Voorgeschiedenis Kattenburg
Het gereedmaken en de verkoop van de bouwterreinen gebeurde in opdracht van de stad.[1] Het ‘Register van door de stad bij publieke veiling ter verkoop aangeboden percelen’ vermeldt dat alle percelen, ‘gelegen aan de Kattenburgergracht, naast de stadshoutwallen, aan de oostzijde van de Nieuwe Vaart, 22 voet breed, en 84 voet lang waren, strekkende voor van de straat tot achter aan de scheepstimmerwerf van Cornelis Huygen’.[2] Elk perceel was omgerekend 6,23m x 23,78m, de oppervlakte ongeveer 148m2. De kopers waren veelal scheepstimmerlieden, metselaars, kooplieden, of leden van het stadsbestuur. Een deel van de eigenaren, werkzaam in de scheepsbouw, kwam van de eilanden Marken, Rapen- of Uilenburg.[3]
Jan en Jacob Claesz. de Zeeuw
Op 21 februari 1662 verkochten de heren burgemeesters twee stukken grond elk voor 1510 gulden aan de broers Jan en Jacob Claesz., van beroep blokkenmakers, d.w.z. makers van (scheeps)katrollen. Jan Claesz. de 28-jarige blokmakersgezel uit Brouwershaven was in 1646 getrouwd met Grietje Wybrants.[4] Hij woonde toen op het Nieuwe Waalseiland in ’t Wapen van Brouwershaven. Ze trouwden op het stadhuis en waren doopsgezind. Ze kregen een dochter Neeltje Jans.
Het onderhavige pand is het meest westelijke van drie huizen gebouwd op twee percelen, ‘gelegen in het parck E, getekend op de stadskaart met de nummers 25 en 26’. In het Register van Taxatie werd opgetekend dat het onderhavige pand ‘volbouwd’ was in het jaar 1663 en de huur op 200 gulden was gesteld.[5] Het bouwjaar is geen verrassing, want ook de beide belendende panden hebben 1663 in de gevel staan.[6] Door verzuim of achteloosheid van de metselaars is de keuken van het naastliggende pand ‘gesteld is op de grond van den vercoopers huys, dog dat wederom de schutting van des vercoopers huys staet op de grond van dit huys’.[7] Er is een testament van 14 juni 1664, opgemaakt bij notaris Johannes Olij, waar vermoedelijk de problemen die hieruit zijn ontstaan, geregeld waren.[8] De Zeeuw, afkomstig van Rapenburg in de Foeliestraat, stierf enkele maanden later. Hij werd begraven op het St. Anthoniekerkhof.[9] Dat betekent dat Jan Claesz geen bewoner van het pand op Kattenburg was. Met zijn broer Jacob Claesz. was hij tevens eigenaar van het naastgelegen pand met De Twee Gijnblokken in de gevel … aan de Nieuwe Vaart bij brouwerij de Parel.1 Jacob Claesz. de Zeeuw bezat het naastgelegen pand “de drie gijnblokken”.
Neeltje Jans Pordijkt
Op 2 september 1667 ging Cornelia of Neeltje Jans, de enige 18-jarige dochter, wonende op het Nieuwe Waalseiland in ondertrouw met Egbert Pietersz., glazemaker.[10] Haar man stierf niet lang daarna. De weduwe ging in 1673 in ondertrouw met Cornelis Timmermans, een doopsgezinde wijnkoopman, afkomstig uit Vlissingen.[11] Hij was 29 jaar en woonde op N.Z. Voorburgwal. Neeltje Jans zelf woonde op het Nieuwe Waalseiland. Zij bracht goederen in en had kinderen, maar hoeveel heb ik niet teruggevonden. Dat is niet eenvoudig bij doopsgezinden. Geconcludeerd kan worden dat Neeltje Jans minstens de helft van de drie belendende panden in eigendom had, want de weduwnaar Cornelis Timmermans verkocht op 16 juli 1681 aan Vincent Timp, een winkelier, een half huis, ‘belend de verkoper … aan de westzijde en Jan Jansz. van Lint aan de oostzijde’ (Kattenburgergracht 13 “de twee grijnblokken).[12] Jan Jansz. van Lint verkocht op 30 oktober 1682 een helft bij executie, nagelaten door Jacob Claesz. de Zeeuw (Kattenburgergracht 15).
Cornelis Timmerman hertrouwde met Wiepke Jajes Coopman, op 18 december 1682, na de erfenis aan de twee kinderen van zijn eerste vrouw te hebben geregeld bij de Weeskamer.[14] Op 8 juli 1686 verkocht Cornelis Timmerman, samen met zijn broer Antonie, bij willig decreet het pand, ‘daer ’t Wapen van Zeeland in de gevel stond’ aan Arent Claesz. Jongeling.[15]2
Arent Claesz. Jongeling(h)
Bij zijn huwelijk met Hendrikje Leenderts woonde Arent Claesz. Jongheling in 1675 op de Prinsengracht. Hij was stuurman en 28 jaar.[16] In 1677 werd zijn dochter, slechts twee weken in leven, begraven op het Kartuizerkerkhof.[17] In 1678 voer hij naar Azië. In juli 1686 kocht Arent Claesz. Jongeling het onderhavige pand voor 1800 gulden van Pordijck.[18] Zijn vrouw, Hendrikje van Groenevelt, afkomstig van Oostenburg, werd begraven op 31 oktober 1690 in de Oosterkerk.[19] De weduwnaar trouwde het jaar daarop met de 24-jarige Anna Mout, afkomstig uit Beverwijk.[20] Hij woonde nog steeds op Oostenburg, en gaf op inmiddels schipper te zijn. Ze kregen nog in datzelfde jaar een zoon Arnoldus.[21] Zowel de vader, ’in zijn leven stuurman op Oostindië’, als het kind kwamen in november 1691 te overlijden.[22] Er waren geen erfgenamen, want de kohieren op collaterale successie vermelden dat op 24 mei 1694 bij de boedel van Claes Arent (sic! ) Jongeling een half huis op Kattenburg op 700 gulden getaxeerd werd.[23] Wie de andere helft bezat, is niet gevonden.
Hendrik Jan Taede
De 26-jarige Hendrik Jansz Taede uit Oldenburg, meester schoenmaker in de Goudsbloemstraat, trouwde in 1693 met de weduwe van Arend Jongeling, Annetje Lammers Mout, wonende op Oostenburg. In dat zelfde jaar verkocht hij haar huis in de Grote Oostenburgerstraat. Wanneer hij het onderhavige pand verkocht is niet gevonden. In 1705 trouwde hij met Fijtje Ottes Brugman van de Haarlemmerdijk, die in 1716 werd begraven vanuit een pand in de Driehoekstraat. Hij was inmiddels vlotschuitvoerder van beroep. Er waren geen kinderen. Hij hertrouwde in augustus 1718. Twee maanden later werd hij begraven in de Nieuwe Lutherse kerk.
Gerbrand Janse Hart
Jan Gerbrantsz. Hart uit Hattum kocht in 1691 twee woningen onder een dak met stal op het Kattenburgerplein van Ambrosius Pool, koopman op Rapenburg. Hart trouwde op 30 maart 1696, 37 jaar oud met Elisabeth Reynders (de weduwe De Vos).[24] Hij was toen 37 jaar, mr scheepstimmerman van Wittenburg, zij kwam van Kattenburg. In 1704 kocht hij opnieuw een pand op het Kattenburgerplein. In 1705 twee opstallen bij de werf de Eendracht. In 1709 verkocht hij het onderhavige pand (naast de “witte spijkermand”) op de Kattenburgergracht aan Dirk Leendertsz Schollevanger. Hij werd ‘bij avondt’ begraven op 25 februari 1710; de koster van de Oosterkerk vermeldde ‘Meester Scheepstimmerman op de werf de Eendracht’.[26] Elisabeth werd begraven op 7 december 1713.[25] Mogelijk is er collaterale successie betaald door de erfgenamen, want over kinderen heb ik niets teruggevonden.
Dirk Leendertsz Schol(le)vanger
In 1711 en 1714 was Schollevanger schipper op de “Nicolaus”. Hij kwam uit Beverwijk en was mogelijk ongehuwd. Dirk Scholvanger werd in 1721 begraven in de Westerkerk.
Ten tijde van de Republiek kende Holland verschillende soorten belasting. De verponding van de 8ste, na 1732 de verponding van de 12de penning, was een belasting op onroerende goederen, een achtste of twaalfde van de huurwaarde. Bij de verkoop van huis en erf werd in het stadhuis een akte van transport opgemaakt. De zogeheten “kwijtscheldingen” vermelden de verkoper, de koper en de prijs. Tevens werd de ligging van het huis en erf vermeld, mogelijk een gevelsteen, soms de buren, of de vermelding van een nabijgelegen straat of brug, meestal aangevuld met steeds dezelfde notariële voorwaarden.
Er bestond ook een vermogensbelasting, de 100ste en 200ste penning en er waren er vele indirecte belastingen of imposten, zoals op begraven en collaterale successie, die de gang van zaken verduidelijken.
Jan Claesz. Springer
De 26-jarige timmerman Jan Claesz. Springer van Kattenburg trouwde op 22 december 1685 met de 30-jarige Aeltje Swartewoudt, wonende op de Oude Schans.[27] Hij kocht het onderhavige pand op 26 november 1717.[28] Aeltje Swartewoudt werd begraven op 3 mei 1720 in de Oosterkerk.[29]. Nog tweemaal daarna liet Jan Springer zijn testament aanpassen.[30] Zijn zusters waren erfgenamen en het dienstmeisje Christina Mande, bij hem inwonend, zou 800 gulden erven. (Bonke vermeldt in zijn artikel over Oostenburg dat er weinig dienstmeisjes waren op de Oostelijke eilanden: het merendeel van de bevolking was werkte op de werven en had een te gering inkomen.) Jan Claesz. Springer werd begraven op 14 december 1739 in de Oosterkerk.[31] Hij was ‘schipper op het binnenjacht van ’t Edele Mogende Collegie ter Admiraliteit’. De waarde van het pand werd op 4.000 gulden geschat. De huur bleek inmiddels 284 gulden. De erfgenamen verkochten het pand op een veiling aan Pieter Tornee.
Pieter Tornee
Pieter Tornee of Torné werd gedoopt op 22 mei 1695.[32] Zijn vader Dirk Tornee, chirurgijn, kwam uit Coevorden.[33] Pieter deed vermoedelijk zijn chirurgijnsexamen in 1718, het jaar waarin hij poorter werd.[34] Hij woonde toen op Kattenburg in de “kleine straat”. Ook zijn stiefvader, Jan ten Winkel en zijn zwager, Steven Carstens waren chirurgijns op de eilanden.
Bij het chirurgijnsgilde was de leertijd uitzonderlijk lang: vijf jaar. De leerlingen moesten een cursus in de anatomie volgen en er werden voor het verkrijgen van het meesterschap tamelijk hoge eisen gesteld aan de kennis en vakbekwaamheid ten aanzien van het aderlaten, het verrichten van operaties en de behandeling van wonden. De chirurgijns waren tevens barbiers, al lieten zij het scheren en baardknippen meestal aan hun knechts over.[35] Het eigenbelang van de chirugijn verplichtte hem wel tot prestaties, want voor moeilijke verrichtingen werden vaak prijsafspraken gemaakt, waarbij de beloning afhankelijk was van het succes.[36]
Pieter Tornee trouwde met Margareta van der Kamp op 18 mei 1725.[37] Het jaar daarop kwam hun eerste kind Elisabeth. Het tweede kind overleed in 1728 op Oostenburg.[38] Het gezin was verhuisd naar ‘het eerste huis naast de gewezen brouwerij de Parel op Wittenburg’.[39] Het derde kind overleed aldaar in 1729.[40] Het vierde kind, Maria, werd geboren in 1730, Geertrui in 1732 en Johanna op 24 januari 1734. Margareta van de Kamp werd op 25 februari 1734 begraven.[41] Pieter Tornee bleef niets bespaard. Geertrui werd op 25 maart van datzelfde jaar begraven.[42] In 1738 was hij brandmeester in Wijk 16, bij de Oosterkerk.
Voordat hij opnieuw kon trouwen, moest de erfenis geregeld zijn ten overstaan van de Weeskamer. De ondertrouwakte vermeldt dat hieraan werd voldaan op 29 oktober 1738. Twee dagen later ging Pieter Tornee in ondertrouw met Femmetje Bakker uit de Stoofsteeg.[43] Hun eerste kind, Margaretha, werd gedoopt op 14 februari 1740.[44] Op 24 mei 1740 kocht Pieter Tornee het onderhavige pand (waarschijnlijk groter, en met een betere ligging) ‘tussen het plein en de Parelbrug’.[45] Femmetje Bakker baarde nog twee kinderen, waaronder een zoon Jan. Beide kinderen bleven niet lang in leven.[46]
Licht op het inkomen van de Pieter Tornee geeft het Kohier van de Personeele Quotisatie, een poging een inkomstenbelasting in te voeren in het jaar 1742.[47] De aanslag betrof een heffing op personen die meer dan 600 gulden ’s jaars verdienden. Ongeveer een derde van de bevolking kwam hiervoor in aanmerking.[48] Pieter Tornee had een dienstbode en verdiende 1.200 gulden per jaar. Hij behoorde bij de rijkste mannen op het Kattenburg. Tornee fungeerde ook als brandmeester in de wijk.
In 1744 liet het echtpaar een testament opmaken. Femmetje Bakker dreef een winkel in tabak. Pieter Tornee werd begraven op 14 maart 1768.[49] Het huis op Kattenburg werd geschat op 8.000 gulden, de winkel op 2.615 gulden, het huisraad op 1.845 gulden, samen met de contanten en het pand op Oostenburg 29.700 gulden.[50] Femmetje Bakker stierf twee jaar later.[51] Haar dochter Margareta was de enige erfgenaam.
Margareta Tornee
Zij was geboren in 1740. Pas op 24 januari 1777 ging Margareta in ondertrouw met de 38-jarige scheepstimmerman Gerrit Mooij van Oostenburg.[52] De verpondingskohieren vermelden vervolgens haar echtgenoot als eigenaar. Volgens een testament waren er twee dochters: Willemina en Alida en werd de Weeskamer ‘eerbiedig’ uitgesloten.[53] Gerrit Mooij werd begraven op 13 juni 1795 in de Oosterkerk.[54]
Op 4 november 1796 ging de weduwe in ondertrouw met de zeilmaker Barent Boot, ‘van de hoogte van de Kadijk’.[55] Zij woonde op de Oostenburgergracht, vermoedelijk in het pand ‘de jonge Mooij’. Barent Boot werd op 14 september 1798 in de Oosterkerk begraven.[56] De kohieren op de collaterale successie vermelden dat Margaretha Tornee, gestorven op 8 juni 1799, een vermogen van ruim 16.000 gulden had, waaronder het huis op Kattenburg. Het onderhavige pand, waarin nog steeds een tabaksaffaire was gevestigd, werd echter op maar 2.500 gulden geschat.[57] De prijsdaling was een gevolg van de politieke situatie: de oorlog met Engeland en het ineenstorten van het handelsimperium van de VOC, gevestigd op het eiland Oostenburg. Margareta Tornee werd begraven op 13 juni 1799.[58] Er vond een boedelscheiding plaats op 1 juli van dat jaar, vervolgens kwamen negen huizen in de verkoop.
Pieter Schipperhein
Pieter Schipperhein werd geboren in 1762. Hij in trad in het huwelijk op 14 juli 1786 met Dorothea van Hommert, afkomstig uit ’s-Hertogenbosch.[59] Zij waren beiden Rooms-katholiek en konden niet schrijven. (Analfabetisme was geen uitzondering op de eilanden.[60]) Hij kwam uit de Koestraat en was slepersknecht van beroep.[61] In 1788 werd hun zoon Jan gedoopt in de Mozes en Aäronkerk. In 1798 kocht hij een half huis op de Nieuwendijk. Op 2 september 1800 kocht Pieter Schipperhein het onderhavige pand voor slechts 2.832 gulden. Tot zover de eigenaren uit de 17e en 18e eeuw.
In de tweede helft van de 19e eeuw woonde de paraplumaker Samson Cohen Ritmeester (Hoorn, 12 juli 1837) van 1874 – 1876 op dit adres met zijn vrouw Esther Caun (Amsterdam, 1 juni 1836) en hun kinderen Jacob Cohen Ritmeester (Amsterdam, 1 juni 1865 – Monowitz, 15 december 1942), Mietje (Amsterdam, – Auschwitz, ), Sara (Amsterdam, 26 februari 1870) en Roosje (Amsterdam, 22 september 1874).
Kattenburgergracht 11 – Aaron van Collem
Vertegenwoordiger (reiziger) Aaron van Collem (Rotterdam, 21 februari 1846 – Amsterdam, 2 mei 1907) heeft in 1876 op dit adres gewoond. Hij woonde hier met zijn vrouw Rosetta Levisson (Amsterdam, 21 januari 1846 – Amsterdam, 23 mei 1929) en hun dochter Brendel (Bertha, Amsterdam, 17 september 1877 – Amsterdam, 25 juni 1884).
KATTENBURG 11 | |||
koper | datum | kwijtschelding | prijs |
Jan Claesz de Zeeuw en zijn erfgenaam Neeltje Pordijk, gehuwd met Cornelis Timmerman | februari 1662 | 5039-182, f. 105 | 1510 |
Arent Claesz. Jongeling | 24 januari 1686 | 5067-32, f. 79 | 1800 |
Jan Claesz. Springer | 26 november 1717 | ||
Pieter Tornee | 21 maart 1740 | 5J 300v | 6100 |
Margreta Tornee | erfgenaam | ||
Gerrit Mooij | aangetrouwd | ||
Pieter Schipperhein | 2 september 1800 | 7W 231 | 2832 |
GEBRUIKTE LITERATUUR
- Baart, J.M., W. Krook, A.C. Lagerweij (1986) Opgravingen aan de oostenburgermiddenstraat. In: Van VOC tot Werkspoor. Het Amsterdamse industrieterrein Oostenburg.
- Bonke, A.J. (1986) De Oostelijke eilanden. De aanleg van een zeventiende-eeuws industriegebied. In: Van VOC tot Werkspoor. Het Amsterdamse industrieterrein Oostenburg.
- Bonke, A.J. (1986) Een Amsterdamse arbeidersbuurt 1663-1800. In: Van VOC tot Werkspoor. Het Amsterdamse industrieterrein Oostenburg.
- Deursen, prof.dr A.Th van Deursen (1980) Het Kopergeld van de zeventiende eeuw. IV Hel en Hemel.
- Dillen, dr J.G. van (1970) Van rijkdom en regenten. Handboek tot de Economische en Sociale Geschiedenis van Nederland.
- Jansen, dr L. (1963) De stadsuitbreiding van 1663. Ons Amsterdam. p. 374-80.
- Oldewelt, W.F.H. (1945) Kohier van de Personeele Quotisatie te Amsterdam. Genootschap Amstelodamum.
BIJLAGEN
I Kaart uit 1686
II Wijk 16 uit Atlas van Burgerwijkkaarten (1731)
III Kohier Personeele Quotisatie (1742)
Noten
[1] J.M. Baart, p. 83.
[2] Archiefnr 5039-182, f. 105.
[3] Bonke, p. 44-6.
[4] DTB 678-178.
[5] Archiefnr 5044-253, f. 18.
[6] Het is mogelijk dat alleen het middelste van de door de beide broers gebouwde huizen een steen en jaartal in de gevel heeft gekregen.
[7] Kwijtschelding 2Y 165.
[8] Dit testament is niet teruggevonden.
[9] DTB 1193-127.
[10] DTB 687-105.
[11] DTB 689-52.
[12] Kwijtschelding 2Y 165.
[13] RA 2172, f. 109 en 110v.
[14] DTB 693-268.
[15] Archiefnr 5067-32 f. 79.
[16] DTB 502-161.
[17] DTB 44-498.
[18] Archiefnr 5067-32, f. 79.
[19] DTB 1086-47.
[20] DTB 519-344.
[21] DTB 46-96.
[22] DTB 1086-51.
[23] Archiefnr. 5046-7, f. 212v.
[24] DTB 525-299.
[25] DTB 1086-122.
[26] DTB 1086-110v.
[27] DTB 514-355.
[28] Beide akten zijn niet gevonden.
[29] DTB 1087-4.
[30] NA 6703, f. 440 bij notaris Jan Snoek op 12 augustus 1724 en op 1 oktober 1727 bij notaris Hendrik van Aken, NA 8095, f. 386.
[31] DTB 1087-68.
[32] DTB 89-32.
[33] Poorterboek 7, f. 27, op 19 april 1691.
[34] Poorterboek 14, f. 389 op 19 juli 1718.
[35] Van Dillen, p. 292.
[36] Van Deursen, p. 9.
[37] DTB 563-445.
[38] DTB 1087-30.
[39] Kwijtschelding 4V 307.
[40] DTB 1087-35.
[41] DTB 1087-51v.
[42] DTB 1087-51v.
[43] DTB 581-275.
[44] DTB 90-86v.
[45] Kwijtschelding 5J 300v.
[46] DTB 1087-76v en 84.
[47] Van Dillen, p. 277 e.v.
[48] W.F.H. Oldewelt 1945.
[49] DTB 1088-66v.
[50] NA 13651-1493, 24 november 1768
[51] DTB 1088-75.
[52] DTB 621-488.
[53] NA 14764, f. 182. 10 december 1777, not. Nath. Wilthuysen.
[54] DTB 1089-59.
[55] DBT 641-408.
[56] DTB 1089-66. Zijn naam op het graf, no. 374, is goed te leesbaar gebleven.
[57] Archiefnr 5046-62, f. 384.
[58] DTB 1089-68.
[59] DTB 755-562.
[60] Bonke, p. 149.
[61] Poorterboek 29, f. 369 op 24 januari 1788.
- http://www.amsterdamsegevelstenen.nl/Kattenburgergracht13.htm ↩
- http://www.gahetna.nl/collectie/index/nt00353/f5395cba-57df-102d-8b87-005056a23d00/sort_column/ove_tekst_namen_kopers/sort_type/asc/view/NT00353_decreten ↩