Maximilien-Marie-Isidore de Robespierre (Arras, 6 mei 1758 – Parijs, 28 juli 1794 of de 10e Thermidor van het jaar II) was een Frans advocaat. Hij trad steeds meer op de voorgrond tijdens tijdens de Franse Revolutie als afgevaardigde naar de Nationale Conventie en lid van het Comité Salut public. In de eerste helft van 1794 nam hij afstand van de Commune, de Comités en de Conventie en vestigde een triumviraat met Saint-Just en Couthon. Zijn Schrikbewind was verantwoordelijk voor een groot aantal arrestaties en slachtoffers van de guillotine.
De legalistische Robespierre stond bekend vanwege zijn koele of kille ontvangsten en zijn sobere levenswijze in een achterhuis in de Rue Saint-Honoré 398. In tegenstelling tot Marat en Danton was de ijdele Robespierre steeds onberispelijk gekleed en gekapt.1 Robespierre was een strakke denker, logisch en consequent, met een groot gevoel van eigenwaarde. Hij dacht van zichzelf de enige te zijn die het land kon redden, begaan met het lot van het volk. Het achterhuis dat hij tot zijn dood bewoonde, hing vol met portretten van hem, naar alle waarschijnlijkheid het werk van zijn huishoudster en minnares Éléonore Duplay.2 [L. Blanc (1855) Histoire de la Révolution Française. Vol. VII, Boek 8, hfd 2, p. 29] Mirabeau, een der revolutionaire leiders van het eerste uur, had al in 1789 over Robespierre gezegd: “Deze man is gevaarlijk, want hij gelooft in alles wat hij zegt”.
Nadat Frankrijk in de zomer van 1793 tijdens de opstand in de Vendée uiteen dreigde te vallen, werd de republiek op straffe wijze sterk gecentraliseerd. Robespierre duwde de federalistische girondijnen tegen de muur en stuurde de proto-communisten en anarchisten (de Hébertisten) naar het schavot.3 Robespierre was deïst – een gelovige zonder kerk – en pleitte na een golf van atheïsme in Frankrijk eind 1793 voor godsdienstvrijheid. Zijn standpunt inzake algemeen kiesrecht (voor mannen en vrouwen ongeacht hun inkomen), een progressief belastingstelsel en afschaffing van slavernij waren gebaseerd beginselen van volmaakte gerechtigheid en gelijkheid.
Inhoud
- 1 Levensloop
- 1.1 De eerste jaren tijdens de Franse Revolutie
- 1.2 Het schrikbewind
- 1.3 1794
- 1.4 Neergang en val
- 2 Thermidoriaanse reactie
- 3 Varia
- 4 Bibliografie
Levensloop
Robespierre werd geboren als de oudste zoon in een vooraanstaande familie van Arras. Hij kwam ter wereld vier maanden nadat zijn ouders waren getrouwd. Hij had twee zusters en een broer Augustin. In 1764 stierf zijn moeder in het kraambed; in 1768 nam zijn onevenwichtige vader de benen. Maximilien blonk uit op school en kreeg op zijn elfde (1769) een beurs voor het prestigieuze Lycée Louis-le-Grand te Parijs. De twee jaar jongere en stotterende Camille Desmoulins zou zijn schoolkameraad zijn geweest bij de Jezuiten. De vier jaar oudere gefortuneerde Louis Marie Stanislas Fréron had uiterst negatieve herinneringen aan hem die hem egocentrisch, halsstarrig en oneerlijk vond.4 Vaak wordt verteld dat Maximilien in 1775 werd gekozen om een gedicht te declameren toen de pas in Reims gekroonde koning een tussenstop hield bij Louis-le-Grand, maar die schijnt nooit Parijs te hebben aangedaan.
Al jong werd Robespierre beïnvloed door de ideeën van de 18e-eeuwse denkers van de Verlichting, zoals Charles de Montesquieu en in het bijzonder Jean-Jacques Rousseau. Deze filosoof die in 1762 het Maatschappelijk Verdrag opstelde zou lange tijd zijn ideologische leidsman blijven. Met Rousseau beschouwde Robespierre de volonté générale of de algemene wil van het volk als de grondslag van politieke legitimiteit. Na twaalf jaar studie in Parijs keerde hij in 1781 terug naar Arras om zich daar te vestigen als advocaat, zoals zijn vader en grootvader. Hij kreeg toestemming zijn studiebeurs over te dragen aan zijn jongere broer Augustin. In 1783 verdedigde hij met succes een aanhanger van de Verlichting die een bliksemafleider had ontworpen en op zijn huis had geinstalleerd, maar door de buren gedwongen werd het af te breken. Hij stuurde een gedrukt verslag van de rechtszaak naar Benjamin Franklin. In 1784 werd Robespierre lid van het plaatselijk dichtgenootschap en waagde zich aan dichten zoals velen in de tijd. Hij voerde het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen in en het recht van vrouwen om een deel te nemen aan de academies van wetenschappen. In 1784 won hij een literaire prijs in Metz met een betoog over schande en straf.[Biographie] In 1788 werd hij uitgesloten door zijn collega’s in Arras; hij werd beschuldigd van hebzucht en jaloezie.5
Begin 1789 publiceerde Robespierre zijn Oproep aan de natie van Artois, waarin het hele politieke, economische, juridische en sociale systeem werd geanalyseerd, bekritiseerd en opnieuw opgebouwd.6 De bestaande wetten konden een eerlijke vertegenwoordiging van de burgers niet garanderen. Robespierre verzette zich tegen een decreet om de macht van de regionale parlementen, d.w.z. de hogere rechtbanken die over belasting beslisten, over te hevelen naar een koninklijke raad. Al tien jaar werd gesteggeld om de Derde stand in die parlementen meer rechten te geven. In het voorjaar werden een soort provinciale verkiezingen gehouden. Eind april was hij gekozen en ging als (een van de acht) afgevaardigden van Arras voor de derde stand naar Versailles.[8] Op 5 mei 1789 waren de Staten-Generaal voor het eerst weer sinds 1614 bijeen om een uitweg te vinden uit de financiële crisis en de bestuurlijke onmacht van het land. De belastinginkomsten waren al decennia te gering, de uitgaven te hoog en Frankrijk dreigde failliet te gaan. Toen de koning weigerde individueel te laten stemmen, riep de Derde stand op 17 juni zich uit als de Assemblée constituante, dat zich als taak stelde een nieuwe grondwet op te stellen waarin de macht (en de uitgaven) van de koning beperkt zouden worden. De absolute monarchie moest omgevormd worden tot een constitutionele monarchie.
De eerste jaren tijdens de Franse Revolutie
Op 9 juli 1789 werd Robespierre lid van de “Assemblée” de Grondwetgevende vergadering. Hij zou in dat jaar minstens 25 speeches afleveren met zijn zwakke stem en gezondheid. Hij nam deel aan de opstelling van de “Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen”. Robespierre kwam op voor de rechten van protestanten, joden, negers en toneelspelers en steunde Stanilas-Marie Maillard die werd aangevallen in de Assemblée na de mars van de vrouwen naar Versailles. Op 22 oktober 1789 verklaarde hij: Alle burgers zonder onderscheid hebben toegang tot alle niveaus van vertegenwoordigende functies.[10] In maart 1790 werd hij president van de Club der Jakobijnen in de Rue Saint-Honoré. In mei vonden discussies plaats over de nieuwe rol van de kerk en de geestelijkheid. In de provincie groeide de onvrede. Op 27 april 1791 protesteerde Robespierre tegen het privilege van de bourgeoisie wapens te dragen. … Gewapend zijn voor het vaderland is het recht van iedere burger ongeacht hun status of rijkdom.[11] (Een van de ideeen die Rousseau had gepropageerd.) Hij zette zich in voor de totstandkoming van de Franse grondwet van 1791.[12] Robespierre hield in dat jaar tachtig toespraken als “afgevaardigde van de mensheid”. Hij was voor gelijkheid van de burgers voor de wet, tegen het onderscheid van actieve, die veel en passieve kiezers, die minder belasting betaalden. Hij was voor de afschaffing van doodstraf en van de zogenaamde “denkbeeldige misdaden” zoals homoseksualiteit of ketterij. Hij pleitte te vergeefs voor afschaffing van het celibaat zodat priesters konden trouwen.[13] Zijn broer schreef hem dat plan niet verder door te zetten vanwege de reacties. Op 16 mei 1791 sprak hij zich uit tegen herbenoeming van de afgevaardigden in de nog te vormen Wetgevende Vergadering. Hij kreeg toen mogelijk de bijnaam “l’Incorruptible” (= “de Onomkoopbare”) vanwege zijn onwankelbare beginselen.
Toen Lodewijk XVI in juni 1791 naar de vesting van Montmédy probeerde te ontvluchten, maar bij Varennes werd aangehouden, rezen de anti-monarchistische gevoelens in Parijs de pan uit. Robespierre verklaarde noch monarchist, noch republikein te zijn.[9] Hij was tegen het vetorecht van de koning die wetten van Wetgevende vergadering kon tegenhouden. Robespierre werd benoemd als openbaar aanklager; de koning kreeg huisarrest opgelegd. Op 17 juli 1791 verhuisde Robespierre van zijn kamertje in de Marais naar het achterhuis van de familie Duplay in de Rue Saint-Honoré. Daarvoor moest hij een trap opklimmen in het voorhuis. Hij oefende een zekere fascinatie uit op de vrouwen. (Hij had groene of gele ogen, was altijd elegant gekleed, zorgvuldig gepoederd en droeg vanwege zijn bijziendheid gekleurde brilleglazen die pasten bij zijn jas.) Op 27 augustus 1791 augustus werd de Verklaring van Pillnitz door Pruisen en Oostenrijk aangenomen om Lodewijk XVI te steunen als hij nog meer bedreigd zou worden; een oorlog scheen onvermijdelijk. Op 30 september 1791 werd de Constituante opgeheven. Robespierre werd overladen met eerbewijzen. Aangezien Marat, Danton en Robespierre volgens de nieuwe regels geen afgevaardigden konden zijn in de Wetgevende vergadering, zou de politiek zich vaker afspelen buiten de vergaderzaal.
In maart/april 1792 keerde Robespierre zich in de club der Jacobijnen fel tegen de oorlog met de andere Europese mogendheden, die zich tegen het revolutionaire Frankrijk hadden aaneengesloten. De Feuillants en de Girondijnen stuurden met enthousiasme aan op een oorlog om de revolutie te exporteren; de oorlog was niet tegen volkeren, maar tegen koningen gericht. Robespierre nam stelling tegen Brissot maar werd uitgejouwd en verloor aan populariteit. Hij liet steeds scherpere verklaringen opstellen om de schorsing van de koning te eisen. De markies de LaFayette, die zich graag opstelde als opperscheidsrechter, liet vanuit zijn legerpost weten dat de radicalen in Parijs gestopt moesten worden. Op 7 augustus werd in de ministerraad geopperd Danton, Marat en Robespierre te arresteren als zij zich in de Club der Jacobijnen zouden bevinden.7 Op 9 augustus nam Robespierre deel aan de opstand van de gemeenteraad, de “Parijse Commune van 1792“, dat zichzelf beschouwde als de gemeentebestuur van het hele rijk en de monarchie omver wilde werpen. Na de Bestorming van de Tuilerieën – een tweede revolutie na de Bestorming van de Bastille en de bloedigste dag uit de Franse Revolutie – is Robespierre op 11 augustus als vertegenwoordiger gekozen van de commune. Op 13 augustus werd de koninklijke familie opgesloten in de Tour du Temple. Op 15 augustus werden de kloosters en hun orden opgeheven. Al op 10 (en16?) augustus werd besloten tot verkiezingen voor een Nationale Conventie. Op 17 augustus is om de vraag naar rechtvaarigheid onder het volk te bevredigen een buitengewoon tribunaal ingesteld om verraders van de revolutie te kunnen veroordelen. Robespierre is benoemd tot president van het tribunaal, maar weigerde naar eigen zeggen de lastig te combineren positie.[Oeuvres, Band 2 von Maximilien Robespierre, p. 9] Het is niet onmogelijk dat de Wetgevende vergadering zich heeft verzet, omdat Robespierre zich twee dagen eerder veel te fel had geuit.[J. Israel, p. 355] (Op verzoek van Tallien zouden ambtenaren van de commune, die geen rechten hadden gestudeerd, ook als rechter kunnen worden benoemd.) Op die dag werd al het brons in de kerken geconfisceerd om kanonnen te kunnen maken. Op 19 augustus begon de invasie van het Pruisische leger en bedreigde de hoofdstad. De “weerbarstige priesters” werden gesommeerd zich op te maken voor deportatie. Volgens Danton en Robespierre moesten de royalisten die over steun aan de vijand of capitulatie hadden gesproken, worden opgesloten. Op 26 augustus begonnen de getrapte verkiezingen, eerst van de kiesmannen, maar in Parijs was op die dag geen enkele sectie klaar met de voorbereidingen. Rond 27 augustus verscheen er een brochure dat er een aristocratisch complot was ontdekt om alle goede burgers van de hoofdstad (patriotten) te vermoorden in de nacht van 2 op 3 september.[Grande trahison de Louis Capet complot découvert, pour assassiner, dans la nuit du 2 au 3 de ce mois, tous les bons citoyens de la capitale, par les aristocrates et les prêtres réfractaires, aidé des brignads et des scélérats, détenus dans les prisons de Paris] 8 Op 27 augusten werden de slachtoffers van 10 augustus onder groot vertoon begraven, “tout-Paris” liep uit. Op die dag werd om wraak geroepen. Op de avond van 28 augustus begonnen huiszoekingen naar wapens bij de “vijanden van het volk”. Madame de Stael beschrijft dat haar straat werd afgesloten en ieder huis onderzocht.[Considerations on the Principal Events of the French Revolution, Band 2, p. 68] Duizend verdachten werden opgesloten met de bedoeling (op grond van een decreet van 19 augustus) de zich daaronder bevindende priesters zo snel mogelijk te deporteren. (De indruk wordt gewerkt dat de meest gehate personen naar de gevangenis bij de Abbaye werden gebracht.) Robespierre is die dag vrijwel unaniem als kiesman gekozen. Op 30 augustus ontbond de Assemblée de commune van Parijs omdat de secties van de Commune zich te buiten waren gegaan bij de huiszoekingen.9 Daardoor werden de machtsverhoudingen verstoord volgens J. Israel; Robespierre was niet langer bereid samen te werken met de Girondijnen. Op 1 september werd besloten dat de verkiezingen op 2 september voor de Conventie door moesten gaan. (Ze gingen door tot 19 september 1792).
Op zondagmiddag 2 september werden een groep priesters op straat afgeslacht . (Weerspannige priesters, die geen eed hadden willen afleggen op een wet uit 1791 waarin de ondergeschiktheid van de kerk aan de staat was geregeld, zijn afgevoerd naar de gevangenis om gedeporteerd te worden. Zij hadden op 19 augustus een termijn van twee weken gekregen om Frankrijk te verlaten.[19]) De groep van ca 300 man trok op vier achtereenvolgende dagen “spontaan” naar andere gevangenissen om alle contra-revolutionairen of verraders uit te schakelen. Op 6 september waren de gevangenissen half leeg. Het is onduidelijk welk aandeel de leidende politici hadden in de Septembermoorden. Samen met Danton was Billaud-Varenne een van de aanstichters, die op verzoek van de Commune ook uitbreiding naar de rest van Frankrijk propageerde. Bovendien zijn de namen van Marat, Hébert, Étienne-Jean Panis, Sergent-Marceau, Fabre d’Églantine, Henriot, en Stanislas-Marie Maillard genoemd. Zij waren allen op een of andere wijze met de Cordeliers geaffilieerd. Het waren niet alleen Danton en Marat die verraders bestraft wilden zien of de wil van het volk verdedigden.10 Ook de Marseillais (Fédérés) namen wraak. Brissot en Olympe de Gouges waren de eersten die de de moordpartijen veroordeelden.
Op 3 september stelde Robespierre voor om royalisten, Feuillants, etc. uit te sluiten als zijnde verkiesbaar. Het voorstel werd aangenomen.[Assemblée électorale de Paris 2 septembre, p. XVI ] Op 5 september begonnen klaarblijkelijk de verkiezingen in Parijs. Robespierre werd zowel als afgevaardigde in Parijs als in Pas de Calais gekozen. Hij koos zelf voor Parijs.[Du 2 au 10 septembre 1792 : élection des députés à la Convention nationale] Danton en Collot d’Herbois behaalden meer stemmen dan Robespierre. Ook Augustin de Robespierre is gekozen in hetzelfde département. Volgens Robert Louvet had Robespierre zijn stemmen te danken aan de Septembermoorden.[Assemblée électorale de Paris 2 septembre, p. XXIV] Op de avond van 20 september werden de afgevaardigden in de Tuilerieën ontvangen. De wetgevende vergadering heeft in haar laatste ziting de eerste echte echtscheidingswet ingevoerd en vervolgens zichzelf opgeheven. Ze werd vervangen door de Nationale Conventie, die voor de helft uit juristen bestond. (Slechts twee handwerkers hadden een zetel kunnen bemachtigen.[The French Revolution: From Enlightenment to Tyranny door Ian Davidson]) Op 22 september is de Eerste Franse Republiek uitgeroepen; voor de revolutionairen tevens de eerste dag van de “gelijkheid”, nadat de eerste georganiseerde poging van Europa om de Revolutie te beëindigen was mislukt.11 Robespierre fungeerde in de Conventie als woordvoerder van de radicale fractie van de “Montagnards” die zich verbonden had met de Sansculotten.[14] Het was hem niet gelukt als voorzitter te worden gekozen. Op 25 september werd de Republiek als “één en ondeelbaar” verklaard. Robespierre werd in de Conventie aangevallen door de Girondijnen.[Oeuvres, Band 2 von Maximilien Robespierre, p. 98] De afgevaardigden in de Conventie vroegen Robespierre of hij een dictatuur of een triumviraat wilde installeren. Ze werden beschuldigd brandstichters, dieven en moordenaars te zijn. Op 30 september verkondigde Robespierre: De monarchie is vernietigd, adel en geestelijkheid zijn verdwenen, het tijdperk van de gelijkheid vangt aan.[15] Robespierre pleitte voor betere wetten; de registratie van huwelijken, geboorten en begravenissen werd aan de kerk onttrokken. Op 29 oktober 1792 werd Robespierre beschuldigd van eerzucht (sterallures) en dictatoriale neigingen.[Biographie] Robespierre stelde in het debat: Burgers, men kan geen revolutie nastreven zonder revolutie.[16] Op 30 oktober verontschuldigde Danton zich voor de Septembermoorden en gebruikte hetzelfde argument als Robespierre. Danton is gedwongen zijn onwettige positie in de regering op te geven. De Girondijnen deden een beroep op de lokale autoriteiten om zich te verzetten tegen een concentratie en centralisatie van de macht.12
His speech on food supplies of 2 December 1792 “is a very sharp criticism of economic liberalism and a justification of the regulations..."[62].
Eind november verklaarde Robespierre dat een veroordeling van de koning “tot de dood” het enige middel was om de rust in Frankrijk te herstellen.[17] De Girondijnen waren voor een proces, de Montagnards tegen. Op 11 december 1792 begon het proces tegen de koning, die de status had van de hoogste ambtenaar, en over een zetel in de Conventie beschikte? Victurnien Vergniaud stelde een referendum voor. Saint-Just en Robespierre wezen op het gevaar: de Republiek zou onnodig in opschudding worden gebracht. De kans bestond dat de monarchie zou kunnen worden hersteld. Op 15 januari werd de koning schuldig bevonden. Een meerderheid in de Conventie stemde tegen een volksraadpleging. Bij de hoofdelijke stemming over het lot van de koning op 16 januari 1793, een zitting die 24 uur duurde, stemden van de 721 afgevaardigden 387 voor de doodstraf, waaronder Robespierre, echter als uitzonderlijke maatregel.[18]
Het schrikbewind
In het machtsvacuüm na de onthoofding van de koning begonnen de Girondijnen een aanval op Georges Danton, een tegenstander van de Eerste Coalitieoorlog. Ook Robespierre en Marat waren tegen en bekritiseerden de generaals en de Girondijnen. Het antwoord van de revolutionaire regering op de chaos was dat de staat moest worden verdedigd tegen de contrarevolutionaire krachten. Op 11 maart werd opnieuw een Revolutionair Tribunaal ingesteld op initiatief van Danton. Op 3 april zette Robespierre opnieuw de aanval in op Jacques Pierre Brissot. (Frankrijk dreigde uiteen te vallen en half Europa keerde zich tegen het land. De schatkist was leeg.) Robespierre verzette zich tegen matheid van de Conventie. Op 6 april werd het “Comité van algemeen welzijn” in het leven geroepen, dat de oorlogvoering, de proviandering, de controle over het leger, de diplomatie en de naleving van de wetten op zich nam. Georges Danton, Jean-Paul Marat en Robespierre zijn door de Girondijnen beschuldigd van het aangaan van een driemanschap. Op het platteland werd gerebelleerd door ultra-katholieken, federalisten en koningsgezinden, die leidden tot de opstand in de Vendée. Eind mei bezette een woedende bevolking de Conventie en eistte vaste broodprijzen omdat vanwege inflatie de prijzen stegen. Een van de andere eisen was stemrecht voor enkel sansculotten en opsluiting van de Girondijnen. (Voor sommige auteurs het begin van de Terreur, die dan 13 maanden zou duren.) Op 2 juni werden 31 Girondijnen uit de Conventie gezet. Op 8 juli werd Saint-Just lid van het Comité de Salut Public; drie dagen later verloor Danton zijn zetel in het comité. Charlotte Corday, die op 13 juli erin geslaagd was de populistische Marat te vermoorden, gaf tijdens de ondervraging te kennen dat zij Robespierre als verdediger wenste. Vier dagen later werd ze geëxecuteerd.
Op de 9e Thermidor van het jaar I (= 27 juli 1793) werd Robespierre lid van het comité. Hij ontwikkelde zich na zijn intrede als de belangrijkste politicus in een land dat vrijwel bankroet was.13 14 Op 1 augustus is Marie-Antoinette opgesloten in de Conciergerie. Van 22 augustus 1793 tot 7 september 1793 was Robespierre voorzitter van de Conventie.[Mandats à l’Assemblée nationale ou à la Chambre des députés] Op 24 augustus verbood het Comité van Openbare Veiligheid, dat verantwoordelijk was alles wat personen betrof, voor politie en justitie, alle aandelenvennootschappen. Het legde specifiek beslag op de activa en papieren van de Franse Oostindische Compagnie, die dreigde failliet te gaan.[5] Op 4 en 5 september 1793 vielen de sansculotten opnieuw de Conventie binnen. Ze eisten hardere maatregelen tegen de stijgende prijzen en de instelling van de Terreur ter bestrijding van de contrarevolutie. Het Revolutionair Tribunaal werd opgedeeld in vier secties waarvan steeds twee tegelijkertijd werkzaam waren. Op 8 september werden de banken en wisselkantoren gesloten om het omwisselen van vervalste assignaten en de uitvoer van kapitaal tegen te gaan. (De helft van de in omloop zijnde assignaten was vals; de waarde sterk gedaald.) Tegelijkertijd werd een aanmeldingsplicht afgekondigd voor gouden sieraden en edelstenen. Alle private vorderingen in goud op het buitenland werden door de staat overgenomen tegen assignaten volgens de nominale koers.15 Eigendommen van gevluchte emigrés werden publiek verkocht.
Robespierre, gesteund door negen jaar jongere Saint-Just en drie jaar oudere Couthon, voerde vanaf 5 september een schrikbewind dat gebaseerd was op de “deugd“. Op 17 september werd door het Comité van algemene veiligheid verklikken tot een plicht verklaard. Op 29 september werden maximum of vaste prijzen geintroduceerd, waardoor de inflatie afnam. Op het hamsteren van levensmiddelen kwamen strenge straffen. Omdat Robespierre bij zijn collega-politici zelfverrijking, corruptie en verraad zag (of meende te zien), liep zijn ijver voor de “deugd” uit op Terreur tegen allen die in zijn ogen onvoldoende ijver voor de revolutionaire beginselen aan de dag legden.[20] Het kwam aan op de zuivering van geheel Frankrijk, opdat het een echte republikeinse gemeenschap kon worden.16
Op 5 oktober werd de revolutionaire kalender ingesteld; jaar I, dat was begonnen bij het uitroepen van de Franse Republiek, was al achter de rug. Burgerlijke feesten op de tiende dag moesten de zondag vervangen. Op 10 oktober 1793 werd de invoering van een Franse grondwet van 1793, opgesteld door Condorcet, maar die te mooi was om te worden toegepast, opgeschort tot na de vrede. In diezelfde maand begon het proces tegen Marie-Antoinette. Robespierre maakte Hébert uit voor imbeciel toen hij Marie-Antoinette beschuldigde van incest met haar zoon.[Causes secrètes de la révolution du 9 au 10 thermidor par Joachim Vilate (1795)] Eind oktober werden verschillende leden van het Comité van algemene veiligheid de provincie in gezonden om actief verzet tegen de Jacobijnen de kop in te drukken. Barras en Fréron gingen naar Marseille en Toulon, zijn jongere broer Augustin de Robespierre naar de Provence, Fouché en Collot-d’Herbois naar Lyon, Carrier naar Nantes, Tallien naar Bordeaux, Saint-Just en Lebas naar het Rijnleger. (Napoleon Bonaparte werd bevorderd nadat hij Toulon op de Engelsen had heroverd. Hij werkte vervolgens samen met Augustin in Italië.)
Op 6 november verklaarde de Conventie dat iedere gemeente het recht had de katholieke godsdienst af te schaffen. (Op voorstel van Talleyrand en Mirabeau in mei 1790 waren veel onteigende kerkelijke landerijen en gebouwen publiek verkocht tegen betaling van assignaten (= een manier om meer papiergeld te introduceren, omdat muntgeld schaars was). ‘s Avonds werd in de Club der Jakobijnen fel van leer getrokken tegen de priesters. De aartsbisschop van Parijs, Jean-Baptiste Gobel, kreeg 300.000 pond (in assignaten?) aangeboden als hij zijn priesterbrevet de daaropvolgende dag in de Nationale Vergadering zou verscheuren.[23] Op 7 november 1793 deed Gobel, op initiatief van Anacharsis Cloots, samen met 14 van zijn priesters, en misschien de hele Parijse clerus, afstand van zijn ambt.[24] Zij trokken in het openbaar hun roomse gewaad uit. Dat werd beschouwd als het (gedwongen) afzweren van het christendom. De Notre-Dame werd de tempel van de rede. In de kathedraal werd niet meer een christelijke God, maar de Cultus van de Rede aanbeden. Op 10 november kwam het tot een orgie in de zijbeuken; Robespierre keurde de uitspattingen af.[25] In zijn redevoering op 21 november verkondigde hij dat als God niet bestond, deze uitgevonden zou moeten worden. Op 25 november 1793 werden de overblijfselen van Mirabeau op initiatief van Robespierre uit het Pantheon verwijderd toen bekend werd dat hij in zijn laatste maanden in het geheim had samengespannen met het hof van Lodewijk XVI. Eind november waren alle kerken in de hoofdstad aan de Cultus van de Rede gewijd.[26] De Commune van Parijs bekrachtigde de sluiting van alle kerken.
Op 4 december kwam er een einde aan de zelfstandigheid van de departementen, een diep ingrijpende beslissing tegen de zelfstandigheid van de municipaliteiten en het federalisme. Vanaf die dag was de Nationale Conventie alleen het centrum van de regeringsmacht. Op 7 december vaardigde Robespierre een besluit uit dat de vrijheid van godsdienst veilig stelde.[27] Op 5 Nivôse van het jaar II (25 december 1793) presenteerde Robespierre een theoretische verhandeling in de Conventie, waarin hij zich beklaagde. Hij moest naar eigen zeggen twee klippen uit de weg gaan: toegeeflijkheid en strengheid. Hij kon hij niet te raadde gaan bij de 18e eeuwse politieke auteurs, want zij hadden een dergelijke gang van zaken niet voorzien. Hij verkondigde de anarchie en chaos tegen te gaan, zodat de ware vrijheid niet verloren ging. De buitenlandse vijand moest vernietigd worden; de binnenlandse vijand kon rekenen op haat.17 Vanwege de royalistische opstanden op het platteland nam het aantal executies in de maanden december ’93 en januari ’94 onder de boeren schrikbarend toe. 20% van de huizen in de Vendée werd in brand gestoken. Saint-Just zei: “Alles wat er gebeurt, is verschrikkelijk, maar noodzakelijk.” Voor Robespierre waren er maar twee partijen: het volk en zijn vijanden, waaronder corrupte politici. Van het radicale atheïsme (van Hébert) aan de linkerzijde moest hij weinig hebben. Atheisme was voor Robespierre een decadent, aristocratisch verschijnsel, onverenigbaar met de ware aard van het het door hem zo hoog geschatte volk.
Robespierre nam afstand van Rousseau; vond hij dat de meerderheid niet langer gelijk had?
1794
In januari 1794 raakte Robespierre in aanvaring met zijn vriend Camille Desmoulins, die het had opgenomen voor weerloze burgers die in de gevangenissen waren opgesloten als zijnde verdacht, o.a. zijn schoonvader. Volgens Desmoulins moest er een Comité van gratie worden ingesteld. (Zwarte handel en gebrek woedden vooral in de onzalige winter van 1793-1794. De gevangenissen zaten vol winkeliers.) De aanval van de extreem linkse Jacques-René Hébert op Desmoulins paste in het straatje van Robespierre.[29] Ook Robespierre vond dat het blad van Desmoulins verbrand moest worden. (Desmoulins had in december 1793 in zijn blad een aanval op de corruptie van de populist en demagoog Hébert geopend en de Girondijnen in bescherming genomen. Hij weigerde zijn artikel te herzien.) Op 4 februari van dat jaar bekrachtigde de Conventie het voorstel van Léger-Félicité Sonthonax om de slavernij af te schaffen. Een dag later verklaarde Robespierre in zijn Sur les principes de morale politique een soort Nieuw Jeruzalem te willen stichten in Frankrijk. Voor F. Sieburg had zijn initiatief veel weg heeft van “democratische mystiek”.18[30] In februari 1794 was er geen enkele kerk in het gehele land meer beschikbaar voor de gebruikelijke religieuze erediensten. Op 26 februari werd besloten dat de goederen van personen die tot vijanden van de republiek waren verklaard, in beslag zouden worden genomen. In de volgende vijf maanden zouden geen verkiezingen meer plaats vinden als er zetels bij secties van de Commune vrijkwamen. De leeggekomen posten werden opgevuld met Jacobijnen en aanhangers van Robespierre. In veel gevallen benoemd door het triumviraat. De Commune van Parijs had niet veel meer in te brengen. Er was geen geld voor de verstrekking van levensmiddelen. Begin maart was de schatkist bijna leeg. Frankrijk werd overspoeld met valse assignaten. Parijs was een droefgeestige stad geworden; allerlei zaken die het straatleven hadden opgefleurd, waren verboden.[Geschichte Der Französischen Revolution von Jules Michelet, p. 168-170, 54]
Hébert, die na de dood van Jean-Paul Marat steeds radicaler was geworden en enkele van zijn buitenlandse vrienden, onder wie Johannes Conradus de Kock, raakten in ongenade. Zij kwamen op 24 maart aan hun einde onder de guillotine; ze werden beschuldigd van zelfverrijking en anti-patriottische activiteiten. De Terreur was voor Robespierre niets anders dan de parate, strenge, onbuigzame gerechtigheid. Robespierre raakte bovendien vervreemd van zijn vroegere strijdgenoot Georges Danton, die de terreur wilde afzwakken en de revolutie wilde een menselijker aanzien geven.19 Danton had evenals Desmoulins vrijlating geeist van alle verdachten die niet fanatiek genoeg waren geweest. Zij baseerden zich op de Verklaring van de Rechten van de mens en de burger. Op 31 maart werden de “toegeeflijken” Danton en Desmoulins plotseling gearresteerd en gevangengezet in het Palais du Luxembourg. (Robert Lindet was de enige van het gezelschap dat het arrestatiebevel niet ondertekende.) Danton, rijk geworden, en in opspraak geraakt vanwege de affaire bij de Franse Oost-Indische Compagnie, was een liefhebber van het goede leven en de personificatie van de ondeugd. Aanvankelijk waren Robespierre en Danton vrienden, maar ze eindigden als rivalen.
Vervolgens kwamen de Cordeliers Desmoulins en Danton, die aan de Jacobijnen en de beslissingen van het Comité de Salut public twijfelden, aan de beurt. (Danton was 34, Desmoulins 33 jaar oud.) Danton werd beschuldigd van samenzwering, corruptie en diefstal omdat hij niet alle uitgaven en inkomsten had kunnen verantwoorden. Robespierre probeerde Desmoulins een uitweg te bieden, maar die koos voor een gezamenlijke dood met zijn vrienden. Tijdens de rechtszitting kreeg Danton brede steun vanuit het volk op de tribunes; de vijf (?) rechters werden bang. Danton, die ooit zelf het tribunaal had ingesteld, kende de regels. Hij eiste het oproepen van getuigen, de leden van de twee Comités, en verzochten een commissie uit de Conventie samen te stellen om het proces te volgen. De jury bestond uit slechts zeven in plaats van twaalf personen, voornamelijk aanhangers van Robespierre? Fouquier-Tinville, de aanklager, had zijn post te danken aan Desmoulins, een ver familielid. Hij zou zich bewust zijn geweest van de merkwaardige rechtsgang, maar is gedwongen zijn mond te houden?[Geschichte Der Französischen Revolution von Jules Michelet, p. 25] Saint-Just en Robespierre waren van mening dat Danton zijn proces nooit mocht winnen om de revolutie niet in gevaar te brengen; het zou ook hun eigen ondergang kunnen betekenen. De zitting werd verdaagd om meer bewijzen te zoeken tegen Danton. De Conventie stemde niet toe met horen van de leden van de twee Comités. Op de vierde dag werd de zitting gesloten; er zouden genoeg bewijzen zijn voor een samenzwering. Hun motieven waren duidelijk. De veroordeelden hadden de “Nationale Justitie” beledigd en kregen geen kans meer zich te verdedigen. De aangeklaagden werden uit de zaal verwijderd nog voor het vonnis was uitgesproken. Fouquier-Tinville vroeg het tribunaal de beklaagden die “de zitting in de war stuurden” tot de guillotine veroordelen.[33]
Bewust van zijn lot stelde Danton zijn benen ter beschikking aan Couthon, en zijn ballen aan Robespierre.20 (De viriele Danton had Robespierre in het verleden voor een eunuch uitgemaakt.) Nog de zelfde dag werden de veroordeelden geexecuteerd. Op het moment dat de stoet veroordeelden het huis van Robespierre passeerde, zou Danton geroepen hebben: “Schurk, het schavot eist je op! Je zult mij spoedig volgen!”.[34] [35] De beul verbood Danton Hérault de Seychelles te omarmen, (dat kon wel in de mand). Desmoulins had grote moeite zijn lot te aanvaardden en verwenste Robespierre, het Comite van algemene veiligheid en het revolutionair tribunaal. Hij is met geweld naar boven gesleept.[J. Israel, p. 686]
De vrouw van Desmoulins werd beschuldigd van een poging geld in te zamelen om haar man en Danton te bevrijden. Ze gaf toe de gevangenen gewaarschuwd te hebben voor een gang van zaken zoals in September 1792 en dat het haar plicht was daartegen in opstand te komen. Dat was voor de jury genoeg bewijs om haar naar het schavot te sturen. Robespierre hield zijn mond. Hij bewaarde een afstandelijke gereserveerdheid tegenover iedereen.21 (Robespierre was niet alleen hun oudste vriend, maar ook getuige bij hun huwelijk (?) en de peetvader van Horace, de zoon van de Desmoulins.[Geschichte Der Französischen Revolution von Jules Michelet, p. 50] ) Lucie Desmoulins werd opgesloten. De revolutie moest zonder pardon afrekenen met ‘verdachte personen’, in het bijzonder met iedereen die treurde over de liquidatie van Hébert en Danton, volgens Saint-Just. Op 13 april 1794 werden de bisschop Gobel, twee generaals en de weduwen van Desmoulins en Hébert, op beschuldiging hun echtgenoten te hebben gesteund, geëxecuteerd. Iedereen was onder de indruk van het lot van de twee jonge vrouwen, 23 jaar oud. Op 23 april kwam een voorstel op tafel om de Terreur te centraliseren. Een nieuw politieapparaat na een conflict met het Comité van algemene veiligheid onder het Comité van algemene welvaart te vallen. Robespierre zat steviger in het zadel dan ooit, maar verzwakt en uitgeput.[Maximilien Robespierre’s False Friends Peter McPhee, p. 40]
Op 6 mei 1794 hield Robespierre volgens zeggen een van zijn beste redevoeringen over het Opperwezen en de onsterfelijkheid van de ziel.[36] “Het heelal is hier verenigd. O Natuur, hoe verheven en verrukkelijk is je macht! Hoe moeten de tirannen niet verbleken bij het idee van dit feest!” Omdat hij het christendom beschouwde als hopeloos aangetast door het oude bestel, propageerde hij een “rationele godsdienst”: een Eredienst van het Opperwezen, een ‘verlichte’ en deïstische staatsreligie. Op resp. 22 en 25 mei werden aanslagen op Robespierre en Collot-Herbois verijdeld. Johan Frederik Rudolph van Hooff , lid van het Bataafs revolutionair comité, werd gevangengenomen, maar wist aan de dood te ontsnappen door een schrijffout in zijn naam. Robespierre liet zich ondertussen omringen door “body-guards”.22 Op 4 juni werd Robespierre tot voorzitter van de Conventie gekozen; een functie die om de twee weken rouleerde. Hij zou de raad hebben gekregen zich boven de partijen te stellen.
Op 8 juni 1794 ging hij voor in het grootse Feest van het Opperwezen op het Champ-de-Mars. Robespierre trad op als een soort hogepriester (c.q. paus) van de Cultus van het Opperwezen, de vervanger van de Cultus van de Rede van Hébert. Hij had zich buitengewoon gekleed, met veren op zijn hoed, fruit en bloemen in zijn handen. Hij probeerde Onze-Lieve-Heer te spelen.23 In het amphitheater zaten de leden van de Conventie en 800 zangers en musici tot Robespierre op het laatste moment verscheen.24 De afgevaardigde Lecointre maakte hem publiek belachelijk. De volgende dag werd Robespierre aangevallen door zijn collega’s over de te prominente rol die hij had gespeeld.
Twee dagen later, op de 22e Prairial van het jaar II (= maandag 10 juni 1794), werd een beruchte wet aangenomen in de Nationale Conventie bekend als La loi de la grande terreur, voorbereid door Robespierre samen met Georges Auguste Couthon. (Saint-Just zat aan het front.) Voor het vaststellen van de identiteit van de gedaagden waren twee leden van de Commune voldoende. Het verhoren van getuigen en de verdediging door advocaten werden afgeschaft. (Het advies van het comité van algemeen welzijn, dat een jury van twintig leden had voorgesteld, is niet overgenomen. Billaud-Varenne viel Robespierre aan toen hij de wet zonder toestemming in de Conventie had ingebracht.) Deze wet vereenvoudigde de gerechtelijke procedures aanmerkelijk.[40] De gerechtszaal werd verbouwd zodat er zestig personen tegelijk konden worden veroordeeld, afkomstig uit heel Frankrijk. Om het werk te bespoedigen zou een guillotine in de hal van de Conciergerie worden geplaatst, maar dat initiatief is teruggedraaid. Wekelijks zouden ca 200 mensen worden geguillotineerd, niet meer op de Place de Révolution, maar in de Faubourg Saint-Antoine op de Place de la Nation waar het minder opviel.
Al of niet opzettelijk, vond de politiecommissaris bij Cathérine Théot, een 70-jarige krankzinnige vrouw, die zich de moeder van god noemde, een brief met de bewering dat Robespierre de zoon van het Opperwezen en de beloofde Messias zou zijn.[37] Vadier hield een rede die veel hilariteit in de Conventie verwekte. Robespierre voelde zich belachelijk gemaakt en eiste dat het onderzoek naar Théot zou worden gestaakt. Al snel werd hij zich bewust van de vijandige stemming,[38] trok zich terug uit het comité en liet zich vanaf 18 juni na twee weken president te zijn geweest nauwelijks meer zien. Hij voelde zich miskend en onbegrepen. Hij liet nog wel stukken thuis bezorgen om ze te ondertekenen. Af en toe trok hij naar Maisons-Alfort, 12 km buiten Parijs en wandelde door de velden of langs de Marne met zijn Newfoundlander. Hij had nog maar vier vrienden in de comités, Couthon en Saint-Just in het Comité de Salut public en David en Lebas in het Comité de Sécurité generale.
In de Faubourg Saint-Antoine beklaagde men zich over de stank bij het inmiddels overvolle kerkhof. Op 13 juni is besloten een nieuw massagraf bij Picpus in te richten. Op 17 juni werden 54 personen ter dood veroordeeld, beschuldigd van het beraden van een aanslag op Collot d’Herbois en Robespierre.[41] Volgens J. Michelet werden de lijsten opgevuld met galeiboeven, etc. gevangenen waar men wel vanaf wilde. In negen weken werden ruim 1285 personen tot de guillotine veroordeeld, veel meer als in de voorafgaande 14 maanden toen er 577 personen werden geexecuteerd. Zowel Robespierre en Saint-Just hadden in de laatste weken afstand genomen van de beide comités. Samen met Couthon en Saint-Just vormde Robespierre een triumviraat, dat steeds onafhankelijker werkte van de twee comité’s. Bij de leden van de Conventie, maar vooral in het comité van algemene veiligheid nam de onzekerheid toe.
Neergang en val
Na de Slag bij Fleurus op 26 juni 1794 begon het tij zich nog meer tegen Robespierre en Saint-Just te keren. Saint-Just werd gesommeerd terug te keren naar Parijs. De revolutie dreigde vast te lopen. In de Conventie liet Robespierre zich nauwelijks meer zien, maar maakte een uitzondering op 1 juli. Het feit dat Robespierre c.s. op onvoorspelbare wijze, ter linker- en ter rechterzijde, echte en vermeende vijanden had uitgeschakeld, deed vrijwel alle leden van de Comité van algemene veiligheid vrezen dat zij bij de volgende rond slachtoffer zouden kunnen worden. Iedereen die de voortgang van de revolutie belemmerde kon worden opgesloten. (Op 10 juli waren binnen drie dagen 154 mensen veroordeeld, waaronder het volledige parlement van Toulouse. Het tribunaal had zo’n haast (was zo overbelast) dat hun zaak niet onderzocht werd en de veroordeling niet ondertekend is.[Geschichte Der Französischen Revolution von Jules Michelet, p. 119]) (Bij Picpus zijn na 12 juli nog twee massagraven ingericht, maar die niet goed voldeden, vanwege de lemen ondergrond. De stank was ondraaglijk.) Er waren afgevaardigden, zoals Joseph Fouché, Tallien en Barras, die elke nacht ergens anders sliepen. (Fouché was de belangrijkste tegenstander van Robespierre en het comité probeerde zich van hem te ontdoen.) Zowel personen die aanvankelijk vurige voorstanders van de terreur waren geweest, als minder vurige revolutionairen van het midden sloegen de handen ineen.
Op 22 en 23 juli vergaderden de beide comités in een plenaire vergadering. Saint-Just verklaarde zich in onderhandeling met Barère bereid om concessies te doen over de ondergeschikte positie van het comité van algemene veiligheid.[Albert Soboul, p. 345, 347] Ook Couthon was bereid tot meer samenwerking tussen de beide comités. Voor Robespierre moest het comité van algemene veiligheid ondergeschikt blijven aan het Comité van algemeen welzijn. Op 25 juli verscheen Robespierre plotseling in de Conventie. Robespierre hield op die dag een twee uur durende toespraak waarin hij de Conventie beschuldigde van gematigdheid. Hij schoof de schuld van de uitwassen van de Terreur in de schoenen van de twee comité’s?25 Hij bestempelde zichzelf als de ongelukkigste man op de wereld.26 Niet alleen Engeland, maar ook leden van het Comité van openbare veiligheid waren betrokken in intrige hem tot val te brengen. Robespierre stelde voor beide comités voor het licht te houden, daarmee een nieuwe zuiveringsgolf aan van de “monsters, schurken, verraders en samenzweerders” aankondigend. Het bleef opvallend stil in de zaal, niemand reageerde op op de oproep van Robespierre.[R. Cobb, p. 232] Fréron vroeg of hij het decreet kon zien waarin de beide comités het besluit namen leden van de Conventie te arresteren. Volgens Vadier zou Robespierre een lijst met namen aan Couthon hebben gegeven, zonder die aan de beide comités voor te leggen. De vlam sloeg in de pan. Steeds meer afgevaardigden vroegen het woord, Robespierre en Couthon zouden hun motieven moeten uiteenzetten. Waarom liet Robespierre zich niet meer bij de vergaderingen van de twee comités zien? Waarom zou een enkeling meer rechten hebben in de Conventie dan de meerderheid?”Robespierre verloor zijn vertrouwen in de Bergpartij; hij deed een beroep op de partijen van het midden en rechts om hem te steunen.[Geschichte Der Französischen Revolution von Jules Michelet, p. 146-147] Toen riep iemand: “Toon ons de deugd van de waarheid” en honderd stemmen riepen vanuit de Conventie “Namen noemen”. ” Robespierre verschoot van kleur en zakte ineen op een bank, bang dit keer niet te zullen winnen.27 Hij kon nog ter nauwernood worden weggeleid uit de zaal. Om vijf uur is de zitting geschorst.
De Conventie besloot de tekst niet te laten drukken. De rede van Robespierre moest eerst aan de twee comités worden voorgelegd. Robespierre was verbaasd dat zijn rede zou worden toegestuurd naar juist die afgevaardigden die hij had willen aanklagen. Hij herhaalde zijn rede ‘s avonds in de club der Jakobijnen, waar hij nog steeds uitermate populair was. (Volgens Jules Michelet zouden in de voorafgaande weken de voorzitters steeds tegenstanders van Robespierre geweest?.[Geschichte Der Französischen Revolution von Jules Michelet, p. 120, 168]) Robespierre viel Collot d’Herbois aan, de voorzitter van de Conventie, die er min of meer voor gezorgd had dat zijn rede niet zou worden gedrukt of in de Republiek verspreid.28 De Conventie besloot de rede enkel onder de afgevaardigden te verspreiden.[Discours du 8 thermidor an II ] Robespierre voorzag zijn einde volgens sommige historici. Hij verkondigde dat de dood het begin van onsterfelijkheid en deze rede zijn laatste wil was, wat eindigde in een staand applaus.[Simon Schama (1989) Citizens, p. 842] Het was na middernacht toen hij zijn rede had uitgesproken.
Collot d’Herbois en Billaud-Varenne waren vanwege hun verzet tegen het drukken en verspreiden van de tekst de club uitgezet en begaven zich op weg naar de Tuilerien, waar Saint-Just zich ophield. Collot dwong Saint-Just, die die avond had zitten schrijven, zijn rede voor te lezen. Die zei dat hij de tekst had weggegeven om het te laten corrigeren en aan te vullen.29 Ook andere leden van het Comité kwamen binnen. Saint-Just moest zelfs zijn zakken leegmaken en zijn notities laten zien.30 Collot d’Herbois, die gedurende twee weken voorzitter van de Conventie was, besloot hem de volgende dag niet aan het woord te laten.31 De leden van de twee comité’s besloten in de vroege ochtend dat het alles of niets was. Robespierre moest weggestemd worden. Wat volgde staat bekend als de machtsgreep van de 9e Thermidor van het jaar II (= zaterdag 27 juli 1794), precies een jaar na het aantreden van Robespierre. Barras en Tallien opperden om eerst Henriot en zijn assistenten, Dumas en Duplay te arresteren zodat Robespierre alleen zou komen te staan.32
De volgende dag om elf uur ‘s ochtends begon de vergadering van de Conventie. Toen Saint-Just aan zijn rede begon, die hij niet aan de comités had voorgelegd zoals afgesproken, werd hij onderbroken. Tallien duwde Saint-Just van de spreekgestoelte. Hij werd ervan beschuldigd de Conventie om zeep te helpen. Robespierre en Saint-Just werd onder de neus gewreven dat ze niet langer uit naam van de twee comités, maar enkel voor zich zelf spraken. Collot d’Herbois, de voorzitter, hielp de afgevaardigden om Robespierre en Saint-Just niet weer aan het woord te laten komen. Het spreekgestoelte werd voortdurend bezet. Robespierre eistte de voortzetting van de rede van Saint-Just, maar stikte bijna van woede in zijn eigen zinnen. Hij vroeg voor de laatste keer het woord om de beschuldiging tegen te spreken. Iedereen schreeuwde: “Weg met de tyran”. Plotseling kwam er een motie om Robespierre, Saint-Just en Couthon te arresteren en in hechtenis te nemen dat unaniem is aangenomen.[43] (Zijn jongere broer Augustin en LeBas sloten zich vrijwillig aan bij het gezelschap.) Robespierre schreeuwde dat de revolutie was verloren toen hij de zaal verliet. Zijn tegenstanders hadden genoeg van de Terreur, maar belangrijk lijkt ook dat de heren afgevaardigden, die zelf geen schone handen hadden, hun eigen leven wilden redden.[44]
Het Revolutionair Tribunaal was niet op de hoogte van wat er in de Conventie was gebeurd. Een lading van 45 veroordeelden ging om vier uur ‘s middags op weg naar de guillotine op de Place de la Nation, maar werd onderweg in de Faubourg Saint-Antoine tegengehouden. Henriot met de Nationale Garde begeleiden de stoet.[Geschichte der Verschwörung des Maximilian Robespierre von Johann Wilhelm von Archenholz, p. 226 (1795)] De beul Sanson vroeg zich af of hij zijn tocht wel moest voortzetten. Fouquier-Tinville, de aanklager vond dat het recht zijn beloop moest hebben en dat de executie van o.a. Marie Thérèse de Choiseul, prinses van Monaco, door moest gaan.
De Conventie besloot dat de orders van Henriot, het hoofd van de Nationale Garde en verantwoordelijk voor de beveiliging van de leden van de Commune en de comités, niet langer behoefden te worden opgevolgd; Merlin de Thionville is als zijn opvolger benoemd. De samenzweerders werden ondervraagd; om zes uur was het verhoor afgelopen. De Conventie verdaagde de zitting tot ‘s avonds zeven uur om te kunnen eten.33
Aan het einde van de middag reed François Henriot, commandant van de Nationale Garde, als een razende op zijn paard door de straten van Parijs om de bevolking op te roepen naar het stadhuis te gaan. Hij ging ervan uit dat er een poging werd gedaan om Robespierre te vermoorden.[Geschichte der Verschwörung des Maximilian Robespierre von Johann Wilhelm von Archenholz, p. 226 (1795)] De Jacobijnen zich verzamelden zich in hun club en de commune probeerde de secties in opstand te brengen.[History of the conspiracy of Maximilien Robespierre], p. 200][Geschichte der Verschwörung des Maximilian Robespierre von Johann Wilhelm von Archenholz, p. 226 (1795)]
Ondertussen kwam men in de stadhuis bijeen om zich te beraden over de noodtoestand. De “tocsin” werd geluid en de secties kregen de opdracht om gewapend voor het stadhuis te verschijnen. Er werd de secties niet verteld waarom het ging. Volgens de kleinzoon van de beul Sanson was of de Conventie of de Commune opgeheven.[MEMOIRS OF THE SANSONS] Hij riep zijn mannen op om kanonnen voor de Conventie op te stellen. Uit het stadhuis kwam mogelijk het bevel niemand tot de gevangenissen toe te laten, behalve de politie zelf.34 De stadspoorten werden gesloten.32
Vervolgens werden de arrestanten naar vijf verschillende gevangenissen gebracht. De cipier van het Luxembourg verwees het gezelschap met Robespierre naar de prefectuur op het Île de la Cité?[Geschichte des achtzehnten Jahrhunderts und des neunzehten bis zum …, Band 4 von Friedrich Christoph Schlosser, p. 604-605 ] 36 Robespierre schijnt aanvankelijk zijn bedenkingen te hebben gehad om zich naar het stadhuis te begeven, want dat zou betekenen dat hij aan een revolutie leiding moest geven en als dictator zou moeten optreden? Mogelijk is hij daar afgehaald door Coffinhal. Bij aankomst in het stadhuis werd hem verzekerd onder vrienden te zijn en is hij toegejuigd. Dat zou ‘s avonds om tien uur zijn geweest.37
Eerder was Henriot met een legertje bij het Comité van algemene veiligheid binnengedrongen om de vijf gevangenen te bevrijden, maar hij was te laat en werd zelf gearresteerd. Zijn legertje van honderd man keerde onverrichte zake naar het stadhuis. Vervolgens kreeg Coffinhal, lid van de Commune en vice-president van het Tribunaal, opdracht Henriot los te krijgen.[Geschichte des achtzehnten Jahrhunderts und des neunzehten bis zum …, Band 4 von Friedrich Christoph Schlosser, p. 604-605 ] Het is hem gelukt onder de bedreiging van tweehonderd man en 12 kanonnen Henriot te bevrijden.[History of the conspiracy of Maximilien Robespierre], p. 203-206][THE PUBLIC PROSECUTOR : : OF THE TERROR : : ANTOINE QUENTIN FOUQUIER-TINVILLE TRANSLATED FROM THE FRENCH OF ALPHONSE J. DUNOYER] Saint-Just en Lebas waren door de cipiers naar het stadhuis verwezen. Ook Robespierre de jongere was al vrij uit de gevangenis. Couthon zou de voorkeur hebben gegeven aan de gevangenis vanwege zijn handicap.[Jean Massin (1959) Robespierre, p. 259] Vervolgens beraadslaagden de mannen hoe zich zo lang mogelijk konden handhaven in het stadhuis.[45] (Hun aanwezigheid daar zou legaal zijn.38) Na middernacht is Couthon overgehaald door de twee Robespierres en Saint-Just naar de Commune te komen.39 Daarvoor gebruikten ze officieel briefpapier van de politie.[Proclamation Commune de Paris 10 Thermidor An II] Toen de Conventie had vernomen dat alle “samenzweerders” in het stadhuis samenschoolden, nam zij het besluit om Robespierre, Saint-Just, Le Bas (en de leiders van de Commune) vogelvrij te verklaren.[Charles d’Héricault (1873) Thermidor, p. 342, 383] De motie werd snel aangenomen, zodat zij binnen 24 uur zonder proces konden worden berecht. Op het plein had men zich in twee kampen verdeeld voor of tegen de Commune.40
Het is niet eenvoudig vast te stellen wat er (voor middernacht) is gebeurd. De relaasen zijn zo tegenstrijdig met details over bijvoorbeeld tijdstippen dat het vrijwel onmogelijk lijkt uit te maken welke auteur het meest geloofwaardig is. Louis Blanc komt zeker in aanmerking. Hij deed onderzoek voordat het stadhuis en paleis van justitie in 1871 in brand werd gestoken. Belastende stukken die de gang van zaken kunnen ophelderen, blijken verbrand. Er lijken minstens twee visies op de gebeurtenissen in het spel te zijn, een ultra-rechtse en een ultra-linkse, een 19e en een 20e eeuwse. Na ruim 220 jaar is het nog steeds niet helder wat er op die zaterdagavond is gebeurd.
De conventie gaf Barras en zes afgevaardigden, waaronder Bourdon opdracht om Robespierre en zijn aanhangers in het stadhuis te arresteren.41 Barras had slechts een detachement gendarmes tot zijn beschikking.[Geschichte Der Französischen Revolution von Jules Michelet, p. 171] Er stonden voor het stadhuis slechts manschappen uit 13 secties. Aanvankelijk verklaarden eenentwintig secties zich als opstandig en zouden er 2 of 3.000 Nationale Gardisten voor het stadhuis zijn verschenen. Het merendeel was afgehaakt om middernacht . Op het plein had men zich in twee kampen verdeeld. Gendarmes die aanvankelijk Robespierre steunden, zouden hun steun aan de Conventie hebben gegeven. Bij aankomst om twee uur zondagochtend van de troepen gestuurd door de Conventie werden de kanonnen omgedraaid en op de stadhuis gericht?[Charles d’Héricault (1873) Thermidor, p. 388] Het kwam het tot een treffen op de eerste verdieping, waar zich naar schatting vijftig mensen bevonden.[Geschichte Der Französischen Revolution von Jules Michelet, p. 178] Robespierre zou zelfmoord willen plegen,[Die Memoiren von Baras über den 9. Thermidor]42 maar is daarin verhinderd door een gendarme met als gevolg dat hij zichzelf verwonde. Hij zou ook kunnen zijn getroffen door een kogel afkomstig van de gendarme Méda met als gevolg een gebroken onderkaak en een gat in zijn mond. De kogel is van links naar rechts en van boven naar onderen afgevuurd. Dat Robespierre in een stoel zat is niet onmogelijk. Zijn broer Augustin trok zijn schoenen, klom uit het raam, maar viel van een richel en brak z’n heup. De kreupele Couthon zou zijn geholpen te vluchten, maar een kogel van Méda trof de drager in het been.43 Couthon viel van zijn rug met als gevolg een hoofdwond en bleef in een hoek onder aan de trap liggen. Le Bas schoot zich een kogel door z’n hoofd. De aangeschoten Henriot zou zich op het toilet verborgen hebben. Hij werd bloot aangetroffen volgens Barras, die mogelijk geprobeerd heeft een pikant detail in zijn verhaal aan te brengen.[Die Memoiren von Baras über den 9. Thermidor] Hij raakte zwaar gewond aan een oog. (Enkel van Henriot wordt vermeld dat hij dronken was die dag, 44 en zijn plicht had verzaakt.) Saint Just werd gegrepen, terwijl hij onverstoorbaar met zijn pistool speelde. De club der Jacobijnen werd gesloten.[Geschichte Der Französischen Revolution von Jules Michelet, p. 175]
Om drie uur ‘s nachts werd de groep overgebracht naar de Conciergerie; Méda is naar de Conventie begeleid om beloond te worden. (Méda schijnt pas later te zijn beloond, een zelfmoord van Robespierre kwam beter uit.) Robespierre bracht de nacht door liggend op een tafel met zijn hoofd op een munitietrommel. Het is onduidelijk waar de tafel stond opgesteld; iedere auteur lijkt een andere visie te hebben. Mogelijk in een bijkamer van een van de twee comités. (Niet in de grote vergaderkamer op de 2e verdieping van het Pavillon de Flore, een onderdeel van de Tuilerien.) Volgens Barras werd niemand tot hem toegelaten. Ook niet de leden van het comité, dat zou een theatrale toevoeging zijn geweest.[Die Memoiren von Baras über den 9. Thermidor] De volgende ochtend zijn Couthon en Robespierre de jongere naar het oudste ziekenhuis van Parijs “Hôtel Dieux” te zijn vervoerd?[Geschichte Der Französischen Revolution von Jules Michelet, p. 183][History of the conspiracy of Maximilien Robespierre], p. 209]
Op de 10e Thermidor om elf uur ‘s ochtends werden de 35-jarige Robespierre, en 21 van zijn volgelingen, voor het Revolutionair Tribunaal geleid. Voor Fouquier-Tinville, die als partijdig werd beschouwd, is een vervanger gevonden. Onder de aangeklaagden zat ook Nicolas François Vihier, een rechter, en tevens de laatste voorzitter van de Jacobijnen, alsmede de schoenlapper Antoine Simon, die de heropvoeding van de jonge Lodewijk XVII op zich had genomen.[46] Elf waren leden van de Commune; de overige tien officieren. De gevangenen werden als groep veroordeeld volgens de regels van de Wet van de 22ste Prairial. De openbare aanklager behoefde enkel hun identiteit vast te stellen door middel van twee onafhankelijke getuigen. De aangeklaagden werden terug gebracht naar hun cel tot het vonnis was uitgesproken. De beul kwam langs om hun haren te knippen. Aan het eind van de middag werden de veroordeelden in drie karren geladen om een afstand van 2,5 km af te leggen.[48] De straten en stegen waren vol mensen; de tocht duurde anderhalf uur. Robespierre, die zijn ogen gesloten hield, werd uitgescholden en kreeg allerlei verwensingen toegeslingerd.[Geschichte Der Französischen Revolution von Jules Michelet, p. 190] Voor het woonhuis van de Duplay’s met het achterhuis waar Robespierre woonde, werd een korte stop gemaakt. Om kwart over zes bereikten ze de guillotine, die eerder die dag van de Faubourg St. Antoine naar de oude plek was verplaatst. De beul Sanson zou zijn verband met een ruk hebben afgescheurd; volgens de zoon van de beul was dat verhaal afkomstig van een royalist en gebeurde het allemaal heel netjes.[MEMOIRS OF THE SANSONS] Toch brulde Robespierre volgens hem als een tijger. Nadat de bijl was gevallen en zijn hoofd aan de menigte was getoond, brak een luid gejuich uit. Het applaus duurde 15 minuten volgens de journalist Louis Sébastien Mercier, die die dag uit de gevangenis was ontslagen.
Thermidoriaanse reactie
De volgende dagen kwamen 81, 83 of 90 aanhangers van Robespierre uit de commune en uit het stadhuis aan de beurt, de grootste van de Revolutie.[44] Toen werden de gevangenissen opengezet en royalisten, hébertisten, girondijnen en dantonisten bevrijd.[49]
De executie van Robespierre markeerde het eindpunt van de radicale fase van de Franse Revolutie. Vanaf 5 september 1793 tot de val van Robespierre kwamen in Parijs ruim 2.600[21] mensen onder het “nationale scheermes” terecht. De Conventie verloor in dertien maanden tijd 144 afgevaardigden; 67 werden geëxecuteerd, pleegden zelfmoord of stierven in de gevangenis. In heel Frankrijk waren naar schatting 17.000 personen onthoofd, in Parijs 2217, in de meeste gevallen beschuldigd van federalisme, of royalisme, corruptie maar ook een dienstverband, vriendschap of familiebanden bleken voldoende om te worden onthoofd. (Sommige wetenschappers schatten het aantal arrestaties, alleen op verdenking van contrarevolutionaire activiteiten, zelf op 300.000.) De mannen die op de 9e Thermidor de macht grepen, zouden – door de omstandigheden gedwongen – een veel behoudender koers gaan varen. De wetten bleven gehandhaafd, maar er kwam mogelijk wel steeds meer persvrijheid. Het stadhuis zou moeten worden afgebroken omdat het onderdak had geboden aan Robespierre.45 De Club der Jakobijnen werd op 12 november gesloten. Er ontstond een Witte Terreur, zodat er nog eens honderden slachtoffers vielen, maar er kwam ook een veel liberaler beleid voor in de plaats. Veel economische maatregelen die het volk moesten bevoordelen werden teruggedraaid. Er was nog steeds geen brood te krijgen. De maximumprijs op levensmiddelen werd afgeschaft en na een uitzonderlijk strenge winter kreeg Frankrijk te maken met hyperinflatie en een tweetal oproeren. In april 1795 zijn de radicale Barère, Billaud-Varenne, Collot d’Herbois en Vadier opgezonden naar Guyana, o.a. veroordeeld vanwege hun aandeel in de Septembermoorden. De Nationale Conventie werd eind oktober 1795 ontbonden. Op 1 november 1795 begon de periode van het Directoire.
Varia
- Robespierre heeft met zijn schrikbewind weliswaar te veel persoonlijke vijanden gemaakt, maar zijn bewind heeft wel enig effect gehad. De republiek zat stevig in het zadel, nadat de koning en de koningin ter dood waren veroordeeld en het royalistisch of federalistisch verzet in de provincie werd bedwongen en de inflatie beteugeld.
- Aan de val van Robespierre werkten veertien Montagnards mee, vijf waren lid van de twee comités.
- Paul Barras, die vlak voor de 9e Thermidor uitgenodigd werd voor het Comité te verschijnen en geen stoel kreeg aangeboden, schilderde Robespierre af als een tijgerkat.[22] [O. Flake, p. 163]
- Het testament van Marie-Antoinette, dat bestemd was voor haar schoonzusje Madame Elizabeth, heeft nooit de geadresseerde bereikt en werd jaren later in de paperassen van Robespierre teruggevonden. In de de niet geheel geloofwaardige Mémoires van Barras geeft Bertrand Barère een verklaring: Robespierre had Marie Thérèse Charlotte van Frankrijk willen trouwen en haar broertje, Lodewijk XVII op de troon willen brengen.[Die Memoiren von Baras über den 9. Thermidor] Zie ook A Letter from Danton to Marie-Antoinette waarin Danton wordt beschuldigd als regent voor de nog jonge kroonprins te willen optreden.
- Volgens Albert Soboul zou Robespierre zich te veel vereenzelvigd hebben met de sansculotten.[47]
- Bij de staatsgreep van de 9 thermidor probeerde de Commune te reageren door op te staan, maar werd onmiddellijk vernietigd. De laatste burgemeester Jean-Baptiste Fleuriot-Lescot en 90 raadsleden werden geguillotineerd tussen 10 en 12 thermidor (28-30 juli 1794), nog eens 40 werden gevangen gezet en slechts 13 bleven vrij.
- Of Robespierre van vrouwen hield mag betwijfeld worden. Volgens A.C. Merlin de Thionville zou hij vrouwen hebben gehaat, anders zou hij nooit zo wreed kunnen zijn geweest. Robespierre had starre ideeën. Hij was niet te stuiten als hij het woord had, maar reageerde hooghartig of jaloers als hij werd aangesproken door een tegenstander.[Portrait de Robespierre par Merlin de Thionville (1794)]
- Bij de verkiezing van de grootste Fransman aller tijden eindigde Robespierre op de 72e plaats.
Bibliografie
- Blanc, L. (1861) Histoire de la Révolution Française, Vol. 11,
- Cobb, R. & C. Jones (1988) The French Revolution. Voices from a momentous epoch 1789-1795
- Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799
- d’Héricault, C. (1873) Thermidor
- J. Israel (2017) Revolutionaire ideeën
- Janssen Perio, E.M. (1989) Vrijheid, gelijkheid en de broederschap van Kaïn en Abel
- Madelin, L. (1932) De Franse Revolutie
- Michelet, J. (1851) Geschichte Der Französischen Revolution, Band V, uitgegeven in 1931
- Schama, S. (1989) Citizens
- Soboul, A. (1979) De Franse Revolutie
- Sieburg, F. (1961) Robespierre, terreur en ondergang. Utrecht/Antwerpen: Prisma-Boeken 665.
- Thiers, A.M.J.L. (1823 – 1827) The history of the French revolution]
Bronnen, noten en/of referenties
|
- Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799, p. 147. ↩
- Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799, p. 148. ↩
- Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799, p. 113. ↩
- Ruth Scurr (2006) Fatale zuiverheid. Robespierre en de Franse Revolutie, p. 43 ↩
- Marisa Linton (2013) Robespierre and Revolutionary Authenticity. In: Annales historiques de la Révolution française 2013/1 (No. 371) ↩
- Soboul, A. (1979) De Franse Revolutie, deel I, p. 99. ↩
- R. Cobb, p. 150 ↩
- L. Madelin, p. 336 ↩
- J. Israel (2017) Revolutionaire ideeën, p. 356 ↩
- J. Israel (2017) Revolutionaire ideeën, p. 362-363 ↩
- R. Scurr (2006) Fatale zuiverheid. Robespierre en de Franse Revolutie, p. 244 ↩
- Soboul, A. (1979) De Franse Revolutie I, p. 223 ↩
- F. Sieburg, p. 64,65 ↩
- D.L. Dowd, p. 119 ↩
- F. Sieburg (1935), p. 71 ↩
- F. Sieburg, p. 107 ↩
- Über Grundsätze und Mittel der Politik (25.12.1793) ↩
- Friedrich Sieburg (1935/1961) Robespierre, terreur en ondergang, p. 25 ↩
- E.M. Janssen Perio, p. 228 ↩
- R. Cobb, p. 218; S. Schama, p. 820 ↩
- Albert Soboul, p. 347 ↩
- Marisa Linton (2013) Robespierre and Revolutionary Authenticity. In: Annales historiques de la Révolution française 2013/1 (No. 371) ↩
- F. Sieburg, p. 186? ↩
- De koren waren van Étienne-Nicolas Méhul en François-Joseph Gossec, met teksten van de obscure Théodore Désorgues. ↩
- Albert Soboul, p. 348 ↩
- The history of the French revolution, by Marie Joseph L. Adolphe Thiers, p. 463 (1823 – 1827) ↩
- F. Sieburg, p. 199-201 ↩
- Madelin (1916), p. 422. ↩
- R. Cobb, p. 230 ↩
- The history of the French revolution, by Marie Joseph L. Adolphe Thiers, p. 468 (1823 – 1827) ↩
- R. Cobb, p. 230 ↩
- L. Blanc (1861) Histoire de la Révolution Française, Vol. 11, boek 12, h. 7, p. 236 ↩
- L. Blanc (1861) Histoire de la Révolution Française, Vol. 11, boek 12, h. 7, p. 231 ↩
- Charles d’Héricault (1873) Thermidor, p. 331-332 ↩
- L. Blanc (1861) Histoire de la Révolution Française, Vol. 11, boek 12, h. 7, p. 236 ↩
- L. Blanc (1861) Histoire de la Révolution Française, Vol. 11, boek 12, h. 7, p. ? ↩
- L. Blanc (1861) Histoire de la Révolution Française, Vol. 11, boek 12, h. 7, p. 241 ↩
- Charles d’Héricault (1873) Thermidor, p. 368. ↩
- L. Blanc (1861) Histoire de la Révolution Française, Vol. 11, boek 12, h. 7, p. 251 ↩
- L. Blanc (1861) Histoire de la Révolution Française, Vol. 11, boek 12, h. 7, p. 244 ↩
- L. Madelin, p. 493, 495 ↩
- L. Blanc (1861) Histoire de la Révolution Française, Vol. 11, p. 270 ↩
- L. Blanc (1861) Histoire de la Révolution Française, Vol. 11, boek 12, h. 7, p. 256 ↩
- L. Blanc (1861) Histoire de la Révolution Française, Vol. 11, boek 12, h. 7, p. 234 ↩
- R. Cobb, p. 234 ↩