Bij het huisonderzoek Kromme Waal 23 bleek dat de familie Pama in de 17e en 18e eeuw meerdere panden in eigendom hebben gehad, o.a. Kromme Waal 22 en 23, en Oude Waal 35. Met behulp van het stamboomonderzoek van Cornelis Pama werd duidelijk wie Andries, Pieter, Jan of Geertje Pama waren, die de panden ‘de Campen’, ‘de Canafas Baal’, ‘de Rotterdam’ of ‘de Drie Raven’ hebben bewoond.1 2 Deze studie gaf aanleiding op zoek te gaan naar eerdere, zowel als latere eigenaren van de vier huizen in de hoop een beter beeld te krijgen van de Waal en haar bewoners.
De Waal en de Lastage
In de 16e eeuw kwam Amsterdam, in plaats van de IJsselsteden, op als belangrijkste handelsstad. Op de houtsnede van Cornelis Anthonisz. uit 1544 is duidelijk te zien dat zich talloze bedrijfjes gevestigd hadden op de Lastage, d.w.z. de Geldersekade en alle straten die daarachter liggen tot aan de Oudeschans. Tot aan de Nieuwe Gracht bij de Montelbaanstoren strekten zich ca zes lijnbanen uit. Op de kop stond een schuur, voor opslag van hennep, garen, klossen en hekels. Kinderen draaiden binnen aan het grote wiel zodat de touwslager, die met een zak vezels op de buik achterwaards de lijnbaan afstapte, de vezels in elkaar kon draaien.3 Op de oever langs de Waal werden schepen gebouwd en masten geschaafd; overal lag hout opgestapeld. Breeuwers repareerden de naden tussen de planken met gekookt oud-touw; vervolgens werden de gaten dichtgesmeerd, eerst met teer, dan met pek.4
Jarenlang leefden de eigenzinnige bewoners van de Lastage, aan wie niet was toegestaan hun langzaam inklinkende en bij storm afkalvende percelen op peil te houden of op te hogen, in onmin met de burgermeesters van de stad.5 De burgermeesters waren tegen permanente bewoning zo dicht onder de stadsmuren. De bewoners werden gedwongen hun huizen achteruit te verplaatsen en verzetten zich.[De opkomst der Amsterdamse haven door Theo Bakker]
Reproductie van het schilderij van Cornelis Anthonisz uit 1538. Vervaardigd door L. van Leer & Co. Uitgegeven door het Genootschap Amstelodamum.
In 1578 vond een wisseling plaats van de macht. Amsterdam koos op aantrekkelijke voorwaarden de zijde van de Opstand. De stad zag zich gedwongen haar verdediging beter te organiseren. De langgekoesterde wens van de eigenaren om de Lastage te ommuren werd in 1579 gehonoreerd; in 1581 werd de versterking aan de “Oudeschans” voltooid. Een voorstel tot onteigening van de erven op de Lastage moest worden opgegeven. De vervolgens door sommige eigenaren hoogingeschatte verkoopwaarde stuitten bij de burgmeesters op bezwaren. Om te onderhandelen met de Lastagiërs is een commissie ingesteld, die bestond uit Jan de Wael en Pieter Dircx Hasselaer, twee deskundigen, die in 1573 beide het beleg van Haarlem hadden meegemaakt, en Hendrick Olfertsz. inde Fuyck, die mogelijk rechten had gestudeerd. Deze drie taxeerden waarde van de erven die aan de stad werden verkocht. Met een aantal eigenaren kwam men tot een compromis; een tweetal moest in het voorjaar van 1585 via het gerecht gedwongen worden hun erven aan de burgemeesters te verkopen.6 Vervolgens werd het bouwverbod op de Lastage opgeheven, en werden stenen huizen voorgeschreven; ‘timmeragie’ zou niet langer worden toegelaten.
"Bovendien werd voor alle zekerheid voor het naasten van de erven nog een octrooi aangevraagd (21 maart ‘86). In het kort gezegd, werden nu alle benodigde erven en landen tot 50 voeten buiten de nieuwe vest tegen taxatie van Schepenen, door de stad benaderd en met rentebrieven (z.g.n. constitutie-brieven) tegen de penning 16 betaald, terwijl de percelen die de stad niet tot stadsramen, lijnbanen of andere stadsdiensten nodig zou hebben na taxatie wederom in pacht of verkoop zouden worden uitgegeven. Bij deze uitgifte zouden dan de oorspronkelijke eigenaren “preferentie” genieten en hun constitutiebrieven in betaling mogen geven; het meerdere getaxeerde mocht worden voldaan met op naam gestelde rentebrieven door voldoende borgen gedekt; binnen 2 maanden moesten zij van hun voornemen tot terugkoop bij Burgemeesteren een verklaring afleggen. Het is duidelijk, dat op die wijze de stad een aanmerkelijk voordeel van de waardevermeerdering van de erven zou genieten, waarmee de kosten van de aanleg van de omwalling ten dele konden worden bestreden."[Theo Bakker]
Op juli 1586 werd bepaald ‘hoe de straten, stegen en burgwallen zouden worden gelegd’ in de zogenaamde Eerste Uitleg.7 De stad zou zorg dragen voor zand, en bestrating. Om de particuliere eigenaren toch mee te laten betalen is in 1589 een bijzondere financiële constructie bedacht: een aanslag achteraf op de aangebrachte verbeteringen. Alvorens te mogen timmeren moest de betaling van de Melioratie afgehandeld zijn.8 Daartoe zou ieders erf en het eventuele verlies aan straat en wal worden opgemeten.9 De Melioratie hield ook in dat dat de eigenaar, die zijn erven niet aan de stad had verkocht, verantwoordelijk was voor het onderhoud aan de straat en de (stenen) beschoeiing van de wallenkant.
Olfert Hendricksz. inde Fuyck
Bij de Montelbaanstoren stonden vijf à zeven lijnbanen van verschillende lengte, waar touwslagers en lijndraaiers op en neer liepen om uit uit enkele strengen touw dikkere strengen te draaien. De noordelijkste lijnbaan langs het IJ behoorde toe aan Olfert inde Fuyck. Olfert Hendricksz. voerde een proces over het recht tot ophogen van zijn erf tot aan de Geheime Raad in Mechelen.10 Fuyck is door de stad gedwongen een notweg aan te leggen, een aansluiting op de Gelderse kade, waar ook zijn buren gebruik van konden maken om hun eigen grond te kunnen bereiken.11 Olfert Hendricksz. overleed in 1549 na een val in zijn pakhuis op de Lastage.12 Zijn weduwe Bennicht Claes nam de zaken waar; vanaf 1555 samen met haar minderjarige zoon Hendrick, die een belangrijke positie zou innemen in de eerste dagen na de Alteratie.13 Op 8 juni 1559 is de lijnbaan verkocht aan Joost Jansz.
O.a. Hendrick O. inde Fuyck stemde tegen onteigening van de Lastage zodat in 1579 een bouwverbod werd afkondigd. De burgemeesters dreigden dat lijnbanen die toch nog werden opgehoogd, zouden moeten worden afgebroken. In 1580 is Fuyck benoemd tot schepen; in 1582 in de taxatiecommissie, mogelijk omdat hij de waarde van zijn resterende erf op de hoek van de Kromme Waal en de Gelderse kade zeer hoog bleek in te schatten. De opbrengst van de verkoop van dat erf viel tegen en in 1604 verzocht hij om een brug naar de Schreierstoren.
Henrick Joosten
Veel eigenaren waren teleurgesteld vanwege een gerechtelijke uitspraak in 1565 dat de Rechtboomssloot aan beide zijden dicht moest blijven en ze hun erven niet mochten ophogen. Op 4 en 10 januari 1565 verkocht Frans Jansz van Campen twee erven met lijnbaan aan zijn broer Joost Jansz Camp. Wouter Burchmans Dob verkocht op 20 februari 1565 de meest zuidelijke lijnbaan op de Lastage, aan zijn broer Claes. Cornelis P. Boom, die zijn plannen een scheepstimmerwerf te vestigen aan zijn sloot zag gedwarsboomd, verkocht zijn erf op 2 april 1565 aan de zwagers Claes Calff & Jan Vogel. Op 6 augustus besloot de Landvoogdes dat de Boomensloot aan de oostkant overdag open mocht blijven. Joost Jansz werd al in november 1566 begraven in de Oude kerk. Zijn zoon Henrick Joosten trouwde in januari 1568 met Dieuwer Claes.14
Uit het kohier van de 100ste penning uit 1569 blijkt dat tussen de woningen, pakhuizen, tuinen en slopjes een lijnbaan werd gebruikt door Frans Jan van Campen; daarnaast een lijnbaan gebruikt door zijn schoonzuster, de weduwe Joosten, vervolgens een ledig erf dat diende als uitgang voor de voorzegde lijnbaan. In 1575 werd de Boomssloot weer aan beide zijden gedicht. Omdat de geuzen ‘t IJ hadden afgesloten viel de scheepvaart weg tot 1578.
Ytgen Pietersdr, de weduwe Joosten, vergezeld met haar zonen Hendrick en Pieter, verkocht op 31 januari 1582 een erf, eertijds een lijnbaan, aan de burgemeesters. Vermoedelijk ging zij accoord met de taxatiewaarde.
In de Resoluties van de Vroedschap, waarin het stratenplan wordt vastgesteld in 1586 is sprake van drie lijnbanen,15 maar zowel de erfgenamen van Jan Dommers en Claes Pietersz. Calf hadden hun lijnbanen verkocht aan Jan Vogel, of zijn zonen Otto & Frederik.16 De drie resterende lijnbanen behoorden blijkbaar toe aan Henrick Joosten?
Op 2 oktober 1587 werd Heijndrick Joosten, van de Lastage, begraven in de Oude Kerk. De voogden Pieter Joostensz. en Arent Jansz. verklaarden zes weken later bij de weeskamer dat hun neefje Joost, 13 jaar, de enige erfgenaam was en dat zijn moeder Ytgen Pietersdr zou ‘blijven sitten in al de goederen’.17
Dieuwer Claesdr weduwe van Henrick Joosten lijnslager met Arent Jansz zeijlemaecker haer zwager en voogd in desen gecoren, zo voor haar zelf als in de naam van Joost haar zoon bij deze Henrick Joosten haar man geprocureert dien vervangende daar voor belovende en uijtstaande, de voorschr Pieter Joostensz, Reijnert Douwesz en voorn Arent Jansz haar vierendelen.18
Ael Claesdr Lantsmeer
Op 12 januari 1588 hebben Pieter Joosten en Arent Jans, zeilmaker, als voogden van Joost, een lijnbaan met teerhuis (voorhuis met teerketel), twee woningen en drooghuizen, verkocht aan Ael Claesdr Lantsmeer, de weduwe van Thomas Gerritsz. Doesburch.19 Ael Claesdr kocht op 21 juni 1593 een erf naast haar teerhuis. Zij is begraven op 29 september 1594 in de Oude kerk. Zij woonde in het Wapen van Engeland aan het Damrak. Haar zonen Thomas en Gerrit T. (ca 1571-) waren de erfgenamen.20
Als gevolg van een heftige economische crisis kwam de verkoop van bouwpercelen rond 1596 helemaal stil te liggen.21 De veiling van nieuwe stadspercelen in de Ridderstraat is gestaakt omdat de vraag en de opbrengst tegenviel. Ook het register van door de stad bij publieke veiling ter verkoop aangeboden percelen geeft dat duidelijk weer.22 De koopkracht daalde; 1597 is gekenmerkt als een acuut duurtejaar.23 Verantwoordelijk was een internationale crisis. Vooral tarwe en rogge bleken schaars. Spanje boycotte Hollandse schepen, en Phillips II ging failliet. Tot grote ontsteltenis moest door de Lastagiers – er waren inmiddels 77 eigenaren ten noorden van de Boomssloot – acht jaar verlopen rente worden betaald. De eigenaren protesteerden vooral tegen de kosten van beschoeiing en bestrating, want in de binnenstad hoefden de bewoners ook niet op te draaien voor de bestrating. De burgemeesters probeerden duidelijk te maken dat bestrating in geval van brand van groot belang was. 24
De indruk wordt gewekt dat Thomas van Doesburch zijn lijnbaan niet kwijt raakte en zich gedwongen zag zijn faillissement aan te vragen. Voor Amsterdam had dat tot gevolg dat Thomas niet in staat was de ophoging van hun erven te bekostigen. Mijn conclusie is dat niet alleen de stad, maar ook bevoorrechte of ingewijde particuliere eigenaren de ophoging bekostigden!
Vogelvluchtkaart van de stad Amsterdam, kopergravure Pieter Bast (1597)
Kopergravure vogelvluchtkaart Pieter Bast (1599)
Jannetje Jan Pelgromsdr
Jannetje Jan Pilgroms was de dochter van Jan Verburg, in 1584 burgemeester en in 1587 en 1593 tresorier. Zij was eerst de weduwe van Vranck de Wael (1526-1576) en vervolgens van Engel Huygens en Hendrick Claesz. Groll. Haar dochters Aefje en Grietje de Wael trouwden resp. Jan van Heussen en Laurens P. Bicker. (Van Heussen en zijn schoonmoeder opereerden als een soort makelaars in Amsterdam.) Een van de twee lijnbanen werden op 27 juli 1598 door het Hof van Holland bij decreet verkocht aan Jannetje Jan Pelgromsdr. Zij werd bij het faillissement van Thomas van Doesburch aangesteld als curator.25 26 Haar echtgenoot Hans van Beeck, afkomstig uit Antwerpen en haar voogd, betaalde vervolgens 6.050 gulden (voor vier erven met een oppervlak van 257 roeden en 76 voet, ca 3.535m²) om op de overblijvende erven huizen te mogen betimmeren.27 Theo Bakker is abuis toen hij schreef: “De huizen aan de noordzijde van de Jonkerstraat bestonden echter al in ‘98 en maakten toen noordwaarts halt aan de Notweg.” Eerst in augustus kon een begin worden gemaakt met het ophogen en de aanleg van de Jonkerstraat. Het heeft een half jaar in beslag genomen, want op 27 februari 1599 werd het eerste erf ‘streckende van zijn achtergevel aen de nieuw gerooide straet daer de lijnbaan toebehoort hebbende aan Gerrit & Thomas Thomasz.’ placht te wezen, geveild.28 Op 24 mei 1599 kwam de eerste verkoop van een erf aan de zuidzijde van de Jonkerstraat tot stand. Een half jaar later, december 1599, konden nauwelijks zoveel huizen in de Jonkerstraat tot stand zijn gekomen als Bast tekende. Op de kaart van Pieter Bast staan huizen getekend in de Jonkerstraat, met zelfs nog een lijnbaan tussen de huizen van de Jonker- en de Ridderstraat,29 alhoewel men begin 1598 nog bezig was met procederen met de de gebroeders Van Doesburch. Dat betekent dat de vogelvluchtkaarten van Pieter Bast gedateerd met 1597 en 1599 voor wat betreft de Lastage met reserve moeten worden benaderd. Op de kaart van Pieter Bast, gedateerd met 1599, lijkt de lijnbaan tussen de twee straten verdwenen, maar op dat terrein kunnen hooguit secreten zijn aangelegd, want uit de 19e eeuwse kadastrale kaart blijkt dat de huizen in de Ridder- en Jonkerstraat rug aan rug stonden.
De twee vogelvluchtkaarten van Bast lijken de situatie weer te geven, die eerst tussen 1600 en 1602 kan hebben bestaan, toen de Jonkerstraat werd aangelegd of tussen 1603 en 1604 toen de Jonkerstraat klaar was. De hausse in verkopen lag tussen 1601 en 1604.30
- Kwijtscheldingen Jonkerstraat 10 verkopen van erven, vanaf 24 mei 1599
- Kwijtscheldingen 1600 10 erven, waarvan vier met huis
- Kwijtscheldingen 1601 27 erven, waarvan 4,5 met huis
- Kwijtscheldingen 1603 27 erven, waarvan 5 met huis
- Kwijtscheldingen 1604 34 erven, waarvan 9 met huis
- Kwijtscheldingen 1605 18 erven, waarvan 8 met huis
- Kwijtscheldingen 1606 16 erven, waarvan 7 met huis
- Kwijtscheldingen 1608 slechts 1 ledig erf
Om het bouwrijpmaken van de beide grootste kavels op de Lastage te financieren is gebruik gemaakt van producenten, o.a. Jannetje Pelgroms, en Hans Vanderbeke. Op 27 december 1599 komt ook Jan de Wael voor als haar vertegenwoordiger. Jan de Wael, een oud-burgemeester uit Haarlem was haar neef. Hij werd benoemd als haar zaakgelastigde om de overdrachten af te wikkelen, alhoewel Hans Vanderbeke op 8 januari 1601 nog zijn echtgenote assisteerde bij de verkoop van een erf.
Jan de Wael
Jan de Wael (1557-1618) was de zoon van Michiel de Wael (1527-1596) en Anna Hasselaer. Als kramer verkocht hij waarschijnlijk potten, pannen, en ijzerwaren. Op 10 december 1572 werd hij lid van de vroedschap toen Haarlem werd belegerd. Het beleg begon 3 december 1572 met een brief van stadhouder Bossu en Fadrique Álvarez de Toledo (beter bekend als Don Frederik) aan de bevolking van de stad met het verzoek zich over te geven. Op de weigering volgde een ruim zeven maanden durende belegering. Don Frederik liet na de bloedige afloop de vroedschapsleden gevangen nemen, maar Michiel de Wael is vrijgelaten toen duidelijk werd dat men zich had vergist. Op 19 augustus is zijn zoon Jan gevangen genomen en op 23 oktober naar Amsterdam vervoerd.31 Op 7 oktober 1574 is De Wael vrijgelaten, maar in maart 1575 is hij opnieuw gevangen genomen. Pas in mei 1575 kon hij gaan en staan waar hij wilde. In 1578 werd hij opnieuw gekozen in de vroedschap van Haarlem. In 1582 werd hij lid van de taxatiecommissie op de Lastage, in 1586 luitenant van de Krijgsraad (in Amsterdam?) en in 1588 opnieuw vroedschaplid in Haarlem, waarna hij vele malen schepen werd. Hij is in 1597 tot burgemeester benoemd, en bleef op het kussen tot 1610? Jan de Wael had drie kinderen: Geertruid, Jan en Michiel.
Op 9 januari 1603 kocht Jan de Wael de helft van twee lijnbanen van Jannetje Pelgromsdr. Bovendien betrok hij de gebroeders Cornelis en Pieter Coenesz, lakenkopers, aan als zaakgelastigden. Zij waren al sinds 1591 actief op de Lastage en werden zijn nieuwe producenten, in samenwerking met de gebroeders Van Doesburch. Jannetje Pelgromsdr, al of niet gedwongen, staakte haar verkoopactiviteiten op de Lastage. Er van uitgaande een kwart bestemd was voor de straat (16 voet) en dat het oppervlak van de woningen klein was (< 30 m²), waaronder tientallen éénkamerwoningen (tapperijen?), was het mogelijk om minstens 90 huizen te bouwen
Er werden tussen 1603 en 1605 20 erven in de nieuw gerooide Jonkerstraat op de naam Doesburch verkocht; 23 op de naam Coene(n)sz, die handelden in opdracht van Jan de Wael; 16 op naam van Jan de Wael en 17 op naam van Jannetje Pelgromsdr. Het bestand bevat echter dubbeltellingen, want bijv. op 17 april 1606 werd de (nog overgebleven) helft van twee lijnbanen, die zowel aan de gebroeders Doesburch, Jannetje Pelgromsdr, als aan Jan de Wael toebehoorde, verkocht.32
In 1601 stelden de burgemeesters een nieuwe taxatiewaarde voor op de Lastage. In het voorstel werd rekening gehouden met de ligging van de in waarde gestegen grond en het verlies aan beschoeiing en bestrating. Het voorstel is door de meeste eigenaren verworpen, omdat ook twaalf jaar rente aan de stad zou moeten worden betaald. (Een zestal ging accoord.) Er werden nieuwe commissarissen benoemd en pas in januari 1604 viel het definitieve en voordelige besluit. Het bedrag aan Melioratie is na zeven jaar strijd voor sommigen met 30% verminderd. Gerrit Thomasz van Doesburch betaalde geen 1583, maar 1420 gulden.33
Historiserende plattegrond van Amsterdam met de situatie anno 1612 gebaseerd op de kaart van Pieter Bast. De makers baseerden zich op veronderstelling van Tobias van Domselaer en vele anderen dat dat de Eerste Vergroting al in 1593 was voltooid.34
Kopergravure Pieter Bast (1617)
Pieter Joosten
Pieter Joosten, lijnslager, de broer van Henrick Joosten, is in een onbekend jaar getrouwd met Weijn Jans. De doopboeken van de Oude Kerk vermelden twee kinderen: Jan in 1584 en Anna in 1587. Een jaar later begroef Pieter Joosten, onder de arm, een kind op een kleine baar. Weijn Jans, afkomstig ‘van de Lastage’, werd begraven in 1591.
Pieter Joosten, touwslager, wonende op de Lastage, hertrouwde met de weduwe Bette Claesdochter in oktober 1592. Hun dochter Anna werd begraven in 1593. In juli 1600 verkocht hij een erf aan de burgemeesters, “daer de Oudeschans placht te liggen“, maar de akte is doorgehaald, zijnde een gedeelte van het erf van nummer 38 bij de Montelbaan. https://archief.amsterdam/archief/5062/12
Op 6 maart 1603 kocht Joosten een erf terug in de Jonkerstraat van twee “projectontwikkelaars”, burgemeester Jan de Wael uit Haarlem en Pieter Coenesz.35 Op 14 augustus 1608 verkocht Joosten ‘een ledich erff’ aan Barend Barendsz. Pieter Joosten behield een steeg van vijf voet (ca 1,4 m) breed, waar niet getimmerd mocht worden. Pieter Joosten woonde op de hoek van de Ridderstraat. Zijn weduwe werd in 1619 vanuit het pand ’t Kalf in de Dijkstraat, begraven in de Oude Kerk.
Barent Barentsz.
Barend Barentsz. was afkomstig uit Kampen en is daar waarschijnlijk getrouwd. De schoenmaker Barend Barendsz. werd op 28 juni 1590 poorter van de stad Amsterdam. Zijn eerste vrouw heette Grietje Dirxdochter. Ze lieten in augustus 1591 een kind dopen, dat Sara heette; in 1593 een zoon Barend. In 1603 (?) overleed de moeder en bij de Weeskamer werd gemeld dat de dochter 500 gulden erfde.36 In 1604 trouwde Barend Barendsz. opnieuw, nu met Giert Jans. Woonde hij in de Olofspoortsteeg? Hun eerste zoon Barend, geboren in 1605, is blijkbaar jong gestorven. In 1606 lieten zij een testament opmaken toen zijn vrouw zwanger was. Barend benoemde Sara, alsmede het kind of kinderen, die Giert van hem zou krijgen tot erfgenamen.37 Er kwam nog een Barend in 1607, een Jan in 1609, een Jan in 1611 en nog een Lysbeth in 1614. Sara trouwde in 1613 met Jacob Adriaens Backer, een zeeman uit Haarlem. Haar broer Barend Barendsz. de jonge, woonachtig bij zijn ouders, staat vermeld als huidenkoper toen hij trouwde in 1626 met Aeltje Tielmans.
Barent Barentsz. de oude werd voor 30 gulden aangeslagen in het verpondingskohier van de 200e penning van 1631.38 Zijn vermogen werd toen geschat op 6.000 gulden. Barend Barendsz. werd begraven op 11 april 1643. Het begraafboek vermeldt dat hij afkomstig was ‘van de Wael in Kampen’. Zijn weduwe werd enkele maanden later begraven.
- Bron: Notariële archieven
- Soort registratie: Testament
- (Akte)datum: 20-06-1624
- Plaats: Amsterdam
- Soort akte: Testament
Bijzonderheden:
Notaris: Palm Mathijsz Locatieomschrijving: Kampen Onderwerpsomschrijving: koopman; dochter houdt vrij bezit voorkamer van huis Kampen aan de Waal mits ze er zelf blijft wonen, mag niet verhuurd worden Taal: nederlands https://archief.amsterdam/archief/5075/439
Geregistreerde
Geregistreerde
Geregistreerde
Geregistreerde
Diversen:
Positie op scan: scan: NOTA02205000055; positie: 1392, 2074, 788, 133
De erfgenamen van Barend Barendsz. worden genoemd als eigenaar in het kohier van de 8e penning over de jaren 1651-53.39 Op 22 december 1656 gaf Barend Barendsz. Eylander aan Dirck Jansz. Eylander en Jacob Harmensz. Voos (? ) machtiging nog dezelfde dag het huis te verkopen; op 29 augustus 1657 werd Andries Pama de nieuwe eigenaar.40
Andries Pama, alias Schonk
Andries Pama (1624-1682) was de oudste zoon van Andries Pama, een gewezen steentjesbakker, afkomstig uit Groningen.41 In 1616 trok de vader, een schipper, naar Amsterdam en ontmoette 21-jarige Giertje Andries uit Burum. Zij woonde al twaalf jaar in de Blindemansteeg; het paar is in 1617 getrouwd. Na het overlijden van zijn vader in 1637 werd de vier onmondige kinderen Andries, Pieter, Jan, Grietje, elk 4.000 gulden toegezegd.42 Op 20 april 1646 trouwde Andries, een vleeshouwergezel, met Neeltje Dircks. Hij woonde op de hoek van de Barberenstraat, in een pand dat in een onbekend jaar is aangekocht. De doop- en begraafboeken vermelden tien kinderen: Gertien (1647-1710), Andries (1648-1722), Dirck (1651-), Grietjen (1653-1674), Anthony (1654-), Pieter (1657-), Gerbreght (1658-1709), Pieter (1661-1728), Johannes (1663-) en Neeltje (1666-1737).
Andries Pama werd op 22 december 1656 de eigenaar van het pand bij de ‘Monckelbaenstooren’. Welke twee zonen op 6 augustus 1657 werden begraven, is nooit meer te achterhalen. In 1660 ging Pama failliet en op 28 augustus 1660 werd een boedelbeschrijving opgemaakt.43 Op fraaie wijze is de indeling van het pand en huisraad beschreven. In de kelder stond een snij- en een bloedbank, in het voorhuis een vleeshouwersblok, een hakmes, gewichten en haken. Ook hing er een ‘slegt’ schilderij.44 In de binnenkamer, in gebruik als woon- en slaapkamer hingen groene gordijnen en er lag een schoorsteenkleedje. Ook daar hingen eenvoudige schilderijen: een met de geboorte van Christus, een met ‘daarin twee paarden, een banquet schilderijtje, en een vrouweconterfijtsel’ (= een portret).
Boedelbeschrijving Andries Pama op 28 augustus 1660
Uit het register op de executiekwijtscheldingen blijkt dat het pand op 1 januari 1661 is verkocht.45 Of Andries Pama meteen naar de Jonkerstraat verhuisde, zal wel onduidelijk blijven.46 Tobias van Domselaer beschreef in 1665 de situatie in de Jonkerstraat- en Riddenstraat aldus: In deze twee lange straten woont tegenwoordig zo grouwzamen menichte van gemeen varendt, en hantwerksvolk, ‘t welk met scheepstimmerwerven en vaarten, hun kost wint, ja wel vier huysgezinnen zomtijds in een huys, als de voorhuyzen, achterhuyzen voor, en achter-kamers, dat het ongeloofgelijk is. In de Ridder- en Jonkerstraat, alsmede het Kollegatsteegje woonden volgens de predikant Johannes Heydanus 4.300 mensen.
Andries Pama ‘vleeshouwer uit de Jonkerstraat’ en zijn vrouw werden begraven in 1681 in de Oude Kerk. De drie nog minderjarige kinderen vielen vermoedelijk onder de hoede van hun oudste zuster, getrouwd met Bastiaan Cornelis Bruygom van der Goos, vleeshouwer in de Barberenstraat.47 Echt armlastig kunnen Andries Pama en zijn vrouw niet zijn geweest; er werd in beide gevallen 15 gulden begraafgeld betaald; of is dat bedrag door zijn rijkere broers en zussen is betaald? Op 5 maart 1683 verklaarde de oudste zoon dat de erfenis door de vijf kinderen werd geweigerd.48
Henrick Pietersz. Listingh
Henrick Pietersz. Listing, 24 jaar, uit de Halvemaansteeg, trouwde op 21 januari 1650 met Cathalina de Plewi (een andere spelling, Plouis of Plowie, is ook aangetroffen). Listingh was een comenijhouder, d.w.z. winkelier in oosterse waren. Het begraafboek vermeldt niet waar Hendrik Pietersz. woonde, toen de twee kinderen Cornelis en Teuntje, werden begraven. In 1661 kocht Listing het huis op de Oude Waal voor 7.020 gulden op een veiling. Dat is de hoogste prijs die voor het pand werd betaald, zowel in de 17e als de 18e eeuw.49 Listing, gorter, loste binnen een jaar af, in drie termijnen.50 De winkelier in grutterswaren werd in 1674 in het kohier van de 200e penning aangeslagen voor 40 gulden.51 Listingh werd begraven op 21 mei 1676 in de Zuiderkerk, afkomstig van de Oude Waal ‘bij de tooren’.
Zijn weduwe Catalijntje Pluye, nog steeds woonachtig in het pand, hertrouwde op 19 februari 1677 met de 42-jarige weduwnaar Jan Jochemsz.; hij woonde op de Kampersteiger en was een varensman, afkomstig uit Hamburg. Op 11 juli 1679 verkocht Jan Jochems voor zijn vrouw het pand voor slechts 5.200 gulden aan Neeltje Jans. De ‘hausse’ in stijgende prijzen was voorbij na het rampjaar 1672. Ook zal de status van de Oude Waal zijn gedaald bij een betrekkelijk groot aanbod van panden aan de grachtengordel.
Neeltje Jans
Neeltje Jans, 23 jaar, en Jan Jacobus uit Balk, schipper, 26 jaar, beide wonend op de Waal, trouwden op 23 juli 1660. Op 29 juni 1660 had Joost Verstraten, haar oom en getuige een 3/4 pand gekocht in het Wittepaerdsteeg, tussen de Kromme Waal en de Geldersekade, voor 1050 gulden. In oktober van dat jaar kocht hij de rest, voor 1405 gulden. Het is aannemelijk dat het paar een verdieping betrokken had. Ze kregen zes kinderen, Jan (1664-64), Jan (1665-), Jacob (1671-71), Jacob (1673-73), Trijntje (1675-) en Marritje (1678-78). De vier jong overleden kinderen werden in de O.Z. Kapel begraven. De familie woonde in 1671 op de Oude Schans, boven een slager en trokken in 1673 in bij hun oom, Joost Verstraten, op het O.Z. Achterburgwal. In juli 1679 kocht zij het pand op de Oude Waal.
De weduwe Neeltje Jans liet het in 1713 verkopen. De nieuwe eigenaar was Pieter van der Markt. De waarde van het pand was opnieuw gedaald. Neeltje Jans ‘uit de Staalstraat’ werd op 28 november 1722 begraven. Er werd 8 gulden aan begraafbelasting betaald, de laagste klasse. Deze belasting werd onder hevig protest, het aansprekersoproer, ingesteld in 1696. Begrafenissen die na drie uur ’s middags plaatsvonden, werden beboet. De koetsen en sleden die de lijkstoet volgden, en zelfs de begrafenisbriefjes werden belast.52
Pieter van der Marckt
Pieter van der Marckt ‘van de Waal’, oud 25 jaar, trouwde op 31 augustus 1708 met Hijltje Reverdinck ‘uit de Peperstraat’. Hij was evenals zijn vader koperslager. Ze kregen drie kinderen: Pieter (1710-43), Helena Margreta (1714? -67) en Sara Catharina (1717-1771), zondag ’s avonds gedoopt in de Oude Kerk. In 1713 kocht hij het pand met ‘Campen’ in de gevel. Pieter van Mart ‘van de Oude Waal bij de Oude Schans’ werd begraven op 27 september 1727. Er werd 15 gulden aan begraafbelasting voor hem betaald, duidend op een inkomen tot 12.000 gulden ’s jaars.
In het Redres van Verponding uit 1732 is zijn weduwe eigenares en bewoonster van het onderhavige pand. De huur bedroeg per jaar 302 gulden, voor een benedenhuis met twee kamers.53 Zij was de getuige bij het huwelijk van al haar kinderen. Helena trouwde met Johannes Visscher, beide 21 jaar, op 13 oktober 1735. Sara Catharina, trouwde in 1738 met Wijnand Speijker, een kruidenier, eveneens wonend op de Waal. Pieter, oud 27 jaar, wonend op Rusland, koekebakker, trouwde op 21 mei 1739 met Alida Visser. Hilletje Reverdink, afkomstig ‘van de Oude Waal’ werd op 19 december 1743 begraven in de Zuiderkerk.
Johannes Visscher
Johannes Visscher werd eigenaar via zijn vrouw Helena van de Marckt, erfgenaam. Zij hadden twee kinderen: Johanna Catharina (1739) en Pieter (1740), gedoopt in de Oosterkerk. Johannes Visscher was koperslager, net als zijn schoonvader. Hij had een inkomen van 1.000 gulden per jaar volgens het Kohier Personeele Quotisatie uit 1742.54 Alleen personen die meer dan 600 gulden ’s jaars verdienden, werden aangeslagen. De huurwaarde van het pand bedroeg 250 gulden. Johannes de Visscher was voogd over kinderen van zijn inmiddels overleden zwager en schoonzuster.55 Visscher werd begraven op 29 maart 1765. Zijn weduwe werd begraven op 9 november 1767. Pieter Visscher, erfgenaam, staat als eigenaar te boek in de kohieren tot het jaar 1805. Hij had een rijtuig en een paard, zoals blijkt uit de belasting op koffie- en thee.56
In 1796 werd in Amsterdam een straatnummering ingevoerd. In het pand met Kleinnummer 78 woonde T. Ulm, een joodse (?) tapper, met twee personen.57 Twee jaar later woonde A. de Hoog, een smid, in het pand.58 In 1819 woonde er een kapitein A. Gordon (1784-), ongehuwd, en op een kamer de naaister Christine Weyler (1786-). Ook T. Kleyn (1768-), zeekapitein, gehuwd, heeft er een kamer gehuurd.59 In 1825, 1829 en 1841 werd het pand bewoond door de loodgieter Jacobus Rinse met vrouw en drie kinderen. De huur was gestegen tot 225 gulden.60 Aan het einde van de 19e eeuw woonden er nog steeds leden van de familie Rinse, alsmede een aantal dienstbodes, die een kamer huurden. Het onderhuis was een bergplaats voor de loodgieter W.H. Rinse, woonachtig op Oude Waal 34. Hij was een timmerman en makelaar en leverde gymnastiektoestellen, die te bezichtigen waren in het Tolhuis. In 1902 overleed Anna Maria Rinse op 66-jarige leeftijd, woonachtig op nr. 35. Willem Witsen schilderde één van zijn topwerken, de huizen aan de Oude Waal 32, 33, 34 en 35, in 1912 vanaf een dekschuit met daarop een atelier.61 Oude Waal 35 is helaas deels te zien.
Oude Waal 34 (winkel met twee bovenhuizen) was een wasinrichting; het pand liep door tot Jonkerstraat 91. Op 11 november 1921 werd het verkocht samen met Oude Waal 35, omdat de winkel en eerste verdieping vrijkwam na het overlijden van Jacobus Johannes Rinse in de ouderdom van 82 jaar.
Op 17 november 1924 werd het pand opnieuw ter verkoop aangeboden op een veiling. Het pand was in goede staat, volgens Bouw & Woningtoezicht waren er geen gebreken. Het pand bracht 10.000 gulden op. In de jaren twintig was er een dameshoedenfabriek gevestigd, en een magazijn voor boeken. Op 7 januari 1932 ging Barend Presser failliet, adres Oude Waal 35, belétage. Zijn groentehandel is opgeheven.
Oude Waal 35 alsmede 36, en 37 zijn vervolgens afgebroken om plaats te maken voor nieuwbouw, alhoewel nr 35 zich tien jaar eerder in goede staat bevond. Het is mij niet duidelijk geworden wat er is gebeurd in de tussentijd. In 1938 was de nieuwbouw voltooid.
Op 8 mei 1940 trouwden Jo Blaas en Leo Engelander. De datum was al in april vastgelegd bij de ondertrouw. Volgens de advertentie was er geen bruiloft georganiseerd. Hun toekomstige adres: Oude Waal 35, belétage. Het echtpaar is in 1943 afgevoerd naar een vernietigingskamp.
OUDE WAAL 35 | |||
koper | datum | kwijtschelding | prijs |
Pieter de Visser | 1767 | erfgenaam | |
Joh. de Visser | 1743 | erfgenaam | |
Pieter van der Mart | 30 mei 1713 | 4F 263v | f 3.800 |
Neeltje Jans | 11 juli 1679 | 5067-24, f. 106 | f 5.200 |
Hendrik P. Listing | 1 januari 1661 | 5061-2170, f. 113 | f 7.020 |
Andries Pama | 22 december 1656 | 2E 44v | f 5.525 |
Barend Barendsz. | 14 augustus 1608 | 30 17 | |
Pieter Joosten Hendrik Joosten Joost Jansz. Frans Jansz van Campen |
10 januari 1565 | erfgenaam erfgenaam |
|
LITERATUUR
1. Burger Jr., dr C.P. (1918) Amsterdam in het einde der zestiende eeuw. Studie bij de uitgaaf van den grooten plattegrond van 1597. 16de Jaarboek van het Genootschap Amstelodamum, blz. 12 e.v.
2. Fremery, W.H.M. de (1925) De opkomst der Amsterdamsche haven. 22e Jaarboek van het Genootschap Amstelodamum, blz. 23-110.
3. Frederiks, J.G. & P.J. Frederiks (1890) Kohier van de tweehonderdste penning voor Amsterdam en onderhorige plaatsen over 1631. Koninklijk Oudheidkundig Genootschap.
4. Gelder, R. van, R. Kistemaker (1983) Amsterdam 1275-1795. De ontwikkeling van een handelsmetropool.
5. Ter Gouw, J. (1884) De geschiedenis van Amsterdam, deel IV.
6. Oldewelt, W.F.H. (1945) Kohier van de Personeele Quotisatie te Amsterdam. Genootschap Amstelodamum.
7. Pama, C (1943) Bijdragen tot een geschiedenis der familie Pama II. De Amsterdamsche Pama’s. Amsterdam.
8. Slot, E. (1990) Vijf gulden eeuwen. Momenten uit 500 jaar Gemeentefinanciën
Noten en referenties
- Huisonderzoek Kromme Waal 23 ↩
- Restauratie gevelsteen Canefaesbaal ↩
- De afstand tussen de Montelbaanstoren en de Bantammerbrug bedraag 350 meter; de Recht Boomsloot is 300 meter lang. De lijnbanen waren zeker 220 tot 300 meter lang; n.b. 220 meter was de gebruikelijke lengte van een tros touw; voor het maken van kortere touwen was 50 meter voldoende. Twee lijnbanen achterelkaar lijkt ook het geval te zijn geweest. De breedte van de lijnbanen is onduidelijk, naar schatting drie à vier meter (15-20 voet). ↩
- Teer is vloeibaarder dan pek; teer werd ook gebruikt door zeilmakers. ↩
- Uitgezonderd waren de ‘kooltuinen‘. Voor het ophogen is klei, rijsenhout, veenbrokken en in het geval van een tuin schelpenzand gebruikt. ↩
- Jan Vogel, waard in de Warmoesstraat, verkocht zijn erf van 70 roeden met tussenpad aan de burgemeesters op 18 januari 1582. De weduwe van Olfert in de Fuyck verkocht twee dagen later een erf aan de burgemeesters .(Pieter D. Hasselaer, vaandrig bij de schutterij tijdens het beleg van Haarlem, was haar zwager.) De weduwe van de oude Joosten verkocht haar erf op de laatste dag van januari 1582. Robbert Cools en Claes Burchman Dob zijn bij decreet gedwongen tot verkoop van hun erven, langs de huidige Dijkstraat. Zij gingen op op 5 januari, resp. 21 maart en 2 april 1585 over tot verkoop aan de burgemeesters. ↩
- J. Wagenaar, p. 42, deel I; E. Taverne, p. 135; C.P Burger, p. 21; De Fremery, p. 79 ↩
- W.H.M. de Fremery, p. 78-79. ↩
- De Fremery, p. 83 ↩
- De Fremery, blz. 41-3, Elias, blz. 119. ↩
- Burger, p. 19 ↩
- J. Elias, blz. 100. ↩
- J. ter Gouw (1884) De geschiedenis van Amsterdam, blz. 426-31. ↩
- Het echpaar kreeg vier kinderen; drie stierven jong. ↩
- Burger, p. 55-56 ↩
- Zie De Fremery, blz. 42, 80. die de lijnbaan van Calff niet noemde, en niet tot de ontdekking was gekomen dat de oude Joosten een van de gebroeders Van Campen was; C.P. Burger Jr., p. 19. ↩
- Archiefnr 5004-11, f. 94v. ↩
- 1588 12 jan. SAA KW, met dank aan R. Koopman, Zaandam ↩
- In 1567 was Thomas G. van Doesburch een van de aanvoerders van de gereformeerden (Doleanten) te Amsterdam. In 1568 werd hij door Alva verbannen, vervolgens reisde hij als balling rond om geld in te zamelen voor de strijd tegen de Spaanse legers. In 1572 leverde hij graan aan de oorlogsschepen (d.w.z Geuzen). ↩
- De moeder van Ael Claesdr was Aecht de Wael , de oudste zuster van Vranck en Michiel de Wael. ↩
- Lesger, C. (1986) Huur en conjunctuur. De woningmarkt in Amsterdam, 1550-1850, p. 45-6 ↩
- Stadsarchief Amsterdam 5039-inv. nr. 177, 178 en 179. Register van door de stad bij publieke veiling ter verkoop aangeboden percelen. ↩
- L. Noordegraaf (1985), p. 147 ↩
- In 1597 waren in de Sint Antoniesbreestraat 33 huizen en op de Geldersekade een aantal pakhuizen, volgestouwd met Moscovische waar, afgebrand. Tussenbroek, G. van (2009) Amsterdam in 1597, p. 142, 231. ↩
- Archief van de Vroedschap (resoluties met munimenten of bijlagen) GAA 5025-8, f. 436-439. ↩
- Register van Decreten van het Hof van Holland, Nationaal Archief 3.03.01.01, inv. 3291, akte: 3291/1598/308 dd. 27 juli 1598, waarin wordt vermeld dat het getimmert (de lijnbaan) moest worden afgebroken. Ze moest worden opgebouwd buiten de Haarlemmerpoort, onder voorwaarde dat er een straat van 16 of 18 voet breed (de Jonkerstraat) werd aangelegd. ↩
- Register van Decreten van het Hof van Holland, Nationaal Archief 3.03.01.01, inv. 3291 dd. 27 juli 1598. ↩
- Het kan niet om de Ridderstraat gaan, want die is aangelegd (doorgetrokken) over de voormalige lijnbaan toebehorende aan Jan Dommer en in december 1585 verkocht aan Jan Vogel en Claes Pietersz. Calff. De erfgenamen Otto & Vredrick Vogel – de eerste was schepen, de tweede raad – hebben in juni 1592 een deel verkocht aan Sievert Pietersz Sem. ↩
- Burger, p. 55, 56, 72 ↩
- In het laatste jaar gingen veel eigenaren op de Lastage accoort met de Melioratie. ↩
- Dagboek van gebeurtenissen te Haarlem van 1572-1581 Willem Janszoon Verwer ↩
- Deze lijnbaan lijkt door Pieter Bast te zijn afgebeeld op de kaart van 1597. ↩
- Fremery, W.H.M. de (1925) De opkomst der Amsterdamsche haven. In: Jaarboek Amstelodamum, p. 88 ↩
- Domselaer, T. van (1665) Beschrijving van Amsterdam, p. 239. ↩
- https://archief.amsterdam/archief/5062/13 Op die dag wisselden nog een aantal erven in de Jonkerstraat van eigenaar; Coenesz en Jan de Wael verkochten een erf uit de boedel van Gerrit Thomasz. van Doesburch terug. Misschien werd er over overeenstemming bereikt? ↩
- Archiefnr. 5004-13, f. 209. ↩
- NA 5B-f. 132, Nots J.J. Pylorius. ↩
- Archiefnr 5044-460, p. 28. ↩
- Archiefnr 5044-281, folio 14v. ↩
- NA 2663c, notaris David IJpelaar. ↩
- C. Pama (1943), p. 5. In: Sibbe ↩
- NA 580, f. 724. ↩
- Archiefnr 5072, inv. 367, f. 92-94. ↩
- In de meeste Nederlandse huizen in de 17e eeuw kwamen schilderijen voor. Dat blijkt uit andere boedelbeschrijvingen en uit opmerkingen van buitenlandse reizigers, zoals door Peter Mundy die in 1640 melding maakt van het feit dat ook de bakker en de slager schilderijen in hun winkel hebben en zelfs de smeden en schoenmakers (R. van Gelder en R. Kistemaker (1983). ↩
- Archief 5061-2170, f. 113. ↩
- Archief 5044, inv. 254-261. ↩
- Het hoekpand op de noordzijde van de Barbarenstraat bleef tot 1717 binnen de familie. ↩
- Archiefnr 5004-6. ↩
- Archiefnr 5061-2170, f. 113, 1 januari 1661. Belend zijn Jacob Lambertsz. aan de noordzijde, de erfgenamen van Dirk Gerritsz. aan de zuidzijde, en Tietje de viskoopster achter. ↩
- Archiefnr 5061-2227. ↩
- Archiefnr 3672, f. 106. Deze belasting werd tien maal geheven tussen 1672-1677 om de uitzonderlijke oorlogskosten van de Republiek te bestrijden (P.H. Engels 1848). Het land was in oorlog met Engeland, Frankrijk, en soldatenbenden uit Keulen en Munster. ↩
- E. Slot, p. 83. ↩
- Archiefnr 5045, inv. 214. ↩
- Het onderhavige pand had het verpondingsnummer 2857, gelegen in wijk XI. ↩
- Archiefnr 367-2251. ↩
- 5049-20, f. 135. ↩
- Archiefnr 5012-1. ↩
- Archiefnr 5012-2. ↩
- Archiefnr 5012-12. ↩
- Archiefnr 5012-5, 6 en 8. ↩
- Old Masters & 19th Century Art ↩