Cornelis Stevensz. Van Belmen
Cornelis Stevensz. Van Belmen of Bellem (1641-1719) was een Mr. huistimmerman uit de Vinkendwarsstraat. Hij was degene die het onderhavige pand (waarschijnlijk ook de drie naastgelegen panden) op de Keizersgracht heeft ontworpen en gebouwd. In 1683 en het jaar daarop kocht hij vier erven van de stad, gelegen tussen de Keizers- en de Prinsengracht en aan de Leidsegracht. Achteraf betaalde hij voor de percelen. Het terrein was in twintig erven opgedeeld door de stad en op 3 februari (?) 1683 verkocht. De bouwgrond was gelegen binnen de schans, en vanouds in gebruik als “industrieterrein”.1
Op 27 april 1684 betaalde Cornelis S. van Belmen 850 gulden voor erf no. 3 aan de schepenen Albert Geelvinck en François de Vicq (Kwijtschelding 64-20)
Hij was in 1663 getrouwd met 24-jarige Marritje Cornelis uit de Taanstraat. In 1673 woonde hij op de Prinsengracht; zijn vrouw was overleden. Van Bellem hertrouwde in dat laatste jaar met Annetje Westerick die reeds bij hem inwoonde. Het echtpaar kreeg zeven kinderen, waaronder een tweeling. Hij liet vijf kinderen begraven in de Westerkerk. In 1687 kocht hij een erf op het Amstelveld, dat hij een paar jaar later (onbebouwd) weer verkocht.
Frederick Coyett
Coyett, Coignet of Coijet kocht op 9 juni 1684 zijn huis voor 6.900 gulden van Mr timmerman Cornelis Arnoutsz. van Bolleme of Van Belmen. Het pand was verschenen op erf no. 3, met achter erf no. 6 en nog een deel het giethuis van de Hemony’s. (Tussen 1655 en 1680 was het terrein tussen het Molenpad en de Leidsegracht in gebruik bij de Gebroeders Hemony, geschuts- en klokkengieters.)
Fredrick Coyett (Stockholm?, 1615?-17 oktober 1687) is bekend als de eerste Zweed die naar Japan en China reisde en als de laatste VOC-gouverneur van Taiwan. Hij begon zijn carrière als opperkoopman in 1643, was twee keer opperhoofd op Dejima en vervolgens van 1656 tot 1662 gouverneur van Formosa. Hij werd van hoogverraad beschuldigd en (in 1665?) symbolisch ter dood veroordeeld, vervolgens voor twaalf jaar verbannen naar een van de Banda-eilanden.
Biografie
Coyett was de zoon van een goudsmid, en muntmeester, genaamd Gillis Coijet, die in 1634 in Moskou stierf. Zijn grootvader was ooit van Brabant naar Stockholm gevlucht. Het is niet duidelijk waar en wanneer Frederick is geboren, het kan in Moskou zijn geweest. Zijn broer Peter Julius studeerde rechten in Leiden en werd een vooraanstaande Zweedse diplomaat. Fredrik Coijet en zijn broer zijn in 1649 in de adelstand verheven en hebben toen hun naam veranderd in Coyett.[1]
Dejima
In 1643 waren tien leden van de bemanning van het schip de Breskens, waaronder de schipper Hendrick Cornelisz. Schaep door de Japanners van boord gelokt, gevangengenomen en naar Edo vervoerd. Een half jaar later kwamen de mannen weer vrij, maar een van zijn voorgangers Johan van Elseracq had beloofd dat er een gezant langs zou komen om excuses aan te bieden. In het kader van de Nambu-affaire moest Coyett zich bemoeien met een oplossing. Hij reisde naar Edo, maar werd niet ontvangen zonder de juiste papieren en is met al zijn geschenken teruggestuurd. Willem Verstegen werd zijn opvolger.
In 1645 trouwde hij met Susanna Boudaens of Boudaen; Susanne was een schoonheid, en had geen beste reputatie opgebouwd in Leiden, waar haar broer studeerde. Coyett werd een zwager van François Caron, de gouverneur op Formosa.[2]
De gouverneur-generaal Cornelis van der Lijn en François Caron bedachten een diplomatieke charade: zes jaar later stuurden zij “uit erkentelijkheid” een doodzieke jurist, de 50-jarige Peter Blokhovius, vergezeld van planken voor een lijkkist naar Japan als “ambassadeur”.[3] Caron gaf duidelijke instructies wat ze moesten doen als hij naar verwachting onderweg zou sterven.[4] De nieuwe rector werd postuum tot doctor in de Rechten bevorderd en naar Edo getransporteerd. Het shogunaat bemerkte tot zijn opluchting dat deze gezant, gezouten en wel, in Nagasaki werd afgeleverd, geen persoonlijke brief van de Prins van Oranje bij zich had en concludeerde zodoende dat het hier ‘de dood van een handelsreiziger’ betrof.[5] Dirck Snoucq, het nieuwe opperhoofd, kon de fictie in stand houden dat de gezant speciaal voor het bezoek aan Japan uit de Republiek was gekomen. De shogun vertrouwde het niet allemaal, maar kon niets bewijzen.
Formosa
Op 10 februari 1662 zag Coyett zich gedwongen om Fort Zeelandia over te geven na een belegering van drie of negen maanden door de Chinezen onder leiding van Koxinga en vanwege het verlies van 1.600 man [6] Hij vluchtte naar Batavia en werd na drie jaar gevangenschap berecht voor het verlies van Taiwan. Coyett “vergat” een waardevolle lading in te schepen tijdens de bezetting wat hem zeer kwalijk werd genomen. Hij werd van hoogverraad beschuldigd en (in 1665?) symbolisch ter dood veroordeeld, vervolgens voor twaalf jaar verbannen naar Rosengain, een van de Banda-eilanden.[7]
In 1674 werd hij op voorspraak van stadhouder Willem III vrijgelaten. In 1675 publiceerde hij (waarschijnlijk) onder pseudoniem C.E.S. ” ‘t Verwaerloosde Formosa, of Waerachtig verhael, hoedanigh door verwaerloosinge der Nederlanders in Oost-Indien, het eylant Formosa, van den Chinesen Mandorijn, ende zeeroover Coxinja, overrompelt, vermeestert, ende ontweldight is geworden”.[8] In dit boek beschuldigde hij de VOC van onwetendheid en nalatigheid omdat zij geen hulp had gestuurd toen Fort Zeelandia werd belegerd.
Coyett kocht op 9 juni 1684 een (nieuwbouw) grachtenpand aan de Keizersgracht 458; op het terrein waar tot 1680 Pieter en François Hemony hun klokkengieterij hadden gehad. Hij ligt begraven in de Westerkerk. Zijn zoon Balthasar werd gouverneur op Ambon, zijn kleinzoon Julius Frederick was opperkoopman bij de VOC. Zijn weduwe Helena de Sterke hertrouwde met een kapitein uit het Staatse leger, Frederik Statius van Dalen, drossaard van de baronie van Liesveld.
Balthasar Swellengrebel
Het pand werd op 26 februari 1705 verkocht voor 6.500 gulden aan Balthasar Swellengrebel, een koopman. Hij woonde er niet lang en stierf enkele maanden later.
Swellengrebel (1665 – 1705) werd geboren in Moskou. Zijn broer kreeg vanaf 1691 een functie bij de VOC en verhuisde naar Kaapstad. Daar werd zijn zoon Hendrik Swellengrebel, de enige gouverneur die was geboren in Kaapstad, gouverneur van de kolonie tussen 1739-1750.23
Michiel van Coxie
Michiel van Coxie, een nazaat van de gelijknamige schilder, (gedoopt 15 maart 1676 – begraven 14 november 1747 te Gouda) gegroeide op op de Rozengracht, maar woonde in 1702 op het Singel, toen hij trouwde met Barbarine Elisabeth Ostome (1680-1717). Uit dit huwelijk zijn vijf kinderen geboren, waaronder Johannes, arts te Amsterdam, en Pieter, een koopman en getrouwd met Susanna Elisabeth Moeringh, dochter van een Goudse regent (bron: De Jong (1985) Met goed fatsoen, De elite in een Hollandse stad, Gouda. 1700-1780 blz. 337/338) en Paulus.
Op 16 oktober 1715 werd hij poorter van Gouda. Hij was daar weesvader van 1716 tot 1747, lid van de vroedschap van 1733 tot 1734 en vervulde diverse regentenfuncties, schepen, ontvanger verponding, schepenmeester, commissaris huwelijkse zaken en thesaurier-fabrieksmeester. Michiel van Coxie behoorde niet tot de meest rijke en vooraanstaande regenten van Gouda. In 1744 stond hij op de derde plaats van onderen in een lijst van leden van de vroedschap, gerangschikt naar hoogte van de aanslag in de personele quotisatie van 1744. Hij kreeg een aanslag opgelegd van ƒ 18, de huurwaarde van zijn woning bedroeg ƒ 225 en hij had één dienstbode en geen rijtuigen en paarden. De Jong vermeldt ook nog in een voetnoot, dat Michiel van Coxie niet werd opgevolgd door zijn zoon in de vroedschap, waarschijnlijk vanwege het geringe aanzien van het geslacht in Gouda en het niet inhuwen in een deftiger en machtiger geslacht.
In 1742 werd het pand verhuurd aan de weduwe J. Blenck voor 665 gulden per jaar.
De erfgenamen (Pieter van Coxie) verkochten het pand in 1748 voor 10.000 gulden aan Otto Ruysch (kwijtschelding 122-16) .
Otto Ruysch
Otto Ruysch werd geboren in Embden. Hij treouwde in 1726 met Geertrui Elisabeth van de Capelle; haar vader was apotheker. Waarschijnlijk begon hij zijn carriere op de Zwanenburgwal. In 1744 was Ruysch een van de overlieden van het chirurgijnsgilde, die in dat jaar geportretteerd werden door Jan Maurits Quinhardt. In de Waag op de Nieuwmarkt, waar het gilde vergaderde, is (in 1739) zijn familiewapen afgebeeld. Ruysch kocht in 1748, behalve het onderhavige pand ook een huis op de Rozengracht van Michiel van Coxie, maar ook Herengracht 578, bij de Amstel. Dat riante woonhuis deed hij in 1759 van de hand. Ruysch was een actionist, een speculant en investeerder in de VOC en WIC6 en mogelijk betrokken bij een Aziatische handelsonderneming in Emden, opgezet door Frederik de Grote. Ruysch bezat ook een tuinhuis met koepel op de Plantage, niet ver van de Hortus Medicus. Het echtpaar kreeg een ongeluk op 1 juli 1764 bij de Utrechtse poort. De disselboom brak en hij had een wiel over zijn hoofd gekregen toen hij uit de wagen viel; zijn vrouw mankeerde weinig.7 Hij werd in 1770 begraven in de Westerkerk. Er is collaterale belasting betaald, want er waren geen kinderen.
Balthasar Schröder, Dirksz.
Balthasar Schröder was een makelaar en woonde in 1753 bij de Gouden Ketting; in 1762 bij de Leidsestraat. In 1757 trouwde hij met Anna Catharina Bartelsman. Hij was lidmaat van de Lutherse kerk. Hij maakte rond 1764 deel uit van de schutterij als luitenant en vaandrig. Het bureau van de schutterij was vlakbij op de Prinsengracht. Rond 1780 liet hij de behangschilder Jurriaan Andriessen een ontwerp maken voor de zijwand tegenover de schoorsteenwand in de zaal van het woonhuis. In het roerige jaar 1787 maakte hij nog steeds deel uit van de schutterij. In 1795 was hij kapitein. In 1801 verkocht hij zijn suikerraffinaarderij op de Lijnbaansgracht/hoek Bloemgracht. Hij is overleden op 12 maart 1808.
Ontwerp voor de zijwand tegenover de schoorsteenwand in de zaal van het woonhuis van Balthasar Dirksz. Schröder, Keizersgracht 458.89
Gijsbert Drever
Gijsbert Drever was een handelaar in suiker op de Lauriergracht, mogelijk afkomstig uit Zierikzee. In 1764 trouwde hij met Johanna Elisabet Drever, mogelijk een familielid. Hij kocht het pand op 18 november 1798 voor 16.340 gulden (kwijtschelding 172-91) en bewoonde het pand rond 1810 nog steeds. In 1814 was hij vijftig jaar getrouwd. 10
- De erfgenamen van Abel de Herripon en Albert Hermansz verkochten al hun erven aan de stad, resp. in 1650 en 1659. De molen op het bolwerk verdween en de loop van de Leidsegracht werd veranderd voor de Vierde Uitleg. ↩
- http://gw.geneanet.org/hoffman?lang=nl&p=balthasar&n=swellengrebel ↩
- https://books.google.nl/books?id=x2roAwAAQBAJ&lpg=PA30&ots=EOogH6_2vt&dq=Balthasar%20Swellengrebel&pg=PA30#v=onepage&q=Balthasar%20Swellengrebel&f=false Op reis met de VOC: De openhartige dagboeken van de zusters Lammens en …door Marijke Barend-van Haeften ↩
- http://databases.tanap.net/cgh/make_pdf.cfm?artikelid=22036 ↩
- https://books.google.nl/books?id=nJpQAAAAcAAJ&pg=PT5&dq=Otto+ruysch+chirurgijn&hl=en&sa=X&ved=0CCAQ6AEwAGoVChMI6a2s4qTaxwIV5ZbbCh0Kpw_2#v=onepage&q=Otto%20ruysch%20chirurgijn&f=false ↩
- https://stadsarchief.amsterdam.nl/archieven/archiefbank/inventaris/88.nl.html ↩
- Zie Bicker Raye, p. 288 en Amstelodamum 1936, p. 240. ↩
- https://rkd.nl/nl/explore/images/231668 ↩
- http://beeldbank.amsterdam.nl/afbeelding/B00000029591 ↩
- http://www.archieven.nl/nl/zoeken?mivast=0&mizig=210&miadt=239&miaet=1&micode=99&minr=1288470&miview=inv2 ↩