheepsbouwprogramma dat Feroni in 1664 in de Republiek had laten uitvoeren. Het bevestigt Marcelis’ rol als schakel in Mediterrane en Atlantische kredietstromen.

Gabriel Marcelis werd op 5 april 1673 in de Zuiderkerk in Amsterdam begraven. Ondanks zijn relatief lage zichtbaarheid in de Amsterdamse burgerlijke en kerkelijke registers liet hij een breed netwerk van handels-, industriële en financiële activiteiten na, van Amsterdam, Hamburg en Kopenhagen tot Noorwegen, Rusland, Bordeaux, Salé en de Middellandse Zee. Zijn nakomelingen bleven nog tot ver in de achttiende eeuw actief in de Noorse koperindustrie, vooral bij het Løkken-koperwerk. Zijn loopbaan toont hoe omvangrijk de invloed kon zijn van ondernemers die buiten de traditionele Amsterdamse politieke elite opereerden.

Loading