“de Rotterdam”
Twintig jaar geleden gaf Minke de Jong, sinds 1989 eigenares van Kromme Waal 23 te kennen te willen weten welke eigenaren in de loop der tijd het ‘statige’ pand hebben bewoond. Aan haar of het Amsterdamse stadsarchief zijn geen ‘grondpapieren’ (koopoverdrachten) overgeleverd, zodat de namen van vrijwel alle eigenaren uit de belastingregisters op onroerend goed moesten worden afgeleid. Een oude voorliefde en een nieuwe uitdaging hebben geleid tot verwarring, verrukking en onderstaand verslag.
Kromme Waal 23 is ‘het vierde pand vanaf het Leliestraatje’, tegenwoordig de door hekken afgesloten Gelderse Steeg. In de kwijtscheldingen, destijds dienstdoende als eigendomsbewijzen, werd het pand omschreven als ‘daer de Rotterdam uythangt’.[1] De kwijtscheldingen van het onderhavige pand uit de 17de eeuw zijn niet overgeleverd; zonder de belendende panden op de Kromme Waal in het onderzoek te betrekken, zou het achterhalen van de eerste eigenaren onmogelijk zijn geweest.
In de trouw- de begraafboeken en vanaf 1850 in de te raadplegen delen van het bevolkingsregister is steeds nagegaan of de eigenaar het pand niet verhuurde en daadwerkelijk zelf (met vrouw en kinderen) heeft bewoond.[2] Ook is in de bestaande literatuur gezocht naar verduidelijking, een verklaring of de relatie met de geschiedenis van de stad.
W.H.M. de Fremery beschreef in zijn onovertroffen studie ‘De opkomst van de Amsterdamse haven’ een landmeetkundig kaartje, opgemaakt rond 1598, waarop alle eigenaren op dit deel van de Waal staan vermeld. Ook L. Jansen, auteur van tientallen huisonderzoeken, verdiepte zich in zijn artikel over de Lastage in bovengenoemd kaartje en de verwikkelingen rond de Melioratie, een eenmalige heffing op de aangebrachte verbeteringen door de stad. Ed Taverne beschreef de planmatige opzet van de uitbreiding aan de oostkant van de stad.
De Waal en de Lastage
In de 16de eeuw kwam Amsterdam, in plaats van de IJsselsteden, op als belangrijkste handelsstad. Op de houtsnede van Cornelis Anthonisz. uit 1544 is duidelijk te zien dat zich talloze bedrijfjes gevestigd hadden buiten de stad. Dichtbij de Montelbaanstoren stonden vijf lijnbanen, waar scheepstouw werd gefabriceerd. Op de oever langs het water werden schepen gebouwd, gebreeuwd en gekalefaterd, d.w.z. voor een volgende reis op orde gebracht. Er lagen hoge stapels hout; vanwege brandgevaar en stank werd enkel op de Lastage in grote potten pek en teer bereid, oud touw gekookt en in pakhuizen en schuren opgeslagen. In de Waal, tegen een goedkoper tarief dan in het centrum van de stad, lagen tientallen schepen ‘geparkeerd’, tegen storm en ijsgang beschermd achter een rij palen. Buiten de stadsmuren, maar dit terzijde, mocht aan de scheepstimmerlieden belastingvrij bier worden verschaft.
Jarenlang leefden de eigenzinnige bewoners van de Lastage, aan wie niet was toegestaan hun langzaam inklinkende en bij storm afkalvende percelen op te hogen, in onmin met de burgermeesters van de stad.[3] In 1578 vond een wisseling plaats van de macht. Amsterdam koos op aantrekkelijke voorwaarden de zijde van de Opstand. De stad zag zich gedwongen haar verdediging beter te organiseren. In april 1585 werd het bouwverbod op de Lastage opgeheven, dat zes jaar eerder was ingesteld. In mei 1586 werd bepaald ‘hoe de straten, stegen en burgwallen zouden worden gelegd’.[4] Vastgelegd werd dat de eigenaren zouden worden aangeslagen door de stad voor het bouwrijp maken van de percelen. Alvorens te mogen timmeren moest de betaling, inzake de Melioratie, afgehandeld zijn.[5]
Van alle kanten kwamen vluchtelingen en immigranten toegestroomd naar Amsterdam. Het aantal inwoners is tussen 1570 en 1600 verdubbeld en toegenomen met naar schatting 30.000 mensen. De huren zijn in de periode tot het drievoudige opgelopen.[6] Op de Lastage werden tussen 1590 en 1593 tweeënzeventig voor huizenbouw bestemde ‘lege’ erven verkocht.[7] Aan de timmerlieden werd toegestaan meer personeel aan te nemen.[8] Vanaf 1594 werden de scheepswerven op de Lastage verplaatst naar Uilenburg, gelegen in de Tweede Uitleg. Daarna kon worden begonnen met de aanpassingen in en langs de Waal.
In 1596 werd de oever ‘vanaf de noordhoek langs de Waal tot het staderf’, de huidige Gelderse steeg, aangeplempd en recht getrokken. De bestrating kwam gereed, de haven werd uitgediept en van nieuwe palen voorzien. Een nieuw conflict betreffende de hoogte van de heffing rond de Melioratie gaf aanleiding om alle percelen op dit deel van de Waal met de namen van de eigenaren te laten optekenen. De landmeter Adriaen Ockersz. deed twee jaar later verslag.[9] In datzelfde jaar werden een drietal schepen, die Bantam hadden bereikt, op feestelijke wijze binnengehaald. De handel op Noord- en Zuid-Europa bloeide op, ondanks voortdurend nieuwe moeilijkheden.
Kwijtscheldingen Lastage | ||||
jaar | huis | erf | werf, tuin, lijnbaan | totaal |
1563/72 | 4 | 6 | 1 tuin | 11 |
1573/80 | ? | ? | ? | ? |
1581/88 | 2 | 22 | 2 werven, 1 lijnbaan | 27 |
1590/93 | 8 | 72 | 1 tuin | 81 |
1595/01 | 17 | 34 | 1 werf, 2 lijnbanen | 52 |
1602/09 | 18 | 14 | 1 lijnbaan | 32 |
1610/15 | 7 | 11 | – | 18 |
In 1597 en 1599 zijn door Pieter Bast getekende plattegronden uitgebracht. Te zien is dat de ‘Keulse’, tegenwoordig de Gelderse kade, en het noordelijke deel van de Lastage gemakkelijk en snel bereikbaar was via het bruggetje bij het Waterpoortje. Langs de Bantammerstraat en om en nabij het Schippersstraatje, tegenwoordig de Waalsteeg, zijn ettelijke huizen gebouwd. Misschien kon dit voormalige ‘stadserf’ na het verplaatsen van de stadsscheepstimmerwerf zonder veel omhaal worden verkocht? Meer naar het noorden zijn mogelijk een breeuwhuisje, diverse mastwerven of houttuinen en enkele huizen afgebeeld.[10] De straat langs het water is duidelijk te zien.
Met het afbreken van de stadsmuur langs de Oude Singel in 1600 was het werk bijna gereed. De resolutie van de burgemeesters uit 1601, houtopslag in twee of drie jaar binnen deze stad te verbieden, zal voor de houtkopers en mastemakers langs de Waal aanleiding zijn geweest de bakens te verzetten.[11] Ze zijn door de stad naar Rapenburg verwezen, dat nog niet gereed was en waar pas in 1609 erven werden verkocht.[12] De in 1601 voorgestelde taxatie, waarbij rekening was gehouden met de ligging van de in waarde gestegen grond en het verlies aan bestrating werd verworpen, omdat ook de verlopen rente zou moeten worden betaald. Pas in 1604 viel het voor de eigenaren voordelige, definitieve besluit.[13] De meeste eigenaren zullen daarna zijn overgegaan tot verplaatsing van hun bedrijf, tot verkoop van of het bouwen van huizen op de (achter)percelen.[14] De verbeterde bereikbaarheid en de gunstige ligging in de nabijheid van de haven en de schepen zullen de grondprijzen hebben opgedreven, alhoewel niet iedereen tevreden was over de waardestijging.
Op de bewerkte versies van de kaart van Pieter Bast, uit 1606 en 1614, uitgegeven na zijn dood, zijn willekeurig en merkwaardige wijzigingen aangebracht. Deze kopergravures kunnen derhalve als onbetrouwbaar worden betracht.[15] Op een anomiem panorama van de stad, gedateerd in 1606, maar 1616 is niet onwaarschijnlijk, zijn langs de Waal een groot aantal huizen verschenen. Door de volgende tabel wordt geïllustreerd dat na 1610 maar weinig bouwpercelen meer werden verkocht langs de Waal.[16] Uit de kopergravure van Balthasar Florisz. van Berkenrode en uit de tabel is op te maken dat rond 1625 de hele Waal bewoond is geweest.
Kwijtscheldingen Waal | |||
jaar | huis | erf | totaal |
1599/1605 | 3 | 7 | 10 |
1606/1610 | 10 | 6 | 16 |
1611/1615 | 19 | 1 | 20 |
1616/1620 | 9 | – | 9 |
1620/1625 | 3 | – | 3 |
1625/1630 | 5 | 2 | 7 |
In 1613 begon men in het westen van de stad aan een nieuwe uitbreiding, de drie hoofdgrachten, Heren-, Keizers- en Prinsengracht, waarvoor de benodigde grond onteigend is.[17] De Melioratie had afgedaan, en had de stad te veel moeilijkheden opgeleverd.
Cornelis Jansz. Cleyn
Cornelis Jansz., alias Cleyn Ceesje, komt in het Kohier van de 100e penning uit 1569 voor als eigenaar van twee mastwerven op de Lastage. Cleyn Ceesje gebruikte aanvankelijk ook het erf van zijn buurman, later zijn schoonzoon Willem Claesz.[18] Cornelis Jansz. was getrouwd met Nelle Gerritsdr. Het echtpaar kreeg vijf kinderen, Gerrit stierf jong. In april 1585 kocht Cornelis Jansz. van zijn oom een erf ‘daer lendenen aff zijn deser stede werf aan de zuidsijde’. In december 1593 kocht hij een erf op de zuidoosthoek van het eiland Uilenburg. Hij verplaatste het scheepstimmerbedrijf in de navolgende jaren.[19]
De familie Cleijn was stellig katholiek: de omschrijvingen in de trouw- en begraafboeken geven daartoe aanleiding.[20] Cornelis Jansz. Cleyn kocht in 1601 van zijn dochter Ael een huis en ander ‘getimmert’ voor 6.600 gulden. Het huis stond aan de Gelderse Kade, niet ver van de Bantammerstraat. Een paar weken later maakte de stad een herberekening van de Melioratie bekend. Cleyn Ceesje en zijn zonen, eigenaars van ruim 1200 m2, zouden, na aftrek van de schadeloosstelling ‘zuiver’ voor 877 gulden worden aangeslagen. Naar huidige maatstaven vermoedelijk meer als 90.000 gulden, een niet te verontachtzamen bedrag. Cleyn Ceesje en zijn vrouw lieten een jaar later notariëel vastleggen:
‘dat de schoondochters, bij het overlijden van hun echtgenoten, tot hertrouwen toe, al hun goederen voor wat betreft het vruchtgebruik, behouden mochten, mits zij voor hun kinderen een goede moeder bleken.[21]
In 1612 woonde zijn zoon Crelis Jansz op Rapenburg en in de Keizerstraat. Hij liet in een halfjaar tijd twee kinderen begraven. Neel Gerrits, zijn moeder, werd in 1613 begraven in de Oude Kerk. Wanneer haar echtgenoot was overleden, is niet teruggevonden. In 1615 werden onder de vier kinderen of hun erfgenamen dertien huizen verdeeld, zes op de Lastage, zes op Uilenburg, een huis op de Dam, diverse rentebrieven en ettelijke obligaties.[22]
Willem Claesz.
Naast Cornelis Jansz. Cleyn woonde de mastenmaker Willem Claesz. Feitelijk was deze zoon van Claes Dirxz. Schooneman en Gerberich Willemsdr. de eerste eigenaar.[23] Willem Willems, inmiddels het patroniem van zijn moeder gebruikend, trouwde in 1583 op 35-jarige leeftijd met de 19-jarige Ael Cornelisdr en weduwe van Elbert Simonsz. Ze lieten in de Oude Kerk vier kinderen dopen: Willem (1583-1638), Aefje, Dirk en Marritgje.
In maart 1598 werd Willem Willems ten onrechte voor de helft eigenaar van het erf langs de Waal genoemd.[24] Het overgrote gedeelte behoorde toe aan zijn schoonvader Cornelis Jansz. Zoals te zien op het kaartje van de landmeter Adriaen Ockersz. strekten alle percelen zich uit vanaf de ‘Oude Singel’ tot aan de Waal. De erven van Willem Willemsz en Cornelis Jansz. Cleyn waren twee jaar eerder met ongeveer een derde aangeplempd en uitgebreid. Ze besloten tot het aanleggen van een gezamenlijke steeg van zeven voet breed tussen de beide erven van elk 18 voet breed. Ik betwijfel dat het om de Gelderse steeg gaat. Het zal anders zal uitgepakt.
Op 10 januari 1601 vond een onderlinge herschikking plaats.[25] Tezamen met haar vader werd door Ael Cornelisdr., inmiddels ook weduwe van Willem Willems, via de Weeskamer vijf erven verkocht.[26] De erven met de nummers 1, 2 en 3 kwamen in handen van haar broers Crijn, Cornelis en Jan. Het erf met nummer 4 kocht de schilder Pieter Gerritsz. Cosijn (1571-), vermoedelijk een grondspeculant, en een verzamelaar van kunst.[27] Hij was de kleinzoon van de schilder Pieter Aertsz. (Lange Pier) en betaalde deels met een schilderij? Het erf, aangeduid op de kaart met no. 5, kwam twee dagen later op naam van haar vader. De enigszins tapstoelopende erven hebben gezamenlijk 9.250 gulden opgebracht: de twee erven langs de Gelderse Kade brachten twee keer zoveel op als de twee erven langs de Waal.[28]
Op 31 januari 1601 meldde Ael Cornelisdr zich bij de Weeskamer en verklaarde welk deel van de opbrengst ten goede kwam aan de vier kinderen.[29] Zij verkreeg daarmee de toestemming op die dag in ondertrouw te gaan met de 22-jarige mastenmaker Carsten Hillebrandsz. Bijna drie jaar later trouwde zij met de 26-jarige scheepstimmerman Jan Cornelisz. Outtewael of Mick. Haar 18-jarige dochter trouwde met de blokmaker Jan Aerts. Zij woonden toen op Uilenburg. Haar 22-jarige zoon Willem, een mastenmaker, ging in november 1605 in ondertrouw met een dochter van de scheepsbouwer Jan Rijcksen, een van de eerste aandeelhouders van de VOC.1 Bij het verdelen van de boedel van haar ouders in 1615 werd Ael Cornelisdr. eigenares van drie huizen: op Uilenburg, in ’t Lelystraatje en langs de Waal. Toen Ael Kornelisdr. ‘komende van Rapenburg int Noordse Bos’, gelegen in de Foeliedwarsstraat bij de Markerbrug, in mei 1623 werd begraven, had zij alle vier de echtgenoten overleefd, de laatste met twee maanden.[30] De echtelieden werden met de klok beluid en begraven op het hoge koor; verwarrend is zijn patroniem want hij werd geregistreerd als Jan Hijnderijckxsen Mijck. In augustus 1630 werd haar erfenis verdeeld nadat er een kwestie was ontstaan waarbij de partijen met de Hoge Raad dreigden? In 1638 verkochten haar kinderen Kromme Waal 24 voor 6.800 gulden aan Reinier Gerritsz. een touwslager. In 1639 verkochten de erfgenamen twee erven op Rapenburg, getekent met de nr. 45 en 48, gelegen in de Foeliedwarsstraat met houtwal, en een huis op de noorderhoek van de Binnen Bantammerstraat.
Claes Symensz. Meebael
Claes Symonsz. Meebael (ca 1578-1622) was een onderkoopman die in 1599 op de Hollandia onder Cornelis van Heemskerck, vice-admiraal naar Oost-Indië, voer. Hij was waarschijnlijk de zwager van Sievert Pietersz. Sem, één van de bewindhebbers van de Compagnie van Verre. In 1600 is hij door Jacob Wilkens in een factorij in Bantam achtergelaten om de handelscontacten uit te breiden.[1]
Het verblijf van Meebael op Bantam heeft niet lang geduurd. Op 12 april 1601 schreef Meebael in de haast een brief aan de bewindhebbersvan de Oude Compagnie.[3] Hij vermeldde het vertrek (in januari) van drie galeien, vijf schepen en 40 platbodems om Amboina op de Molukken met geweld in te nemen, hetgeen mogelijk is mislukt. Enkele maanden later verliet hij Bantam.
In april of mei 1602 moet Meebael weer in Amsterdam zijn geweest, want in juni 1602 zeilde hij opnieuw naar Indië. Meebael werd commies op het schip de Ster onder Wybrand van Warwijck.[4] In 1605 ontmoette hij Van Warwijck in Pattani, die onverrichte zake uit Macao was teruggekeerd. De Chinezen wensten geen handel te drijven met de VOC. Meebael hield sinds 17 februari in de haven een Portugese kraak tegen, waarvoor hij toestemming had gekregen van de plaatselijke koningin. Toen Van Warwijck op de hoogte werd gesteld, ankerde hij naast het Portugese schip en vroeg de kapitein het schip over te geven.[5] De kraak San Antonio, o.a. geladen met ruwe zijde, porselein, kampfer en muskus werd voorzien van een nieuwe voor- en achterplecht, maar is in Madagascar achtergelaten, vanwege tekortschietende zeewaardigheid.
Claes Symonsz. Meebael, 34 jaar oud, trouwde in 1612 met de 18-jarige Aeltje Cornelis Cornelisdochter, wonende op Uilenburg. Zij werd in 1615 eigenaar van het onderhavige erf en pand.[31] In 1618 werd Claes Symensz. Meebael als eigenaar vermeld in een kwijtschelding (d.w.z. bij de verkoop van het naastgelegen huis).[32] Na de dood van Claes Symensz. Meebael in 1622 trouwde Ael met Jillis Aernouts, ijzerwinkelier, woonachtig langs ‘’t Water’, tegenwoordig ’t Damrak. Het jaar daarop verklaart Aeltje Cornelis Cleyn voor de notaris:
‘dat ze een maand eerder op aandringen en door valse beloften van de broer en zus van de vorige man die gestorven is, een geschrift heeft ondertekend, waarin ze het recht krijgen een schilderij van Lange Pier, ‘de geboorte’ op te eisen.[33] Naderhand heeft ze een geschrift in handen gekregen, ondertekend door hem op 25 november 1616, waarin staat, dat ze nimmer dit schilderij zullen mogen opeisen.[34]
De archieven vermelden de doop van hun dochter in 1627 in de Nieuwe Kerk. In 1629 hertrouwde Jilles Aernouts, weduwnaar van Aeltje Cornelis Noorenburghen! Het is onduidelijk wanneer het onderhavige pand, vermoedelijk genaamd ‘de Cater’, werd verkocht.
De belastingregisters
Ten tijde van de Republiek kende Holland verschillende soorten belasting: de verponding, een heffing op onroerend goed, aanvankelijk een 8ste, later een 12de deel van de huurwaarde; de 100ste en 200ste penning, een belasting, gebaseerd op (geschat) vermogen en imposten of accijnsen op vele artikelen, zoals tabak, wijn, bier, turf en begraven.[35] In de verpondingskohieren staan per wijk de namen van de eigenaren en het bedrag dat ze moesten betalen genoteerd. Tegelijkertijd werden zij voor het lantaarn-, emmer- en straatgeld aangeslagen.[36] In de verpondingskohieren worden niet altijd de feitelijke eigenaren weergegeven. Geconcludeerd kan worden dat de kohieren van een eerder deel werden overgeschreven en achteraf niet altijd gecorrigeerd.[37]
De Kromme Waal lag in de 17e eeuw eeuw in schutterswijk 8, uitgezonderd een aantal jaren rond 1672, toen de uitbreiding (en bedreiging door het Franse leger bij Naarden,) aan de oostkant van de stad reorganisatie en defensieve aanpassingen vereiste. Deze aanpassing werd twee jaar later na het tekenen van de vrede teniet gedaan.[38] Er zijn slechts drie verpondingskohieren van de 8e penning over deze wijk bewaard gebleven: uit 1650-1653, 1659-1662 en 1680-1683. Vermoedelijk is honderd jaar lang 33 gulden en 10 stuivers aan verponding betaald.[39]
Aan het begin van de 18de eeuw stonden door een stijging van de waterspiegel veel huizen te laag. Ook op de Waal zal dit probleem tot aanpassingen geleid hebben. In deze tijd, toen nauwelijks nieuwbouw werd gepleegd, zijn vele huizen tot op het karkas leeggesloopt en opnieuw ingedeeld, soms met toevoeging van een tussenlid en achterhuis.[40]
Pas uit het jaar 1732 kunnen opnieuw belastinggegevens geraadpleegd worden. Amsterdam werd overgehaald de Verponding te verhogen en in overeenstemming te brengen met de gestegen welvaart.[41] Het Redres op de Verponding, een bijstelling, na de eerdere taxatie, vermeldt voor het onderhavige pand een verpondingsbedrag van 41 gulden en 13 stuivers.[42]
In de verpondingskohieren van de 12de penning, tussen 1734 en 1805, is de Kromme Waal definitief in wijk 10 gelegen. Voor huisonderzoek is belangrijk dat rond 1734 aan alle panden tevens een verpondingsnummer werd toegekend.[43] Het verpondingsbedrag werd tot 1805 niet veranderd.
Jan Martsen Troost
De zeilmaker Jan Martsen werd omstreeks 1597 geboren. Het is niet duidelijk wanneer hij en zijn broer Marten en zus Baertje, Remonstrantsgezind, naar Amsterdam zijn getrokken. Op 23 december 1617 ging hij in ondertrouw : Jan Martensz van Rotterdam, zeilmaker, 24 jaar op de Zeedijk in ondertrouw met Aegje Jans van Schellinkhout, 29 jaar, geen ouders, op de Waal, geassisteerd met Gerbrant Jansz haar broer aan de Hoofts steiger.2 Het geluk duurde niet lang, zij stierf in 1619. Hij hertrouwde Geeltje Wouters uit Rotterdam. In 1626 werd hij mede-eigenaar van een schip dat vastzat in Plymouth.2
In het kohier van de 200ste penning uit 1631 is Jan Martsen op de Waal voor het geringe bedrag van 10 gulden aangeslagen.[44] Toch behoorde hij tot de rijke inwoners van de stad. Jan Martsen Troost protesteerde bij de bewindhebbers van de West Indische Compagnie die hem in 1632 een schip verkochten, waarvan het touw- en zeilwerk was vervangen of niet deugde.[45] Troost fungeerde als getuige toen zijn zieke buurman een testament opmaakte.
Pas in 1641 werd Jan Martsen poorter; hij was afkomstig uit Rotterdam en kan daarmee worden aangemerkt als degene die het pand zijn naam ”de Rotterdam” bezorgde.[46] In 1651 stierf zijn moeder, de weduwe Jannetje Cornelisd. Jan Martsen Troost trad in 1652 voor de Rotterdamse Admiraliteit op als ‘arbiter’ van schepen, die voor de eerste oorlog met Engeland in Amsterdam werden gehuurd en uitgerust.[47]
Jan Martsen Troost stierf in mei 1669; zijn vrouw was een week eerder gestorven. Hij werd begraven in de Oudezijds Kapel, tegenwoordig, net zoals voor de Reformatie, de St Olofskapel genoemd. Er waren geen directe erfgenamen, zodat een jaar later over de waarde van zijn bezittingen collaterale successie moest worden betaald.[48] Hij bezat het onderhavige huis en erf, twee woningen in het nabijgelegen Smitssteegje en een huis en erf op het eiland Wittenburg.
Zijn neven, Gerbrant Martsen Troost en Leendert Witte, zeilmakers, beiden woonachtig en werkzaam op de Waal bij het Smidssteegje waren erfgenamen. In 1670 hebben zij de helft van een keukenmuur aan buurman Tobias van de Velde verkocht, omdat zijn ‘schoorsteen in de koocken staende aan de muyr van Jan Martsz. Troost precario stont’, dat was bij vergunning (en tot wederopzegging) geregeld.[49]
Pieter van Grieken
Toen Pieter van Grieken (1642-1708) in 1670, 29 jaar oud, in ondertrouw ging met Harmijntje de Vogel waren beiden woonachtig op de Waal.[50] Van Grieken was kaarsenmaker en victualiekoper, d.w.z. hij leverde de bij een scheepsreis de benodigde levensmiddelen. Ook op zijn naam is geen koopakte gevonden.
In het kohier van de 200ste penning uit 1674 werd Pieter van Grieken aangeslagen voor 50 gulden, duidend op een vermogen van meer dan 10.000 gulden.[51] Het verpondingskohier tussen 1680 en 1683 maakt, behalve van Pieter van Grieken melding van Michiel Hoebering.[52] Deze victualier zou huurder kunnen zijn geweest en een compagnon, want bij de begravenis van vier kinderen, waarvan twee binnen een week, werd in de begraafboeken genoteerd dat Pieter van Grieken op de ‘Oude Teertuinen’, tegenwoordig de Prins Hendrikkade, woonde. Pieter van Grieken ‘van de Martelaarsgracht’ woonachtig het huis met uithangbord “Het Nieuwe Victualiehuis” werd in 1708 in de Nieuwe Kerk begraven.
Jan Pama en Maria van de Velde
Jan Pama, evenals zijn vader tabakkoopman, werd geboren in 1663 en woonde bijna zijn hele leven op de Waal. Zijn ouders, Pieter Pama (ca 1632-1711) en Jannetje Lokhorst (ca 1632-1695) getrouwd in 1654 begroeven tussen 1658 en 1672 zes kinderen, allen ‘van de Wael’ afkomstig.[53] Jan trouwde in 1693 met Maria, de dochter van de eerder genoemde Tobias van de Velde, een koopman op Archangelsk, afkomstig uit Leiden. Jan Pama woonde in het pand, eerder toebehorend aan zijn schoonvader, toen genaamd ‘de stad Leyden’.[54] Jan en zijn vrouw kregen zes kinderen, drie stierven jong. Op 14 Januari 1694 maakte hij, met zijn vrouw, een testament voor notaris Jacob de Winter, “de testatrice ziek en Jan Pama wel te passe zijnde“. Zij woonden toen nog op de Oude Waal en benoemden elkaar tot erfgenaam. Voor dezelfde notaris werd dit testament 4 oktober 1706 veranderd. De testatrice bleek toen zwanger te zijn. Zij herriepen hun voorgaande beslissingen en benoemden tot erfgenamen hun drie kinderen: Jannetje, Pieter en Tobias, “mitsgaders alle nog te verwekken kinderen“. In 1711 kocht Jan Pama, inmiddels erfgenaam van zijn vader, van de weduwe en boedelhoudster van Pieter van Grieken:
‘… een huys en erve staande en leggende, op de Oude Waal bij het Schippersstraatje, daar Rotterdam uijthangt, en lendenen van zijn of te geweest hebben Tobias van de Velde aan de noordzijde voor met een vrije muur dog agter met een gemeene muur voor zoo veel de kooken of zaaltje van de voorn. van de Velde is streckende, ende Willem Strijker op een gemeene muur ende gemene loodegoot aan de zuydzijde, streckende voor van de straat tot agter aan de erfgenamen van Nelle Gerrits’.[55]
Het pand achter ‘de Rotterdam’, op de Gelderse Kade, kwam in 1712 in zijn bezit.[56] In 1720 en 1722 leende Jan Pama f 20.000 en f 10.000.[57] Het was een periode waarin de geld- en windhandel domineerde en ondernemers naar nieuwe mogelijkheden zagen om hun kapitaal te investeren.[58] In 1723 verkocht hij het naastgelegen pand (Kromme Waal 22) aan zijn zuster en is sprake van ‘een gemeen secreet rejoel met het huys daar naast ten zuyden’.[59] Geconcludeerd kan worden dat Jan Pama wijzigingen heeft laten aanbrengen aan het onderhavige pand. Samen met zijn schoonzoon Francois van den Boogaard, afkomstig uit Abcoude, handelde hij onder de naam “Pama & van den Boogaard”.[De Sibbe, over de familie Pama]
Jan Pama beleefde waarschijnlijk nooit het genoegen het pand te bewonen. Het begraafboek van de Oude Kerk vermeldt dat Jan Pama in 1724, deftig ‘bij avont’ werd begraven. Hij woonde op de hoek van de Blinde Katersteeg en het Rokin in de ‘Geersbael‘. Uit de begraafbelasting kan worden afgeleid dat zijn bezit werd geschat op meer dan 12.000 gulden.[60] De weduwe van Jan Pama staat als nieuwe eigenares te boek in het Redres van Verponding uit 1732. Het onderhavige pand bevatte behalve een pakkelder en zolder, vier (kostbaar) behangen kamers.[61]
In 1742 trok de weduwe in bij haar enig overgebleven zoon Pieter, woonachtig aan het Singel, niet ver van de tegenwoordige Raadhuisstraat. Hij was boekhouder bij de Wisselbank, handelde in Varinas tabak, afkomstig uit Venezuela en was eigenaar van drie plantages in de Berbice: Oosterleek, Spanderswoud en Pieters Lust.[Requeste, memorie, en bylaagen, voor Pieter Pama, cum suis] Er waren plannen voor de aanleg van drie nieuwe plantages, de Wackerheijt, de Bedagtzaemheijt, de Voorzigtigheijt voor koffie, indigo, cacao. Zijn tabakzaak moet een grote omvang hebben gehad en hij had aanzienlijke klanten. Pieter en zijn moeder gaven op 8 Mei 1744 procuratie aan Arnold Gronau te Berlijn om geld te vorderen van Jan Christiaan Leopold, ritmeester in dienst van Frederik II van Pruisen. Vanaf 1766/1767 huurde/pachtte Pieter Pama de hofstede Spanderswoud.[https://archief.amsterdam/archief/5075/12459]
Pieter Pama had (aandelen in) de lijnbaan Oosterleek bij de Haarlemmerpoort (25/32 tussen 1740-1765), Hector bij de Raampoort (5/32, sinds 1753), de Walvis (2/32 tussen 1773-1781) op de Zoutkeetsgracht.
Memorie van Pieter Pama en andere eigenaren van plantages en belanghebbenden in de kolonie Berbice aan de Staten-Generaal gericht, houdende het verzoek de Directie van genoemde kolonie te manen de bij Resolutie van Hunne Hoogmogenden van 1 april 1774 bevolen maatregelen ter beveiliging van de kolonie zonder langer uitstel uit te voeren.[nationaal archief]
Zijn huis aan ‘t Singel tussen de Gasthuismolen- en Huiszittensteeg, met achterliggende pakhuizen op de Spuistraat is verkocht voor 35.000 gulden. In zijn boedel werd een illumineermachine, een toverlantaarn met prenten, een vergrootglas, een telescoop, een barometer en thermometer, twee verrekijkers en een aard- en hemelglobe beschreven. De illumineermachine diende om op feestdagen het huis te verlichten.[De beeldbank over de Illumineermachine, ] Die is opgesteld bij de geboorte van Willem V, en het bezoek van de prins en zijn nieuwe echtgenote aan Amsterdam in 1768. In zijn hofstede in ‘s Graveland bevonden zich zes rijtuigen, o.a. een polsstok, een Surinaamse eend en een glazen bijenkorf, 16 harken en een wieg op zolder. Hij bezat 55 schilderijen en op de hofstede nog eens zestien.
Maria Cornelia Elders
In 1736 kocht de weduwe van Abraham Schuttrop het onderhavige pand in een tijd, dat er in Amsterdam betrekkelijk weinig huizen leeg stonden. De stad had haar grootste inwonertal bereikt.[62] Het is dus geen wonder dat er uitzonderlijk hoge prijzen werden betaald. Zij betrok het pand niet terstond, want in 1737 stond zij nog als huurster van het nabijgelegen pand Kromme Waal 26 vermeld.[63] Cornelia Elders (1684-) was de weduwe van een drogist op de Nieuwendijk, afkomstig uit Leiden. Het echtpaar, in 1716 getrouwd, had in de Evangelisch-Lutherse kerk op ’t Singel drie zonen laten dopen.
Het Kohier van de Personele Quotisatie, een inkomstenbelasting uit 1742, die slechts elf jaar stand hield, vermeldt dat de weduwe Schuttrop haar eigen pand bewoonde. Zij had een dienstbode en rentenierde met een inkomen van 1.500 gulden per jaar.[64] Pieter, haar oudste zoon, was in een onbekend jaar naar Ceylon vertrokken en werd in 1751 opperkoopman, fiscaal in Colombo. Hij stierf in 1755. In 1756 trouwde zijn 13-jarige dochter met Arnoldus de Lij, net aangekomen op het eiland, maar eerst in 1765 lieten zij een kind dopen. De echtgenoot van haar kleindochter, sinds 1766 gouverneur van de stad en het land Galle op het eiland Ceylon, handelend in wijn en brandewijn en betrokken bij de Amphioensocieteit (opium), assisteerde haar in 1768 bij de verkoop van het pand.
Pieter Schoon
De 24-jarige Pieter Geurts Schoon, varensman, wonende op het Kamperhoofd trouwde in 1748 met Cornelia Sinclair.[65] Pieter Schoon en zijn vrouw kregen vier kinderen. Op 22 november 1768 kocht hij het pand ‘de Rotterdam’. Zijn kinderen gingen in ondertrouw vanuit de Buiten Bantammerstraat. Geconcludeerd moet worden dat het pand op de Waal werd verhuurd.
Aan het einde van de 18de eeuw (1796) werd een eerste huisnummering ingevoerd: het pand op de Kromme Waal kreeg Klein nummer 28. Het belastingregister op koffie- en theegeld vermeldt dat het pand tussen 1800 en 1803 door Wopke Cnoop werd gehuurd.[66] Cnoop was een fabrikant van tuinsieraden en suikerpotten,[1] een leerlooier, en een doopsgezinde patriot, die in 1789 voor zijn acties tijdens de Patriottentijd in Bolsward voor tien jaar uit de provincie Friesland werd verbannen.[2] Hij werd in 1795 vermeld als lid van de pas opgerichte wijkvergadering. Op 19 januari 1798 werd hij geïnstalleerd in de “municipaliteit”, maar op 15 maart was het al weer voorbij.
Pieter Schoon werd in 1802 in de Zuiderkerk begraven. In 1805, mogelijk in slechte staat, werd het pand door de erfgenamen met aanzienlijk verlies verkocht.
De Bataafse Republiek en de Franse Tijd
In 1795 werden getrapte verkiezingen in gesteld: stemgerechtigd waren alle manlijke Nederlanders boven de 20 jaar, met uitzondering van de bedeelden en met de beperking, dat zij bereid moesten zijn, een eed van afkeer van alle erfelijke ambten af te leggen.[67] De noodzakelijk geachte reorganisatie om ons land in overeenstemming te brengen met de nieuwe idealen werd bemoeilijkt door economische malaise. In 1801 werden in Amsterdam 80.000 bedeelden geteld. Vanwege belastingschuld werden in 1804 elke week honderd panden verkocht.[68] Vanaf 1806 kwam er eenheid van belasting in het koninkrijk Holland. Het zwaartepunt werd bij de indirecte belastingen gelegd. De verponding werd in 1809 tot 25% van de huurwaarde opgetrokken, voor het onderhavige pand tot 60 gulden en 15 stuivers. Ook werd een nieuwe wijkindeling en verpondingsnummering doorgevoerd.[69] In 1810 werd ons land ingelijfd bij Frankrijk. De Burgerlijke Stand en het Bevolkingsregister kwam in de plaats van de kerkelijke doop-, trouw- en begraafregisters. In 1811 is het Kadaster begonnen ieder perceel in Nederland te omschrijven. In 1832 was het karwei geklaard.[70] De kadastrale nummers corresponderen met de artikelnummers van de eigenaren in de ‘perceelsgewijze legger’.[71] Alleen via het Kadaster kunnen de betreffende akten worden achterhaald.[72]
Om het Continentaal Stelsel hand te haven, bezette Napoleon Bonaparte met keizerlijke troepen en ambtenaren de voornaamste steden en de kust van het koninkrijk.[73] Het economisch leven kwam volledig stil te staan. In 1812 werd de dienstplicht (conscroptie) ingevoerd. Nadat het Franse bezetting eind 1813 werd opgeheven en een deel van de bevolking uit Amsterdam was verdwenen, lagen de huur- en koopprijzen in de stad uitzonderlijk laag.[74]
Paulus Sturk
Paulus Sturk was afkomstig uit Brede in Holstein, tegenwoordig in Jutland, net over de Deense grens.[75] In 1789 trouwde hij, 35 jaar oud, wonende op de Kalkmarkt met Johanna Margaretha Griebenau. Het gezin bestond uit tien kinderen, waaronder een tweeling, twee stierven jong. Paulus Sturk was kapitein bij de koopvaardij en voer op de kolonie Demary en de Berbice, waar koffie suiker of katoen werd geladen. Uit het huurderskohier van 1805 is op te maken dat Sturk naar het hoekhuis, Kromme Waal 27, was verhuisd.[76]
Op 13 september 1805 kocht Sturk het onderhavige pand op een veiling. Het huurderskohier, opgemaakt in 1805 vermeldt Jacobus Felders als bewoner van het pand.[77] Felders was afkomstig uit Dordrecht.
Van 1810 tot 1816 huurde Cornelis Johannes Blankert het onderhavige pand. Deze koopman was in 1803 getrouwd met Alida van Coevorden; haar ouders woonden enkele huizen verder op de Kromme Waal. Het pand, door zes ‘zielen’ bewoond, bleek in 1810 geschikt voor twee man inkwartiering. De jaarlijkse huur werd op 500 gulden gesteld.[78] In 1816 werd het huis ingedeeld in klasse 3, een eenvoudige burgerwoning. Toen bewoonde Blankert alleen het huis, d.w.z. geen inkwartiering.[79] De huur was gedaald tot nog maar 300 gulden.
In december 1814 kwam het koopvaardijfregat ‘De Vreede’, eigendom van de Gebr. Heemskerk, onder commando van kapitein Paul Sturk, als eerste Nederlands schip sinds 1803 bij het fort Demerary, gelegen bij de toegang tot de Essequebo-rivier aan. Het schip werd in 1826 voorzien van vilt en een koperen huizing om het te beschermen tegen paalworm. Sturk, woonachtig op Kromme Waal 23, stierf in 1827. In 1834 werd het pand overgeschreven op naam van zijn weduwe.[80] Het pand werd in 1841 ingedeeld in klasse 2, een duidelijke opwaardering.[81] Na het overlijden van Johanna M. Griebenau in 1844 vond de boedelscheiding plaats.[82] De zeven kinderen erfden elk 5.643,56 gulden.
Johannus Theodorus Sturk
Johannes Theodorus werd als zesde kind geboren in 1803. De familie woonde Oude Waal 28. Hij verkreeg in 1845 uit erfenis het eigendom over de twee panden op de Waal, met een waarde van 10.000 gulden. Hij restitueerde het te veel. Deze koopman of commissionair trouwde met Laurina Engelinde Maria Dwars in 1850, afkomstig uit Kampen of Zwolle. Hun enig kind, Paulus Johannes Theodorus, werd in 1852 geboren. Sturk kocht veertien panden op de Kromme Waal en omgeving, waaronder een stal in het Schippersstraatje.[83] Niet duidelijk is wanneer de gezelschapdame, Geertruida Staal uit Zwolle voor hun doofstomme zoon werd aangesteld.
De bewoners volgens het Bevolkingsregister in 1852. 4
De bewoners volgens het Bevolkingsregister 1874-1893.5
Paulus Johannes Theodoor Sturk
Nadat zijn moeder in 1875 was overleden, maakte P.J.T. Sturk een geheim testament.[84] Hij bedacht hierin zijn neven en nichten, de gezelschapdame en wenste na zijn dood een stichting, met 10% van zijn vermogen, in het leven te roepen. Kort nadat zijn vader was overleden werd Sturk op 16 juli 1878 op eigen verzoek wegens ‘nevelheid van vermogen’ onder curatele gesteld.
In 1882 diende Sturk bij de Dienst Bouw- en Woningtoezicht een tekening in, voornemens het pand te renoveren.[85]
In 1882 is de onderpui naar plannen van de architect-bouwondernemer C. Wiegand vernieuwd (het ontwerp is bewaard gebleven in het Pandenarchief van Bouw- en Woningtoezicht van stadsdeel Centrum). Tegelijkertijd werd de entree verplaatst naar souterrainniveau en de rechter vensteras. Het tussenlid werd eveneens van de linker naar de rechter zijde verplaatst en het trappenhuis in dit bouwdeel werd vernieuwd. Voorts werd de balklaag boven het souterrain hoger geplaatst en de borstweringen op de eerste verdieping verlaagd, zodat hier fenêtres à terre ontstonden. Rond dezelfde tijd moeten ook de interieurs op de bel-etage zijn verfraaid.[Coert Krabbe (2018) Beschrijving van Kromme Waal 23]
In 1883 verhuisde hij met zijn personeel tijdelijk naar Binnenkant 31. In 1884 was het trappenhuis verplaatst, de onderpui vernieuwd en de ingang verplaatst van de linkerzijde op het soutterrain naar de rechterzijde van de kelder. Voor het afstapje bleek 3m grond nodig, waarvoor aan de Gemeente precariobelasting wordt betaald.
Sturk betrok het vernieuwde pand, waar ook een conciërge, een koetsier, een huisknecht en een bediende werden beschreven.[86] In 1900 overleed Geertruida Staal. In 1907 kocht hij het pand Van Baerlestraat 72, waar hij misschien vanaf dat moment ook woonde.[87] De begane grond en de eerste verdieping van het pand op de Kromme Waal werden als bedrijfsruimte verhuurd, omstreeks 1916 aan een handelaar in parfumeriën, Alphonsus Maria Huver. De grossier in zwakstroom en radio-artikelen, Max Goudeket, was in de jaren dertig huurder van het hele pand. De gevelreclame is verdwenen.
Sturk is op een leeftijd van 85 jaar, zonder achterlating van legitimarissen, in 1938 overleden. Zijn neven en nicht verkochten in 1941 alle percelen op de Waal, het pand in de Van Baerlestraat en een blok huizen in de Veerstraat.
De laatste eigenaren
Lambert Zeeman, een kaashandelaar of makelaar uit Huizen of Bussum, kocht vier naastelkaar gelegen panden aan de Kromme Waal op een veiling in gebouw Frascati voor de prijs van 26.321 gulden.[88] Het onderhavige pand werd na de oorlog bewoond door de tapijthandelaar Van Andel, die als eigenaardigheid grote hoeveelheden zakdoeken in zijn huis verzamelde.
Marianne Schröder, maatschappelijk werkster en haar zuster Han ((1918-1992), destijds een van de weinige vrouwelijke architekten, dochters van Truus Schröder-Schräder, geboren in het Schröderhuis dat was ontworpen door Gerrit Thomas Rietveld, waren aanvankelijk huurders. Zij werden in 1961 elk voor de helft eigenaar van het verwaarloosde pand.[89] Op de tweede verdieping kwam een deur naar Kromme Waal 24, ook door de zusters in eigendom verkregen. Het interieur werd opgesierd door een groot aantal Rietveld-meubelen. In 1975 werden de voorgevel en de verzakte linker bouwmuur ‘opgekrikt’. Van 1972 tot 1987, was Han verantwoordelijk voor de restaurantie van het Schröder Huis in Utrecht, nu een museum.
Minke de Jong, psychotherapeute, geboren in 1944 in Akkrum, sinds 1974 huurder van de derde verdieping, is sinds 1989 eigenares van het pand. Zij heeft vervolgens het buitenwerk laten opknappen. De eerste verdieping is praktijkruimte geworden.
Straten van Amsterdam over de Kromme Waal: met bijdrage van Minke de Jong
Tot slot
De eerste eigenaren waren betrokken bij de scheepsbouw (mastenmakers) en hadden belang bij ligging aan het water. Vervolgens namen kooplieden bezit van de woon- en pakhuizen met uitzicht op de Waal en de schepen.[90] Toen de Waal te ondiep bleek voor het toenemende aantal en al maar groter wordende schepen is in 1643 besloten tot aanplemping van het Nieuwe Waalseiland. De Bantammerbrug en de Kraanboombrug, later een sluis, veranderden het karakter: de Oude Waal werd een gracht.
De oudste delen van het pand kunnen tussen 1604/09 en 1615 worden gedateerd. Het pand is rond 1724 opnieuw opgetrokken en weer een eeuw later verhoogd. Toen is ook een rechte daklijst op de gevel aangebracht. Op de bel etage, in het trappenhuis, bevinden zich twee stucwerkpanelen, betrekking hebbend op de zeevaart. Het stucwerk op het plafond in de voorkamer dateert uit 1884, toen ook de ingang werd verplaatst. Het pand staat sinds 1960 vermeld als monument, vanwege de lijst met trigliefen en metopen.[91]
Aan de hand van de koopprijzen konden grofweg perioden van opbloei en neergang in de stad Amsterdam worden gestaafd.[92] Eichholtz en Opsteeg constateren tot 1680 heftig schommelende, maar stijgende prijzen. Vervolgens trad een periode in van nauwelijks veranderende huizenprijzen. In 1736 werden extreem hoge prijzen gehaald, ook voor Kromme Waal 23. Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw daalden de prijzen, met een dieptepunt in het jaar 1814. De industrialisatie aan het eind van de 19de eeuw, de opening van het Noordzeekanaal en de bevolkingsgroei van Amsterdam zorgden opnieuw voor hoge prijzen rond het jaar 1882. De auteurs hebben aangetoond dat de prijzen in driehonderdenvijftig jaar opvallend stabiel zijn gebleven en pas in de laatste helft van de 20e eeuw gestegen.[93] Dalingen werden veroorzaakt door oorlogen, epidemieën en financiële crises.
Eigenaren KROMME WAAL 23 | ||||
koper | huurwaarde | prijs | datum | kwijtschelding |
Minke de Jong | f 205.000 | 24-02-1989 | 9472-003 | |
M. & E. Schröder | f 15.000 | 08-02-1961 | 4007-112 | |
Lambert Zeeman | f 1.900 in 1941 | (f 6.500) | 21-07-1941 | 3206-100 |
Paulus J.T. Sturk | na 1878 | erfgenaam | ||
Johannes T. Sturk | (f 6.000) | 04-04-1845 | erfgenaam | |
J. M. Griebenau | (f 4.000) | 25-07-1834 | 802 (411)-46 | |
Paulus J. Sturk | f 300 in 1816 | f 5.150 | 12-09-1805 | 188 II f. 104 |
Pieter Schoon | f 13.775 | 22-11-1768 | 6N 466 | |
wed. Schuttrop | f 580 in 1742 | f 14.550 | 31-10-1736 | 5E 277 |
Jan Pama | f 4.116 | 21-04-1711 | 4D 36 | |
Pieter van Grieken | (f 9.620) | na 1669 | ? | |
Jan Martsen Troost | f 270 in 1650 | voor 1631 | ? | |
Claes S. Meebael | (f 4.800) | 28-2-1615 | erfgenaam | |
Cornelis J. Cleyn | 10-1-1602 | 5073-921, f. 82 | ||
Willem Claesz. | voor 1569 | erfgenaam |
Eigenaren KROMME WAAL 22 | |||
koper | prijs | datum | kwijtschelding |
Geertje Pama | f 10.000 | 04/03/1723 | 4Q 167 |
Jan Pama | liberale gift | 12/01/1708 | 4A 231 |
Pieter Pama | f 11.000 | 17/12/1693 | 3K 289 |
Tobias van de Velde | f 125 | 19/02/1670 | 2O 276 |
Tobias van de Velde | f 17.000 | 30/01/1653 | 5067-3, f. 17 |
wed. Pieter Croon | erfgenaam | ||
wed. Jacob Croon | – | 18/05/1618 | 39-171 |
David Walraven | erfgenaam | ||
Jacques Walraven | |||
Gerrit J. Koekebacker |
LITERATUUR
1. Brockmeier, J.T. (1983) De verponding in Amsterdam in de achttiende eeuw.
2. Blonk, dr A. & dr J. Romein (1952) Leerboek der Algemene en Vaderlandse Geschiedenis, dl III. Nieuwere en Nieuwste Geschiedenis.
3. Brugman, Prof.dr H. (1973) Geschiedenis van Amsterdam. Deel 5. Stilstaand getij 1795-1848.
4. Burger Jr., dr C.P. (1921) Amsterdam in het einde der zestiende eeuw. Studie bij de uitgaaf van den grooten plattegrond van 1597. 16de Jaarboek van het Genootschap Amstelodamum, blz. 12 e.v.
5. Dillen, dr J.G. van (1970) Van rijkdom en regenten. Handboek tot de Economische en Sociale Geschiedenis van Nederland.
6. Eichholtz, P. & G. Opsteeg (1994) Vastgoed op de lange termijn. Economisch Statistische Berichten 79 (3976), p. 816-9.
7. Fremery, W.H.M. de (1925) De opkomst der Amsterdamsche haven. 22e Jaarboek van het Genootschap Amstelodamum, blz. 23110.
8. Frederiks, J.G. & P.J. Frederiks (1890) Kohier van de tweehonderdste penning voor Amsterdam en onderhorige plaatsen over 1631. Koninklijk Oudheidkundig Genootschap.
9. Hofman, W. (1981) Burgerwijkkaarten. Repertorium. Geschiedenis van Schutterij en Burgerwacht.
10. Israel, J.I. (1995) The Dutch Republic. Its Rise, Greatness, and Fall 1477-1806.
11. Jansen, L. (1961) De Lastage. Uit: Werk in Uitvoering. Oktober 1961, 12e Jrg, no. 2, p. 1635.
12. Keverling Buisman, mr F. & ir E. Muller (1979) Kadaster Gids. Rijksarchiefdienst
13. Keyes, G. (1981) Pieter Bast.
14. Lesger, C. (1986) Huur en conjunctuur. De woningmarkt in Amsterdam, 1550-1850.
15. Meischke, R., H.J. Zantkuijl, W. Raue, P.T.E.E. Rosenberg (1995) Huizen in Nederland. Architectuurhistorische verkenningen aan de hand van het bezit van de Vereniging Hendrick de Keyser.
16. Nusteling, H. (1985) Welvaart en werkgelegenheid in Amsterdam 1540-1860.
17. Oldewelt, W.F.H. (1945) Kohier van de Personele Quotisatie te Amsterdam. Genootschap Amstelodamum.
18. Pama, C. (1943) Bijdragen tot een geschiedenis der familie Pama II. De Amsterdamsche Pama’s.
19. Roever, N. de (1889) Pieter Aertsz: gezegd Lange Pier. Vermaard schilder. Uit: Oud-Holland VII jg.
20. Schama, S. (1977) Patriots and Liberators. Revolution in the Netherlands 1780-1813.
21. Slechte, C.H. (1982) ‘Een noodlottig jaar voor veel zotte en wijze’. De Rotterdamse windhandel van 1720.
22. Slot, E. (1990) Vijf gulden eeuwen. Momenten uit 500 jaar gemeentefinanciën.
23. Tang, A. van der (1981) Stamboomonderzoek.
24. Taverne, E. (1978) ’t Land van belofte; in de nieuwe stadt; ideaal en werkelijkheid van de stadsuitleg in de Republiek 1580-1680.
25. Verbeek, J. (1994) Waarde van vastgoed blijkt stabiel. Herengracht in 350 jaar nauwelijks in prijs gestegen. In: Vastgoed, december 1994, blz. 369.
26. Verwey, G. (1942) Belegging in huizen te Amsterdam.
27. Wagenaar, J. (1760) Amsterdam in zijne Opkomst, Aanwas, Geschiedenissen, Voorregten, Koophandel, Gebouwen, Kerkenstaat, Schoolen, Schutterije, Gilden en Regeeringe.
28. Wiersma, J.A. (1987) De naam van onze straat.
BIJLAGEN
I Kaart van Corn. Anthonisz. (1544)
II Kaartje van Adriaen Ockersz. (1596)
III Kaart van Pieter Bast (1599)
IV Panorama op de stad (1606 of 1616)
V Kaart van Balthasar Florisz. van Berkenrode (1647)
VI Kaart buurt N (1876)
VII Foto huizen Kromme 26, 25, 24 en 23 (1930)
[1] Tot de invoering van het Kadaster in 1850 werd in het stadhuis, als de nieuwe eigenaar aan zijn verplichting had voldaan, een kwijtschelding, een soort kwitantie, opgemaakt.
[2] Door het Concilie van Trente, afgesloten in 1563, werden middels decreten het bijhouden van doop-, trouw- en begraafboeken verplicht gesteld. Van der Tang, p. 80.
[3] Uitgezonderd waren de kooltuinen.
[4] E. Taverne, p. 135; C.P Burger, p. 21.
[5] W.H.M. de Fremery, p. 78.
[6] C. Lesger, p. 44 e.v.
[7] Over de periode 1573-1580 zijn geen kwijtscheldingen bewaard gebleven, ook over de jaren 1589 en 1594 is niets bekend.
[8] H. Nusteling, p. 110.
[9] Archief 5039, inv. nr 219.
[10] Ook heeft er langs de Waal een zomerhuisje gestaan. Zie kwijtschelding 21-104.
[11] E. Taverne, p. 136.
[12] Archief 5039, inv. nr 178, f. 325v en 330.
[13] Zie W.H.M. de Fremery, p. 78 e.v.
[14] De eigenaren, die voor 1604 accoord waren gegaan met de hoogte van de Melioratie, zullen al eerder op de Lastage huizen hebben gebouwd.
[15] G. Keyes, p. 9, 34.
[16] Door Keyes toegeschreven aan J. Miccerus, door d’Ailly als van de hand van J. Saenredam of J. Rem, cat.nr 10. N.B. De toren van de Zuiderkerk kwam pas in 1614 gereed.
[17] E. Taverne, p. 135.
[18] Archief 1538, f. 120.
[19] Archief 5039-177, f. 75v. Zie Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van Amsterdam, deel 3, akte 300 en 1743. Op de werf was een helling en een drempel voor de werf in ’t water gemaakt. Er stonden twee loodsen voor het opbergen van houtwaren, touwwerk en andere materialen voor de scheepsbouw.
[20] De protestanten hadden zich o.a. gekeerd tegen het luiden van de klokken bij begravenissen. Katholieken, maar ook doopsgezinden en remonstranten lieten hun huwelijken niet (gratis) afkondigen in de ‘gereformeerde’ kerk maar voor het stadhuis.
[21] Notarieel Archief (NA) 4-162, 28 januari 1602, not. J.J. Pilorius.
[22] Archief 5073, inv. nr 787, f. 243v-248.
[23] NA 3F, f. 570, 10 december 1599.
[24] Archief 5039, inv. nr 219.
[25] Archief 5073, inv. nr 921, f. 78, 79v, 80v, 81 en 82.
[26] Weeskamers werden opgericht om het beheer van goederen van de wezen op verantwoorde wijze te waarborgen. Allen die bij de Weeskamers registreerd stonden, was de vrije beschikking over hun goederen ontzegd.
[27] N. de Roever, p. 9.
[28] De waarde van de erven, met de daarop verschenen huizen werden in 1615 op minstens 24.000 gulden geschat.
[29] Archief 5073, inv. nr 784, f. 40.
[30] Mogelijk zijn beiden door de pest geveld, zoals zovelen in de jaren 1623, 1624 en 1625. In 1624, maar ook in 1636, 1655 en 1664 is ruim 10% van de bevolking aan deze ziekte bezweken.
[31] Archief 5073, inv. nr 787, f. 243v.
[32] Kwijtschelding 39-171.
[33] Pieter Aertsen, in Antwerpen opgeleid, leefde van 1508-1575. In zijn atelier werden religieuse voorstellingen en stillevens geschilderd. Veel van zijn werk is vernield tijdens de beeldenstorm.
[34] NA 485/159, 30 november 1623, not. E. Cocq.
[35] E. Slot, p. 38.
[36] Archief 5044, inv. nr 254-401.
[37] J.T. Brockmeier 1983.
[38] W. Hofman, p. 9. Zie ook J. Wagenaar, boek II, p. 173.
[39] Archief 5044, inv. nr 281 t/m 283, f. 8v.
[40] R. Meischke, p. 78 e.v.
[41] J. Israel, p. 993.
[42] Archief 5045, inv. nr 213, wijk 10.
[43] Het onderhavige pand kreeg verpondingsnummer 2623.
[44] J.G. Frederiks & P.J. Frederiks, blz. 28.
[45] NA 760, f. 15, Not. N.G. Rooleeu.
[46] Poorterboek E 168, folio 84v, op 25 juli 1641. Poorters waren ingezeten van de stad die na het afleggen van een eed of belofte en betaling van het poortergeld het poorterschap verwierven, waaraan allerlei rechten waren verbonden, en voorwaarde voor een gildelidmaatschap.
[47] NA 2113A, f. 157, f. 160, f. 163, f. 165. Not. Thielmans.
[48] Archief 5046, inv. nr 2, f. 187 op 14 mei 1670.
[49] Kwijtschelding 2O 276, 19 februari 1670.
[50] Haar vader, Goris Albertsz. de Vogel, ijzerkramer, woonde een paar huizen verderop.
[51] Archief 3672, f. 98.
[52] Archief 5044, inv. nr 283, f. 21v.
[53] Waarschijnlijk zijn enkele kinderen aan de pest overleden. Op 16 september 1662 werd een kind begraven (DTB 1047-97), van ‘’t Nieuwe Eyland’ afkomstig.
[54] De kwijtscheldingen van dit pand bevatten belangrijke informatie over de eigenaren van het belendende, onderhavige pand.
[55] Tobias van de Velde overleed in 1693. Willem Strijker, zeilmaker, de zoon van de gelijknamige kunstschilder, werd begraven in 1681. Nelle Gerrits overleed in 1613. Een dergelijke omschrijving was niet ongebruikelijk. N.B. De benaming van de beide straatjes zal ongetwijfeld aanleiding hebben gegeven tot verwarring.
[56] Kwijtschelding 4E 171v.
[57] NA 6654-150, not. W. Denijs; NA 6137-433, not. P. Schabaalje.
[58] C.H. Slechte, p. 24.
[59] Kwijtschelding 4Q 167. De panden op de Waal zijn nog steeds niet op de diepriolering aangesloten. De beerput van beide huizen zorgde in 1976 voor nog voor overlast.
[60] Onder protest ingevoerd omstreeks 1695 in een tijd toen er veel waarde werd gehecht aan kostbare begrafenisen, met optochten, fakkels en kaarslicht.
[61] Archief 5045, inv. nr 213, wijk 10.
[62] H. Nusteling, p. 119.
[63] NA 9757/64, not. M. van Son, 19 juni 1737.
[64] In dat jaar werd door de Amsterdammers rentenier het meest opgegeven als bezigheid.
[65] Soms ook als Sinkelaar geschreven.
[66] Archief 5049, inv. nr 20, f. 147v.
[67] A. Blonk en J. Romein, p. 23.
[68] S. Schama, p. 501.
[69] Het nieuwe verpondingsnummer was 2659, gelegen in wijk N. Het verpondingsnummer werd gebruikt tot 1828?
[70] Het onderhavige pand is op de minuutplans onder kadestraal nummer G 4133 beschreven.
[71] Archief 5358, inv. nr 251 en 259.
[72] In het Rijksarchief in Haarlem zijn de originele akten te vinden. Archief 83.1.
[73] H. Brugmans, p. 64 e.v.
[74] C. Lesger, p. 55. H. Nusteling, p. 34, 39.
[75] Zowel in de 17de als de 18de eeuw was 1/3 van de immigranten in Amsterdam afkomstig uit Duitsland.
[76] Archief 5012, inv. nr 5, wijk 10.
[77] Archief 5045, inv. nr 276, f. 27.
[78] Archief 5053, f. 380.
[79] Archief 5012, inv. nr 2.
[80] Eigenaar bekend bij het Kadaster onder nummer 789 van de perceelsgewijze leggers.
[81] Archief 5012, inv. nr 8. Dubbele grachtenpanden werden ingedeeld in klasse 1
[82] NA 20711, 4 april 1845, not. H. Viervant.
[83] Eigenaar bekend bij het Kadaster onder nummer 3443 van de perceelsgewijze leggers.
[84] NA 21403, 1 juni 1876, not. J.G. Pouw.
[85] Archief van Bouw en Woningtoezicht, gemeente Amsterdam, afdeling Volkshuisvesting.
[86] Zie het Bevolkingsregister Wijk N, deel 1, f. 168 (1851) en Wijk N, deel 23, f. 52 (1869) en deel 536, f. 83 (1884).
[87] Eigenaar bekend bij het Kadaster onder nummer 10392 van de perceelsgewijze leggers.
[88] Eigenaar bekend bij het Kadaster onder nummer 17928 van de perceelsgewijze leggers.
[89] Eigenaars bekend bij het Kadaster onder nummer 19846 van de perceelsgewijze leggers.
[90] Aanvankelijk werd het timmeren langs de Waal verboden. Ook werd het uitoefenen van een smederij of kuiperij niet meer toegestaan. Zie kwijtschelding O 118 en E. Taverne, p. 137. Het Smitssteegje, verdwenen achter een deur, zal echter zijn naam eer aan doen.
[91] Steen met twee gleuven en afgeschuinde kanten in Dorische fries, afwisselend met vierkante ruimten. Kadastrale akte 4519-21.
[92] Hoge prijzen kunnen ook duiden op een goede bouwkundige staat van het pand, maar zijn in veel gevallen op betrekkelijk willekeurige wijze tot stand gekomen, afhankelijk van bij voorbeeld het aantal gegadigden op een veiling. Zie G. Verwey, p. 9.
[93] P. Eichholtz & G. Opsteeg, p. 819.
- Eeghen, I.H. van (1970) JAN RIJCKSEN EN GRIET JANS. In: Maandblad Amstelodamum ↩
- Met dank aan R. Koopman Zaandam ↩
- Met dank aan R. Koopman Zaandam ↩
- Bevolkingsregister ↩
- Bevolkingsregister ↩