Het neo-renaissance pand in het midden is Gravenhekje 4.
Een bewonersgeschiedenis van een pand komt tot stand aan de hand van belastingregisters op onroerend goed en transportakten. Deze transportakten worden opgemaakt door een notaris. In de 17e en 18e eeuw fungeerde een ‘kwijtschelding‘ als eigendomsbewijs. Kwijtscheldingen (= kwitanties) werden opgemaakt in het stadhuis door twee daarmee belaste schepenen als aan betaling was voldaan.
Rapenburg lag aanvankelijk in wijk 11. Er resteren slechts een drietal belastingregisters op onroerend goed van deze wijk uit de 17e eeuw in het Gemeentearchief, de zg. verpondingskohieren van de 8e penning.1
Inleiding
De drie eilanden Uilenburg, Marken en Rapenburg zijn door vergravingen van buitendijks land ontstaan bij de z.g. tweede vergroting van Amsterdam in 1593.2 Als gevolg van de snelle groei van de stad, het belang van een goede verdediging en omdat er werd geklaagd over te weinig ruimte voor houtopslagplaatsen en scheepswerven, werd het aanvankelijke plan tot fortificatie en uitleg uit 1585 gewijzigd en breder opgezet.3 De eilanden Uilenburg en Marken werden getekend als twee naast elkaar gelegen en aanvankelijk als een symmetrisch geordend geheel. De inrichting van Rapenburg – met een iets bescheidener matenplan – sluit hierop aan.4
De oudste bekende afbeelding van Rapenburg is te vinden op de veel geraadpleegde kaart van Pieter Bast, die het jaartal 1597 draagt.5 Dat was het jaar, waarin een drietal schepen, die de eerste geslaagde zeereis naar Bantam hadden gemaakt, feestelijk de vernieuwde haven werden binnengehaald. Op de kaart ziet men op het overigens nog geheel verlaten Rapenburg twee bouwsels, waarvan de aard niet goed te definieren is, maar die waarschijnlijk toch wel pakhuizen die bij de oude VOC-werf hoorden.6 Eigenlijk was Rapenburg geen echt eiland, want het was aan de oostzijde verbonden aan de toenmalige Schans.
Pieter Bast – Amstelodamum urbs Hollandiae primaria emporium totius Europae celeberrimum (1599) Deze vogelvluchtkaart lijkt de situatie weer te geven, die m.i. eerst tussen 1600 en 1602 kan hebben bestaan.
De VOC had sinds 1602 een voor die tijd grote werf op het eiland Rapenburg, met een eigen teerhuis en een oliekokerij.9 De loterijlijsten van het Oudemannenhuis uit Haarlem uit 1606 vermeldden enkele bewoners bij de Peperwerf.10 Het zou tot 1608 duren, eer Rapenburg op grootscheepse wijze in exploitatie werd genomen.
De erven op Rapenburg
Op 25 januari 1608 kreeg de Amsterdamse Kamer toestemming op Rapenburg een eigen werf te stichten, de Peperwerf. Er is geen akte op hun naam, maar het gaat m.i. om de erven of percelen van Van Muijen en Rijcksen, die geboekstaafd staan als meesterscheepstimmerlieden, in dienst van de VOC. Rapenburg diende voor de bouw, het schoonmaken en opnieuw breeuwen van schepen.11
Op 30 en 31 januari 1608 werden 62 erven op Rapenburg geveild met een oppervlak van van 25 roeden (=331m²) of 20 roeden. De winter staat als extreem koud bekend.12 De scheepstimmerman Jan Simonsz van Muijen kocht erf nr. 1 (aan het ‘s Gravenhekje) voor zijn vrouw en samen met Jan Rijcksen, ook een (katholieke) meester scheepstimmerman.13 Door huwelijk raakten de beide families aan elkaar verwant.14 Muijen kocht erf nr. 2 voor zichzelf en betaalde voor 1460 gulden voor elk perceel. Willem Stachouwer kocht o.a. erf nr. 3, maar deed een deel weer over aan Jan Simonsz van Muijen.
Daar wordt verwezen in het grootboek naar een oudere overdracht van 20 juni 1613, waarbij de houtkoper Gerrit Sijmonsz het erf en de wal waarop later de panden ‘s-Gravenhekje 4, 5 en 6 gebouwd zouden worden, overdroeg aan de scheeptimmerman Jan Sijmonsz. Gerrit was houtkoper.
Jan Sijmons van Muijen was al eigenaar van de erven 1, 2 en van een deel van nr 3. Er is geen kwijtschelding van deze overdracht.
In 1645 trouwt de 25-jarige Simon Jansz Muijen, woonachtig op Rapenburg; hij wordt geassisteerd met zijn vader Jan Simonsz, de VOC-scheepstimmerman.
In 1624 besloot de WIC tot de bouw van een eigen pakhuis. In 1652/3 kochten de erfgenamen van Dirck Cornelisz. Raven, voor 11.000 gulden een erf, een tuin en een drietal houtwallen van de WIC; de gang van zaken is vooralsnog onduidelijk, twee dagen nadat hun vader was begraven.26
Op 16 augustus 1652 gebeurt er weer iets vreemds. De WIC verkoopt erf nr. 2 aan Jan Simonsz die al eigenaar was sinds 1608. Hij betaalt 4100 gulden. De erven zouden kunnen zijn onteigend en herverkaveld. Ook Kannegieter kwam er niet helemaal uit in 1975 en vermoed een herkaveling door de WIC, maar geeft belangrijke details. Hij oppert het idee dat het het Ravenhekje zal zijn geweest. Eerst in 1654 (?) werd het pakhuis de zetel van de bewindhebbers.
De huurwaarde van Gravenhekje “4a” is in 1652 80 gulden, maar in 1659 gestegen naar 200 gulden. Er is tussentijds iets aanzienlijk veranderd. Bovendien zag ik dat Gravenhekje 5 in 1652 nog eigendom was van de WIC. In 1659 is dat pand eigendom van dezelfde eigenaar als 6, Dirck Cornelisz. Raven.
Edward Man & Isaac van Beeck, bewindhebbers van de WIC, verkochten in augustus 1652 (m.i. op dubieuze wijze) een negental erven op Rapenburg aan particulieren. De WIC kampte met een groot tekort, achterstallige soldij, etc.25 Het is geen wonder dat de erfgenamen van Van Muijen vrij snel besluiten de panden over te doen aan het Maagdenhuis. In Jaarboek Amstelodamum 1959, p. 58 vond ik dat de weduwe en dochter van Jan Simonsz Muyen hun huis op het Begijnhof afstonden aan de kapelaan op het Begijnhof. Vanaf 1663 tot 1671 werd hun huis en het daarnaastliggende omgebouwd tot kapel.
Hier krijg je alle Muyens te zien met (een deel van) hun testamenten
Blijkens een keur van 23 maart 1663 mochten houtwallen met hekken worden afgesloten waar men doorheen kon kijken, en anders niet.27
De snel groeiende stad Amsterdam werd administratief diverse malen opnieuw ingedeeld. In 1732 vond een uiterst belangrijke wijziging plaats. De verponding werd verhoogd en de registratie verbeterd. Het pand kwam te liggen in wijk 16, met verpondingsnummer ….
Hier gaat het over de aftrek voor behangsels in 1731.
Uit het Kohier van 1742 op pagina 109 blijkt dat de eigenaren Petrus en Maria Verbeek renteniers zijn. Ze leefden van hun kapitaal en de huuropbrengsten. Ze hebben twee dienstbodes.
Hier gaat het over het jaar 1788. Het lijkt me sterk dat alle huizen op Rapenburg toen zijn gerenoveerd. Het moet iets anders betekenen. Soms staat er duidelijk bij dat panden werden opgehoogd, heel gebruikelijk aan het einde van de 18e eeuw.