De zogenaamde eerste en de tweede vergroting van Amsterdam dateren van 1585 en 1593. In het eerst genoemde jaar werd de stad tot aan de westkant van de Oude Schans uitgelegd. Bij de tweede uitleg werden de eilanden Uilenburg, Rapenburg en Marken uitgegraven en aangeplempt. Achter deze drie eilanden, tussen de Amstel en ‘t IJ, werden een aantal nieuwe bolwerken aangelegd. Voor de bolwerken liep een verdedigingsgracht, na 1658 vergraven, tegenwoordig de Nieuwe Herengracht.
Na de malaise als gevolg van de Eerste Engelse Zeeoorlog, werd besloten de spades opnieuw op te pakken en de stad op grootscheepse wijze uit te leggen. Vanaf de Leidsegracht is toen in oostelijke richting gegraven. Het tracé van de nieuwe vestingwerken behelsde de Weteringschans en de huidige Sarphatistraat. Binnen enkele jaren waren de nieuwe versterkingen en de Utrechtse-, Weesper- en Muiderpoort gereed. De (derde) St Anthonispoort – aan het einde van de Muiderstraat – werd in 1663 afgebroken. In 1672, het Rampjaar, kwam er een einde aan de geweldige bouwactiviteit. Het werk aan de kade’s van de Nieuwe Herengracht werd stil gelegd. Omdat er zoveel grond beschikbaar was, werd er ten oosten van de Amstel nauwelijks of niet meer gebouwd. De stadsregering besloot bouwgrond aan liefdadigheidsinstellingen te schenken. In 1675 verscheen de Portugese synagoge. In 1682 besloten de burgemeesters de Plantage te bestemmen als wandelpark. De oostkant van Rapenburg is nog gebruikt voor houtopslag. De Hortus Botanicus is van het Binnengasthuis naar hier verplaatst. Er kwamen naast lusthoven ook speel- of plezierhuizen. Er waren zelfs plannen om een waterplas aan te leggen bij wat nu de Roetersstraat is.[J.E. Abrahamse (2010) De grote uitleg van Amsterdam. Stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw, p. 185, 335-336.]
Tientallen Sefardische Joden vestigden zich rondom de Portugese synagoge, vooral op Rapenburg, dat tussen 1682 en 1685 beschikbaar kwam voor bewoning. Die handelden vaak op Zuid-Amerika, omdat ze Spaans en/of Portugees spraken; in sommige gevallen afkomstig waren uit Nederlands-Brazilië.
Regelmatig, vooral in de winter, organiseerden de burgemeesters van Amsterdam een veiling om 126 erven aan het einde van de Nieuwe Herengracht en aan de Rapenburgerstraat te verkopen. Op 5 januari 1683 werdJan Deuts voor 1800 gulden de eigenaar van een tweetal erven (no. 11 & 12) lang 212 voet aan de zuidwestkant en 199 voet aan de noordoostkant, gemiddeld 52 voet, maar aan de waterkant van 53 voet (15 meter) breed, alsmede een daarachter gelegen erf in de Rapenburgerstraat (no. 97) 26 voet breed en 100 voet lang, voor 550 gulden.[Archief 5039-559, f. 69, 91; p. 105, 126]
In 1684 kocht Joseph Mendes da Costa erven no. 9 en 10, elk 26 voet breed. In 1685 kocht Bussenschut erf no. 13 (26 voet breed), maar hij verkocht een gedeelte van het erf (18 voet breed en 100 lang) in dat zelfde jaar aan 30-jarige Jacob Manhao, een Portugees koopman, die in 1686 zijn huis betrok. De acht voet die Bussenschut overhield zijn in 1693 bij NH 99 getrokken (uitgezonderd het prieel). Susanne Veselaers, de weduwe van Jan J. Schipper , boekverkoper, kocht de erven no. 14, 15 en 16 in 1685, elk 26 voet breed; het erf 14 samen met Joseph Athias, een lettergieter, drukker en boekverkoper, waarmee zij al in 1674 samenwerkte.[p. 691] In 1686 was het pand dat Athias en Schipper lieten bouwen voltooid. Hij kocht in datzelfde jaar nog een steeg van vier voet breed en 80 voet lang (gelegen op het erf no. 92) van Bussenschut. Daar kwam vanaf de Rapenburgerstraat de toegang tot zijn drukkerij op de erven 14 en 15 voor Hebreeuwse gebedsboeken en voor Engelse bijbels. Hij werd geassisteerd door Jan Bus en zijn zoon Manuel.[Van Biesen, p. 50] Athias (1635-1700) was in 1655 vanuit Lissabon naar Amsterdam gekomen. Joseph Penso de la Vega, een moraalfilosoof, die de basis legde voor gedragseconomie met zijn Confusion de Confusiones en mogelijk net als zijn zusters bij zijn broer Abraham in de zogenaamde Vinkebuurt woonde (Rapenburgerstraat), liet in 1690 zijn Retrato de la Prudencia, y simulacro del Valor, al Augusto Monarca Guilielmo Tercero, Rey de la Gran Bretaña drukken door Bus.[Biblioteca Española: Que Contiene La Noticia De Los Escritores Rabinos …]
Gezicht vanuit het oosten op de twee synagoges door Gerrit Berckheyde, ca 1685
Jan Deuts (1685-1691)
De 25-jarige Jan Deuts, een wijnkoopman uit Wesel, was in 1652 getrouwd met 19-jarige Anna Scholten afkomstig uit Bamberg. Hij woonde destijds in de Warmoesstraat; zij op de Oude Schans. In 1656 liet Jan Deuts zich inschrijven als poorter en werd officieel inwoner van de stad. De familie Deuts verhuisde in een onbekend jaar van de Gelderse kade naar de Nieuwe Amstelstraat, achter het Oudezijds Huiszittenhuis, een gebouw voor de bedeling van turf voor armen. Nu de Academie van Bouwkunst. Daar dreef hij een wijnhandel, naast het joodse Vleeshuis. In 1686 verkocht hij twee erven tussen de Weesperstraat en de Amstel, gelegen achter zijn huis, tegenwoordig Nieuwe Herengracht 49 aan Jeronimo Nunes da Costa, alias Moses Curiel. In 1689 verkocht Deuts 1/3 van twee erven aan de Nieuwe Herengracht aan Salomon de Lima, een diamanthandelaar. Jan Deuts was een van de weinige eigenaren die winst maakte bij de verkoop van zijn percelen.[Valse start. De moeizame ontwikkeling van de Nieuwe Herengracht na het_Rampjaar 1672, p. 131 door J.E. Abrahamse, E. Schmitz en M. Schooneman] Jan Deuts, geen familie van Jean Deutz, stierf in 1689; vijf jaar later zijn vrouw. In 1696 kocht zijn gelijknamige zoon een huis in de Rapenburgerstraat. Hij was getrouwd in 1692, toen 27 jaar oud; zij was 15. Hij had drie broers Jacob, Hendrik en Marcus. In 1692 vroeg de wed. Schippers hem al haar zaken bij de rechtbanken te verdedigen.[p. 703] In 1697 verkochten de erfgenamen het ouderlijk huis in de Nieuwe Amstelstraat aan Sara Spinoza (de Prado), de weduwe van Joseph Henriques de Spinoza, vermoedelijk een leerkoper.
Jacob Henriques de Granada (1691-1718)
Jacob Henriques de Granada (c 1647-1699) afkomstig uit Madrid, kwam in 1656 met zijn ouders naar Amsterdam. Mogelijk kwamen zij uit Nederlands Brazilië, dat in 1654 terugveroverd werd door Portugal. Hij woonde op de Houtgracht toen hij in 1675 trouwde met Ester Belmonte uit Lissabon (c1648-1709). Hij was 28, zij 27 jaar. Het echtpaar kreeg drie jaar later een dochter Sara (1678-1712). In 1688 kocht hij een huis over de Sint Anthoniessluis, d.w.z. in de Jodenbreestraat. In 1691 kocht De Granada van de weduwe van Jan Deuts en haar zoon tweederde part van twee erven 11 & 12 aan de Nieuwe Herengracht voor 6000 gulden (en erf 97 in de Rapenburgerstraat). Op de onbebouwde percelen, die volgens de veilingconditie met een schutting was afgezet, stond een houten loods van de vorige eigenaar. Jacob H. de Granada kocht in 1693 van zijn buurman, Herman Bussenschut, toen rentenier maar een voormalige meestertimmerman en houtkoper een stuk erf van 100 voet lang, strekkende voor van de straat tot achter aan de erven van de Rapenburgerstraat voor de prijs van 700 gulden. Bussenschut behield zelf het prieel van 6,5 voet (1,83 meter) breed of diep. Hij gebruikte een blinde achtermuur om wijnranken op te leiden.[Van Biesen, p. 13]
De Granada liet een fraai huis met een brede vestibule, een royaal trappenhuis, een pronkzaal aan de voorkant op de bel-etage, en naar Spaanse gewoonte een “uitgetimmerd” balkon optrekken, dat in het jaar 1700 gereed kwam.[NA 5044, inv. 234, f. 30] De architect was waarschijnlijk Steven Vennekool (1660–1719). De kunstschilder Jan Weenix (1640-1719), wonende op de Binnen Amstel, niet ver van de Munttoren, kreeg opdracht vijf vaste schilderijen voor zaal op de eerste verdieping te leveren. Weenix staat bekend als een van de beste stillevenschilders van zijn tijd. Het is niet onmogelijk dat Steven Vennekool, architect en steenhandelaar bezig waren aan het plafond met acanthusbladeren, arabesken en putti (stucwerk) voor de de “Weenixzaal”.[Nieuwe Herengracht 99. Een Amsterdams huis met een joods accent]
Vermoedelijk heeft Granada het pand, recht tegenover de Plantage Middenlaan, met uitzicht op het Wertheimpark, nooit bewoond. Hij werd 30 mei 1699 begraven op de joodse begraafplaats Beth Haim in Ouderkerk aan de Amstel. Een week later ging zijn dochter Sara (1678-1712) met Jacob Bueno de Mesquita (1678-1715) in ondertrouw.1 De weduwnaar Bueno de Mesquita bewoonde het pand in 1714 toen hij hertrouwde met de 16-jarige Sara Pereira de Lima.
Een tante, de ongehuwde Rachel Belmonte (1655-1724) alias Schonenberg, erfde de helft van het pand. Haar neef Benjamin Henriques de Granada wonende in Suriname en Rebecca Henriques de Granada, wonende in Salé (Marokko), weduwe van Joseph Bueno de Mesquita, erfden elk een kwart. De drie erfgenamen verkochten het huis in 1718 aan Hendrik Gravé.
Uit de kadastrale kaart blijkt dat de tuin van De Granada aan twee kanten ‘met een krimp’ om de achterpanden heen liep. Het koetshuis met een uitgang op de Rapenburgerstraat lag op erf 97 (26 voet breed, 100 voet lang). Zijn achterbuurman Aernout Jan Schaap kocht de erven 95 & 96; de metselaar Isaac Pijl erf 98, die het doorverkocht aan Antonio Alvares Machado. Ten zuiden daarvan lagen vijf erven (99 t/m 103), alle 26 voet breed en 100 voet lang, die door Machado, een providiteur aan het staatsleger en Abraham Penso Felix, een schoolmeester en diamanthandelaar waren gekocht. Bussenschut, uit de Amstelstraat, was in 1682 eigenaar van de erven 92, 93, en 94 (26 voet breed) in de Rapenburgerstraat geworden, die hij verkocht aan Jacob Jenes Orsorio. In 1688 kocht Bussenschut drie in aanbouw zijnde huizen onder een dak terug op de eerder genoemde erven naast de steeg van Joseph Athias.2 (Op deze plek zou rond 1740 het Bussenschuthofje met tien huisjes verschijnen, dat in 1932 afgebroken werd.) In 1693 verkocht hij een stuk erf, de breedte is niet genoemd, maar het zou acht voet breed geweest moeten zijn. Hij behield het prieel met een muur naast erf no. 12 van De Granada. In 1702 verkocht Manuel Athias zijn aandeel in de drukkerij aan de erfgenaam Cornelia Schipper.[Inventaris van het archief van de familie Cambier, 1643-1909] De schutting was n.b. negen voet (2,54 meter) hoog! Rond 1700 was de bouw van huizen aan de Nieuwe Herengracht volgens het Register met Taxatien der nieuwe gebouwen goed op gang gekomen.
Hendrik Gravé (1718-1721)
Hendrik Grave of Gravé werd in 1670 geboren. Op zijn 18e nam hij dienst bij de Admiraliteit. Tien jaar later was hij kapitein. In 1704 trouwde hij in de Waldensische kerk met Lucia van Mollem, de dochter van Jacob van Mollem, de oprichter van een zijdefabriek en landhuis Zijdebalen bij Utrecht aan de Vecht.3 Het echtpaar kreeg zes kinderen.
In 1716 leidde Gravé een konvooi naar de Oostzee. In 1717 werd Hendrik als commandeur bij de Admiraliteit benoemd. In 1718 werd Gravé eigenaar van het pand met de tapijten, de vaste kamerbehangsels (van Weenix) en het schoorsteenstuk. Hij betaalde jaarlijks een bedrag aan het Aalmoezeniershuis een bedrag voor het gebruik van stadsgrond voor de stoep. Mogelijk liet hij het trappenhuis verfraaien met gestucte kanonnen, vaandels en een hellebaard en met kenmerkende ruitmotieven uit de Régence4 Naast hem was de drukkerij van Emanual Athias en de zich zeer slecht gedragendeJacob Cleijburg, tevens dichter, gevestigd. Zijn moeder liet hem opsluiten.5 Al in 1721 verhuisde Hendrik Gravé naar een andere duur pand: tegenwoordig Kloveniersburgwal 95, gebouwd voor de schatrijke Jacob Poppen. In 1722 werd Gravé schout-bij-nacht en vocht tegen de Algerijnse zeerovers. Vanwege een voeteuvel (jicht) liet hij zich bij storm aan zijn stoel vastbinden. Gravé
“… verlustigde zich in de nabijheid van iedereen, ook van Engelse collega’s, in schuine praatjes en schuttingtaal, zat dagen achtereen met spelletjes in koffiehuizen in Portsmouth, viel daar na de maaltijd vaak naast de haard in slaap. De ‘Lords of the Admiralty’ in Londen schreef hij hoogdravende brieven, gelardeerd met Latijnse citaten. Hij vergastte hen eens op een verhandeling in het Latijn over de herkomst van zijn geslacht uit het Noord-Brabantse Grave”.6
In 1742 had hij vier dienstboden, een koets, twee paarden en een inkomen van 7.000 gulden per jaar.7 In 1744 werd hij in Rotterdam als luitenant-admiraal benoemd. Gravé was toen 73 jaar. Bij zijn aanstelling werd protest aangetekend door andere officieren. Hij werd al jaren als ziek beschouwd. Gravé stierf in 1749. Zijn begrafenis is door Abraham Braatbard beschreven in De Zeven Provincien in Beroering. Het was een gebeurtenis van de eerste orde; de optocht duurde drie en een half uur.8
Isaac Alvares (1721-1734)
In 1644 trouwde een zekere Isaac Alvares, alias Theodoor, met Sara Vaz; zijn broer Gabriel was getuige. (Sefardische handelaren hadden vaak twee identiteiten, een joodse en een christelijke, die werd ingezet al naar gelang de omstandigheden.) Zij waren allen afkomstig uit Parijs en zonen van Henrique Alvares en Gracia da Costa. Isaac Alvares (1625-1684) begon een diamantslijperij in het pand genaamd De gecroonde diamant op Uilenburg. In 1655 kregen de broers Antonio en Gabriel Alvares (c1622-1692) ruzie met Baruch de Spinoza (Bento Dispinose) over een nog te betalen rekening. Zij sloegen hem buiten een herberg in de Nes voor zijn kop, toen Spinoza, die zich in betalingsmoeilijkheden bevond, en prompte betaling eiste.[Vaz Diaz en Van der Tak (1982), p. 160.]
In 1657 en 1658 kochten de broers twee panden in de Sint Anthoniebreestraat tegenover de Zuiderkerk; het zou om een juwelierszaak gaan. Isaac verhuisde naar Londen nadat hij in 1663 van zijn vrouw gescheiden was; hij werkte samen met zijn broer Luis in Parijs, die ook in de diamanthandel was betrokken en aan het Franse hof (d.w.z. Olympia Mancini) leverde. In 1665 trouwde zijn 15-jarige dochter Benvenida met zijn broer Antonio Alvarez. In 1674 vestigde Luis zich als eerste jood in Homerton, Hackney, een voorstad in het noordoosten van London.
In ieder geval de nieuwe eigenaar Isaac Alvares werd in 1690 geboren in Oporto. Hij was de zoon van Louis Francisco alias Abraham Alvares, trouwde in 1714 met Rachael Lopes de Silva in de Portugese synagoge.[Details afkomstig van Chr. van Vuure] Het echtpaar kreeg twee kinderen. In 1721 stierf zijn schatrijke schoonvader en Alvares kocht nog in dat zelfde jaar het onderhavige pand voor 60.000 gulden contant met een uitgang aan de Rapenburgerstraat. In 1722 liet hij daar een stal en koetshuis bouwen (5044-298, verpondingsnummer 5042, wijk 15, p. 138) met twee grote knolstenen aan de zijkant om de wielassen te beschermen. Het echtpaar kocht aandelen bij de Bank of England. In 1724 probeerde hij het land te ontvluchten na een ruzie met de compagnon van zijn schoonvader. In 1725 investeerden zij in de South Sea Company. In 1726 had Alvares 130.000 gulden schulden bij Christoffel Brants, een koopman op Rusland. In 1727 werd hij failliet verklaard. In 1734 werd het pand bij executie verkocht.
De schutterswijken
De 60 schutterswijken van Amsterdam werden in 1732 opnieuw ingedeeld. De registratie en efficiëntie was tot een probleem geworden; de verponding was in jaren niet bijgesteld. Het pand kwam te liggen in wijk 15, met verpondingnummer 4909. De huurwaarde van het pand werd op 1.600 gulden gesteld. De verponding werd verdubbeld tot 133 gulden en 7 stuivers en is niet meer verhoogd tot het einde van de 18de eeuw. Officieel betekent dat er geen belangrijke wijzigingen meer plaats vonden, hooguit aan binnen- en de achterkant.
Jean Thierry de Jonge (1734-1747)
Joan of Jean Thierry, vanaf 1757 heer van Wijk aan Zee en Duin, leefde van 1698-1772. De familie Thierry stamt oorspronkelijk uit Frankrijk en verhuisde naar Londen en vervolgens naar de Republiek. Zijn vader was griffier bij het Hof van Holland. In 1707, op 9-jarige leeftijd werd hij contra-boekhouder van de Amsterdamsche Wisselbank, zo ging dat in de regententijd. In 1717 werd hij de stadssecretaris van Amsterdam. In 1730 kocht hij de hofstede Velseroog. Joan Thierry trouwde in 1734 met Anna Constantia van Harencarspel; het echtpaar kreeg elf kinderen. In 1734 kocht Thierry het huis aan de Nieuwe Herengracht voor 34.200 gulden op een executieveiling. Het pand is verhuurd aan Jacob de Texeira de Mattos, die in dat zelfde jaar eigenaar was geworden van enkel de stal en koetshuis aan de Rapenburgerstraat. Misschien hebben de beide heren bij de veiling tegen elkaar opgeboden en hebben ze een deal gesloten. Thierry woonde in 1742 op de Keizersgracht, niet ver van de Reguliersgracht. Pas in 1746 betaalde hij het pand af aan Isaac Alvares.
Jacob Texeira de Mattos (1747-1752)
De familie Teixeira de Sampayo had haar basis lange tijd in Hamburg.9 Vanwege uitzonderlijk hoge belastingen op joden vestigde Isaac (alias Manuel (1668-1728)) zich in 1692 in Amsterdam, waar hij trouwde. Zijn broerJacob vestigde zich als koopman in Londen. Manuel Texeira kocht in 1710 Nieuwe Herengracht 93.10 Zijn 19-jarige zoon Jacob (1706-1779) trouwde in 1726 met de even oude Rachel de Pinedo in Amsterdam, buiten gemeenschap van goederen. Hij huurde het pand op de Nieuwe Herengracht voor 2.000 gulden per jaar. Na het overlijden van zijn eerste vrouw, trouwde hij in 1738 opnieuw. Zijn tweede echtgenote was Ribca Pereira. Om in ondertrouw te mogen gaan, ging hij bij de Weeskamer langs om de vier kinderen Lea, Judith, Hester & Rebecca het erfdeel van hun overleden moeder (50.000 gulden) te “bewijzen”.
In 1742 had Jacob Texeira de Mattos zes dienstboden, een buitenplaats, een koets, een koetsier, twee paarden en een inkomen van 10.000 gulden per jaar. Uit de Notariële Archieven blijkt dat hij in 1745 tabak, koffie, katoen, indigo uit West-Indië naar Amsterdam liet verschepen. In 1747 kocht Jacob Texeira het huis van de vorige eigenaar voor 39.500 gulden. Zijn familiewapen is te zien in het fronton van het pand, maar is door Lucy Zom, een van de huidige bewoners, aangebracht.
Ten zuiden van woonden Moses Israel Suasso en daarnaast Joseph de Lima; ten noorden Jacob Manhao (ook Moyan of Minan) in “de drie rozen”, met een gemeenschappelijke muur, maar geen tuin. Daarnaast woonde Aaron de Joseph de Pinto, die in 1752 de het pand kocht en in 1755 de bestaande bebouwing – de lettergieterij en drukkerij – liet afbreken en er twee nieuwe huizen (een dubbelpand?) voor in de plaats zette. Alhoewel Aaron twee erven kocht (oorspronkelijk elk 26 voet breed) meet zijn pand maar 44 voet.11 Het is mogelijk dat pas de volgende eigenaar een nieuwe schutting liet plaatsen om zodoende ook de tuin met kassen en nissen te kunnen rechttrekken. Van een aanpassing in tuin was al sprake in 1747 toen Alvares het verkocht.
Isaac de Pinto (1752-1762)
Isaac de Pinto werd geboren in april 1717. In dat zelfde jaar kocht zijn vader, David de Pinto, de fraaie, thans niet meer bestaande hofstede Tulpenburg aan de Amstel, waar belangrijke gasten werden ontvangen. Zijn moeder was Lea Ximenes Belmonte (Schoonenberg). Aron was zijn oudste broer, Jacob de jongste.
In 1734 trouwde de 18-jarige Isaac de Pinto, woonachtig op de Jodenbreestraat, met de 19-jarige Rachel, de dochter van Benjamin Nuñes Henriques, wonend op Keizersgracht; ze bracht 217.570 gulden, een enorme bruidschat mee.12 In 1741 verkochten Isaac en Aron Herengracht 586, toentertijd het Hof van Belmonte genoemd, dat zij van hun tante erfden. In 1742 hield De Pinto twee redevoeringen voor een groepje Sefardische geleerden, genaamd Société Amicale.13 Hij woonde destijds op de Nieuwe Keizersgracht 58 bij Abraham Henriquez de Ferrera, grootaandeelhouder van de VOC, oom en een van de voormalige voogden van zijn vrouw. (Dat pand was vanaf 1941 zetel van de Joodse Raad). De Pinto had drie dienstboden en twee paarden, maar de belastinggaarders hadden geen zicht op zijn inkomen.14
In 1745 beriepen een aantal bewoners van de Sint Antoniesbreestraat en de Oude Hoogstraat zich op een rekest uit 1619 dat elke stad zelf mocht beslissen hoe op te treden tegen joden. (Aan deze bepaling waren twee beperkingen verbonden: het bijeenbrengen van joden in een ghetto was verboden als ook het verplichten tot het dragen van een herkenningsteken.15) Vanouds, zo beweerden zij, hadden de Joden alleen aan de overzijde van de Anthoniessluis gewoond, nu vestigden zij zich hoe langer hoe meer ook aan de binnenzijde en zelf binnen andere delen van de stad.16 Ze ventten hun waren op straat uit, wat in de strijd was met de bestaande keuren. In augustus probeerde de Pinto autoriteiten te bewegen tot een verlichting van enkele drukkende verordeningen, toen iedere straathandel werd verboden op instigatie van de Doelisten. De Joodse verkopers van vodden-, vis-, zuur- en groenten waren zwaar gedupeerd door de verscherpte regelgeving en protesteerden heftig tegen visverkoop binnenshuis. Op 3 september ging het gerucht dat stadhouder Willem IV, die de Portugese synagoge bezocht, bij De Pinto zou komen eten.17 De Pinto verzocht de Amsterdamse overheid over te gaan tot het openen van de gilden voor joden.18 In 1748 waarschuwde hij voor een faillissement van de [Sefardische] gemeente, simpelweg door te wijzen op het aantal families dat van de bedeling afhankelijk was. Hij ontwikkelde een plan arme Sefardische Joden naar Suriname of Curaçao te sturen.19 Op 6 juli 1749 had de stadhouder de nacht doorgebracht op Tulpenburg. In het zelfde jaar stelde De Pinto voor stadhouder Willem IV als opperbewindhebber van de Oostindische Compagnie te benoemen.20 De prins verkreeg vervolgens het recht ook de andere bewindhebbers te benoemen. De achtergrond is te zoeken in het toenmalige streven naar versterking van zijn positie ten opzichte van de regenten.21 In de Amsterdamse vroedschap werden een groot aantal van corruptie en van vriendjespolitiek beschuldigde regenten vervangen.
In 1751 of het jaar daarna erfde de drie broers 802.000 gulden na het overlijden van hun vader.[De onontkoombare afkomst van Eli d’Oliveira: een Portugees-Joodse … door Jaap Cohen] In 1752 was zijn omzet bij de Wisselbank verdubbeld in vergelijking met het jaar 1750. De Pinto kocht het pand op de Nieuwe Herengracht 99 alsmede de stal voor 50.000 gulden contant, dat in 1718 voor de helft aan zijn tante Rachel Belmonte behoorde. In 1754 kocht hij aan de achterkant een stukje grond van zes voet breed voor 300 gulden van de Regenten College van de Weeskinderen der Hoogduitse Joodse Natie of Megadle Jethomin dat als “asbak” werd gebruikt. De krimp verdween en zijn grond liep rechtdoor naar achter. Bovendien liet hij in de tuin een achterhuis optrekken met maar liefst twee tuinkamers. De Pinto gaf Jacob de Wit de opdracht een allegorie voor de bibliotheek te schilderen. Het schilderij, met een voor de streng katholieke De Wit ongebruikelijk naakt, hangt in het Amsterdams Museum. “Centraal staat de personificatie van Historia, die een schriftrol tot haar beschikking heeft om de geschiedenis te boekstaven. Ze wordt hierbij gedicteerd Minerva, als godin van de Wijsheid, terwijl de personificatie van de Waarheid toekijkt. Drie putti zijn Historia behulpzaam bij het doen van onderzoek. Een portretmedaillon van de Egyptische koning Ptolemaes II Philadelphus, van wie werd gedacht dat hij de Tora in het Grieks had laten vertalen, geeft de voorstelling een specifiek joodse lading.”4
Zijn jongste broer werd in 1754 onder curatele gesteld. Het redden van diens boedel kostte Isaac de Pinto grote sommen gelds. Zijn omzet bij de Wisselbank bedroeg nog maar een kwart, vergeleken bij het jaar daarvoor.[Stadsarchief Amsterdam, inv.nr 5077-385-156,388-156, ] In juni 1755 kreeg hij op zijn buitenhuis aan de Amstel bezoek van Frederik de Grote, die incognito door Holland reisde, waarschijnlijk op zoek naar of uitleg over de financiering van zijn voorgenomen oorlog tegen Saksen en Oostenrijk. Tulpenburg bestond uit een “heerenhuijsinge, vleugels tot het koetshuijs, stallinge, orangehuijs, thuijnmanswoning, speelhuijsen, cabinetten, grotwerk, fontijnen met de landerijen daarachter, groot 34 morgen 300 roeden (ca. 30 ha.).”23
De Zevenjarige oorlog (1757-1763) tussen enerzijds Pruisen, Groot-Brittannië en het keurvorstendom Hannover en het Russische Rijk, Oostenrijk, Zweden, Saksen en Frankrijk anderzijds, bracht Isaac de Pinto aanvankelijk voordeel, maar in 1758 in financiële problemen. In 1758 werd een fictieve brief gepubliceerd “Der gerechtfertigte Ephraim. Oder, Historische und beurtheilende Nachrichten über den vergangenen, gegenwärtigen und künftigen Zustand des Sächsischen Finanz-Wesens : Nebst einer Vergleichung der Preußischen und Sächsischen Oeconomie … durch den Juden Ephraim zu Berlin an seinen Vetter Manasses in Amsterdam” door Jean-Henri Maubert de Gouvest. Daarin richtte hij zich tot een portugese jood, genaamd Andreas de Pinto, met een exposé over het tekort aan geld in Saksen, Pruisen, Frankrijk en de problematische financiele situatie in Engeland, dat steeds geld leende, alhoewel het grote schulden had.24 In 1759 organiseerde Isaac de Pinto voor de Engelse regering een lening van 6,6 miljoen pond,25 26 27 een onwaarschijnlijk hoog bedrag, dat hem mogelijk duur is komen te staan. In 1761 zou hij bankroet zijn gegaan en wist hij de Desolate Boedelkamer buiten de deur te houden? De oorzaak lag bij de WIC, een wisselbrief of volgens Nijenhuis de Engelse East India Company;28 het is gewoon niet duidelijk. De grootboeken van de Wisselbank maken duidelijk dat hij in dat jaar een omzet had van 10.000 gulden. In 1762 had De Pinto een schuld van 4.692 gulden bij de wisselbank, geen opvallend hoog bedrag. Het lijkt erop dat hij in 1763 zijn schuld bij de crediteuren afhandelde en één gulden op zijn rekening liet staan. Zijn broer Aron (André?) verkocht het onderhavige pand, terwijl Isaac in Parijs zat en tafelde met David Hume,29 of de ambassadeur Mattheus Lestevenon, die hem mogelijk ook zijn woning aanbood. Pinto kwam bovendien in kontakt met Denis Diderot. Vanwege zijn activiteiten bij de Vrede van Parijs (1763) – Isaac stelde voor niet 1748,[London, vom 25 Jan. In: Schlesische Zeitung Febr. 1762, nr 19, p. 103] maar een ander jaar als uitgangspunt voor de vredesprekingen te nemen, waardoor de Engelsen aansprak konden op grotere delen van India – maakte hij bij de East India Company aanspraak op een jaargeld.30 31
Mit dem Versehen im 10. Artickel der Friedenspräliminarien hat es, wie man vernimmt folgende Bewandniß : Ehe die Präliminarien gezeichnet wurden, ließ der Englische Hof die Directeurs der Ostindischen Compagnie fragen, auf was für einen Fuß sie die Ostindischen Angelegenheiten eingerichtet wünschten? Die Directeurs waren nicht alle beysammen, sondern nur 5 derselben; und diese, heißt es, haben den grossen Fehler begangen, und unserm Hofe wissen lassen, "sie erwarteten, daß in Ostindien alles auf eben die Weise reguliert und in den Zustand gesetzet würde, wie es sich im Jahre 1748 befunden." Durch diesen Fehler in der Jahrzahl ist hernach besagter Artickel weit vortheilhafter für die Franzosen geworden, als es die Engelländer wünschen. Es soll daher gegenwärtig ein grosses Mißvergnügen unter den Gliedern unserer Ostindischen Compagnie seyn, und diejenigen Directeurs, die dieses Versehen begangen, werden ohne Zweifel zur Rechenschaft gefordert werben.
Yet the Seven Years's War was much more expensive than previous wars in Britain's history. Consequently, the war placed a heavier burden on British taxpayers, and eventually the thirteen colonies. Thus, Britain borrowed the funds, amounting to approximately £58 million. Soon, prominent citizens were questioning the reasons for entering the war with France and debating the war's necessity.[Eloranta, Jari & Land, Jeremy. (2018). Hollow Victory: Britain's National Debt and the Seven Years' War. p. 16-17] The Seven Year's war was the trigger towards debt-funded wars and conflicts.
De Pinto had zich ontwikkeld tot een invloedrijk Verlichtingsfilosoof van internationaal belang. Hij bestreed Voltaire in zijn ‘Apologie de Juif’ en toen in 1762 alle arme Joden de stad Bordeaux werden uitgejaagd werd De Pinto gevraagd een verdediging te schrijven. Voltaire had in zijn essay uit 1756 onder meer geschreven dat alle Joden “onontwikkeld en barbaars” waren, en dat zij vervuld waren van haat ten opzichte van de landen waarin zijn woonden. De Pinto verdedigde zich tegen deze aantijgingen. De door Voltaire gebezigde termen mochten misschien gelden Asjkenaziem, maar niet voor de Sefardiem.32
De Pinto hield zich bezig met politieke economie; hij was specialist op het gebied van de staatsschuld. Hij had al eerder zijn Mémoire sur le crédit et sur les fonds publics gepubliceerd. Dat de staat geld leende hoefde volgens hem – en in tegenstelling tot wat de filosoof David Hume dacht – niet haar ondergang te betekenen. Als mercantilist propageerde hij overheidsinvloed en bescherming van handel en industrie. Isaac de Pinto verzette zich tegen verheerlijking van de landbouw door de toen opkomende stroming van Fysiocraten, die een “laissez faire, laissez passer” (en opheffing van de gilden) voorstonden.
Na een een verblijf in Londen vestigde De Pinto zich bij zijn familie in Den Haag op de Korte Voorhout 9, een hoekpand met een uitgang achter op het Smidswater. Toen de 9-jarige Mozart en zijn zusje in 1765 in Den Haag voor de stadhouderlijke familie speelden waren ook de beide broers De Pinto en zijn neefjes en nichtjes aanwezig, evenals in 1768, toen Mozart opnieuw langs kwam.33 De Pinto stuurde een brief aan Diderot over “Du Jeu de Cartes“. In 1767 was De Pinto in London om zijn pensioen in ontvangst te nemen. In 1771 verscheen zijn “Traité de la circulation et du crédit“, een onsamenhangend werk, waaraan hij tien jaar had gewerkt; het is in de 19e eeuw door W. Sombart en K. Marx geprezen. Zijn verhandeling is in 1774 vertaald door Philip Frances, die evenwel geen trek had om het hoofdstuk over speculatie te mee te nemen; bovendien liet hij het boek onder het pseudoniem van zijn zwager S.W. Baggs verschijnen.34 In 1773 kwam Diderot naar Den Haag. In 1775 bestreed hij de Encyclopedisten zoals d’Holbach, in hun materialistische opvattingen.35 In 1774/1775 toen Jean-Paul Marat in de Republiek verbleef en bij Pinto op bezoek kwam, is hij de deur uitgewerkt.36 In 1776 raakte De Pinto in opspraak vanwege zijn conservatieve opvattingen over de Amerikaanse Onafhankelijkheidsstrijd. De Boston Tea Party kon zijn goedkeuring niet wegdragen. Door zijn tegenstanders werd beweerd dat De Pinto door de Engelse regering werd betaald. Hij zou zich in 1777 terug hebben getrokken uit de politiek, maar in 1780 overlegde hij nog met de Engelse ambassadeur Yorke over het Verbond van Gewapende Neutraliteit en in een manuscript uit 1783 besprak hij de nadelen van een alliantie tussen de Republiek en Frankrijk. Die alliantie werd twee jaar later toch gesloten. Engeland had na de Vierde Engelse Zeeoorlog (1780-1784) als bondgenoot afgedaan. Isaac de Pinto stierf in 1787, zijn vrouw was al in 1783 overleden.
Mr. Willem Sautijn (1762-1770)
Willem Sautijn werd geboren in 1704. Zijn familie, die een buskruitfabriek bezat, had vanwege schandalen een slechte naam in Amsterdam. Hij trouwde in Leiden met Catharina van der Marck, de dochter van een burgemeester. Er kwamen drie kinderen: Anna, Sara Maria en Dirk. Hun moeder overleed in 1743; zijn zoon Dirk in Batavia.
Willem Sautijn werd in 1744 in de vroedschap van Leiden benoemd. In 1750 werd hij in Den Haag beschuldigd van onbeschaamd gedrag. Hij verkondigde dat hij niet rijk zou worden van zijn bijbaantjes, maar zou wel zorgen dat hij er vet van werd. In 1758 vertegenwoordigde hij Leiden bij de Admiraliteit van Amsterdam. In 1759 werd hij benoemd als equipagemeester. Opnieuw kwam Sautijn in opspraak ‘als een man van zeer slecht zedelijk gedrag, die ten aanzien van de gehele werf publieke vrouwen in ‘s lands jacht liet en er onbehoorlijkheden mede bedreef’. Onbeschroomd werd het werkvolk en materiaal gebruikt voor particuliere doeleinden. Daarbij waren de graaf van Gronsveld en de oppertimmerbaas Jan May betrokken. Van Gronsveld gebruikte in zijn porseleinfabriek in Weesp spaanders afkomstig van de Admiraliteit.[Zappey, p. 174-5] In 1761 werd een proces tegen hen gevoerd.[Notoire onruststoker Kramp] De commies Kramp die hen had aangeklaagd werd in 1764 ontslagen. Mr Willem Sautijn ging vrijuit.37 Het was hem gelukt in vijf jaar tijd van al zijn schulden af te komen en winst te maken.
Sautijn kocht het pand Nieuwe Herengracht in 1762 voor 35.000 gulden. Op 3 juni 1768 kwamen de erfstadhouder Willem V en zijn echtgenote Wilhelmina van Pruisen langs rijden om de ‘illuminatie’ van het huis – een uitstalling van brandende potjes vet aan de voorgevel – te bekijken.38 In 1780 werd Sautijn niet opnieuw benoemd in de Admiraliteit. De patriotten waren destijds van mening dat de vloot verwaarloosd was en de lucratieve (wapen)handel met de V.S. beter beschermd moest worden. Stadhouder Willem V had niet veel op met de Amerikaanse onafhankelijkheid en stond vanwege zijn behoudende politiek bloot aan felle kritiek. Het recht van benoeming in de Admiraliteit, toegekend aan de stadhouder, werd in 1785 afgeschaft. Na de Pruisische bezetting van september 1787 zouden de patriottische verworvenheden teruggedraaid worden. Sautijn stierf in 1789 op zijn buiten in Warmond.
Jan van Mekeren (1770-1790)
Jan van Mekeren werd in 1718 geboren als zoon van Sicco of Ficko van Mekeren, een kastenmaker, die samenwerkte met zijn broer, een bekende schrijnwerker, met een winkel in de Kalverstraat. De familie stamt uit Batenburg bij Tiel. Van Mekeren werd in 1746 lid van het molenaarsgilde. Hij legde zich toe op de houthandel en bezat 1/8 aandeel in een plantage in de kolonie Berbice, grenzend aan Suriname. Jan van Mekeren trouwde in 1747 met Anna Plantinus, de dochter van een dominee. Van Mekeren werd in 1756 regent van het Dolhuis (of krankzinnigengesticht) aan de Kloveniersburgwal. Hij bleef in zijn eentje die functie tot zijn dood uitoefenen. In 1769 hertrouwde hij met Johanna Margaretha Okhuysen, de weduwe van een dominee. Hij kocht het pand op de Nieuwe Herengracht in 1770, alsmede ‘… twee stenen dam tafels met vergulde voeten, dam spiegels en schilderijen, … de lantaarn voor de deur en alle de vloerzeijlen’. (Damtafels stonden opgesteld tussen twee ramen.)
Jan van Mekeren en zijn tweede echtgenote waren de grondleggers van het hofje “De Nooteboome Uytkijk” op de Lijnbaansgracht 287, hoek Spiegelgracht,39 de voormalige schrijnwerkerswerkplaats. Johanna M. Okhuysen stierf in 1776. Hij erfde van zijn vrouw de hofstede Vrederust in Loenen aan de Vecht.
Jan van Mekeren trouwde voor de derde keer in 1777 met Johanna Bontekoning, opnieuw een weduwe van een dominee. Hij kocht in 1788 drie panden, tegenwoordig Kloveniersburgwal 65, gelegen recht tegenover het Dolhuis, en Raamgracht 5 en 7.
Naast het Corvershof op de Nieuwe Herengracht staat het Bestedelingenhuis der Gereformeerde Diaconie uit 1789, gesticht door Johanna Bontekoning. Het was bestemd voor vrouwen tussen de 21 en 50 jaar, die door een ongeneeslijke ziekte niet in hun onderhoud konden voorzien. Jan van Mekeren legde de eerste steen, omdat zijn vrouw inmiddels was overleden. Van Mekeren overleed in 1791. Hij liet een half miljoen na en had uitdrukkelijk vastgelegd dat het geld moest worden besteed voor de oprichting van het gesticht ‘de Eendracht’ voor oude dames. Het hofje kwam op de Overtoom, op het terrein van een oude porseleinfabriek40 Jan van Mekeren werd begraven in het graf van zijn tweede echtgenote. In 1792 hebben de regenten van het gesticht “de Eendracht” de verkoop van het onderhavige pand op de Nieuwe Herengracht afgehandeld.
De gebroeders de Prado (1792-1800)
De koopman Francisco Jeudah de Prado en Ribca de Meza waren de ouders van Jacob, Isaac, Aron & Abraham de Prado. Er waren ook drie meisjes Hanna, Judith en Lea. De familie woonde aanvankelijk op de Zwanenburgwal. De vader en de zonen vormden in 1765 een compagnieschap. De gebroeders De Prado kochten het pand Nieuwe Herengracht voor 45.100 gulden in 1792. Er werd 228 gulden extra betaald voor twee lantaarns bij de voordeur en een spiegelkabinet. Isaac en Jacob stierven in 1798. In 1800 vermaakte Aron de Prado het huis aan zijn drie zusters. Lea stierf in 1808; Judith in 1809. Hannah, volgens het Inkwartieringsregister een ‘oude vrijster’, overleed in 1819 op 82-jarige leeftijd. Haar neef en nicht erfden elk de helft. In 1821 verkochten ze het huis aan Elkan Jacob Levi de Vries.
De Franse Tijd
Met het decreet van 2 september 1796 over de ‘gelijkstaat der Joden’ verkregen joden formeel dezelfde rechten als niet-joden. In de praktijk bleek de inburgering van de joodse minderheid een moeizaam en langdurig proces. De advocaten Jonas D. Meijer en Carel Asser propageerden assimilatie en het spreken van Nederlands in plaats van Jiddisch.
Hoge belastingen en dienstplicht riepen in de Napoleontische tijd veel weerstand op. Het is ook mogelijk dat schrikbarende woonomstandigheden en armoede aanleiding hebben gegeven tot rellen in de joodse buurt.41 Er woonden 15.000 joden in dichtbevolkte sloppen en stegen, waar het aantal bedeelden soms op 70% lag. Lodewijk Napoleon opperde het plan om de buurt rond de Jodenbreestraat op te knappen.
In D’Ailly’s Historische Gids van Amsterdam (1974) wordt vermeld dat koning Lodewijk Napoleon in het pand Nieuwe Herengracht 99 zou hebben gewoond. Dat is erg onwaarschijnlijk. De koning van Holland was door zijn adviseur Johan Valckenaer aangeraden het stadhuis te ontzien en een nieuw paleis in de Plantage te bouwen.42 Zijn collectie dieren was een jaar lang in de orangerie van de Hortus gehuisvest.
In 1808 werd in Frankrijk een decreet afgekondigd, waarin werd bepaald dat ieder familiehoofd binnen drie maanden moest aangeven welke namen hij wilde behouden en welke hij wilde aannemen, waarbij oudtestamentische namen van steden als achternaam niet waren geoorloofd, maar uitzonderingen blijkbaar mogelijk waren. Op 19 augustus 1811, na de inlijving in het Franse keizerrijk, werd de maatregel ook hier van kracht.
Elkan Jacob Levi de Vries (1821-1844)
Elkan de Vries leefde van 1762-1841. De juwelier/diamantair was mogelijk in Londen getrouwd met zijn nicht Esther (1758-1828). Het echtpaar kreeg een zoon en een dochter. In 1811 nam Elkan de nogal onopvallende achternaam De Vries aan.
Elkan woonde op Nieuwe Herengracht 103, dat hij in 1812 had gekocht.43 Als gevolg van de tiërcering van de staatsschuld (1810) hadden rijke families personeel, paarden en koetsen van de hand moeten doen. Diederiks vermeldt dat in 1813 – na de benoeming van koning Willem I – veel uitgestelde huwelijken werden voltrokken. Zijn dochter Henriette trouwde in dat jaar met haar neef Hartog Abraham Levi de Vries. Zijn zoon Abraham trouwde met zijn nicht en schoonzuster, Judica Abraham Levie de Vries. Grotere huizen werden vaak door meerdere families bewoond; zo bleven zijn kinderen Henriette en Abraham op de Nieuwe Herengracht wonen.
Elkan de Vries stond bekend als filantroop. Zijn schoonzoon Hartog Abraham Levi werd in 1829 bestuurslid van het Nederlands Israelitisch Armbestuur. Uit het inkwartieringsboek van 1829 blijkt dat Elkan de Vries wijkcommissaris is geweest. De leden van het wijkcomité waren gegoede burgers, die jaarlijks een zeker bedrag aan belasting betaalden. Vermoedelijk behoorde het tot zijn taak met kiesbiljetten rond te gaan. Wijkmeesters waren bovendien vrijgesteld van inkwartiering, een niet onbelangrijk detail.
Elkan de Vries kocht het onderhavige pand in 1821 voor 15.750 gulden. Het pand heeft waarschijnlijk een aantal jaren leeg gestaan en de huurwaarde daalde tot 600 gulden per jaar. Uit de Inkwartieringsboeken bleek dat het pand op de Joden Herengracht – destijds wijk 15, met Kleinnummer 21 – in 1825 werd verhuurd aan de Directeur van de Politie: Samuel Iperusz. Wiselius.
Mr Samuel Iperuszoon Wiselius (1825-1845)
Samuel Iperusz. Wiselius werd geboren in 1769 en was de enige zoon van de Iperus Wiselius. Zijn vader was een koopman in traan en olie op de N.Z. Kolk, die in de woelige dagen van mei 1787 als kolonel in de schutterij werd benoemd en lid van de Vaderlandsche Societeit. Hij kwam uit een geslacht van predikanten in Zaltbommel, maar een van zijn voorvaders was als commandant van een groep Zeeuwse soldaten in dienst van de VOC. Wiselius studeerde rechten en klassieke talen in Franeker bij de vooruitstrevende Johan Valckenaer en Theodoor van Kooten. Waarschijnlijk vertrok Wiselius eind mei 1787 uit Franeker vanwege het verbod van de Friese Staten voor studenten en hoogleraren om deel te nemen aan vrijcorpsen en exercitiegenootschappen. Wiselius vertrok zonder zijn werkstuk, dat hij ter beoordeling bij zijn professoren had ingeleverd, naar Utrecht. In 1788 schreef hij een Ontwerp van bestuur voor de Republiek, nadat de omwenteling door Franse
wapenen sou zijn bewerkt, ontworpen te Brussel en stuurde een Request en memorie der regenten, andere magistraatspersonen, officieren der gewapende burgermacht en meer aanzienlijke burgers van de provincie en de stad Utrecht, aangeboden aan de Koning van Frankrijk. Hij promoveerde in 1790 in Leiden en werd drie dagen later als advocaat aan het Hof van Holland benoemd.
In 1788 was Wiselius de oprichter van de broederschap L’Infanterie des Cinq Sabres te Leiden, waarin ook C.F. van Maanen, later minister van justitie en zijn broer, later lijfarts van Lodewijk Napoleon, zitting hadden.44 Wiselius trouwde in 1791 met de doopsgezinde Suzanne Le Poole. Het echtpaar liet zich overschrijven naar Amsterdam en betrok een huis op de Prinsengracht, tegenover de Noorderkerk. De tien uit het huwelijk voortkomende kinderen werd ingeschreven bij de Doopsgezinde kerk op ’t Singel. Toen hij zijn vader, na diens overlijden, opvolgde in de zaak, nam Wiselius in 1793 afscheid van de advocatuur. In 1789, 1791 en in 1793 trok Wiselius volle zalen met een drietal lezingen voor het genootschap Doctrina et Amicitia in de Kalverstraat.45 46 Toen de Franse troepen in november 1794 tot de grote rivieren waren genaderd, was het Wiselius die de stadsregering te kennen gaf dat het tijd werd om te gaan.47 Wiselius maakte in januari 1795 deel uit van het Committé Revolutionair dat het stadhuis bezette. Wiselius was voorzitter van de Provisionele Representanten bij de Staten van Holland en een jaar lid van de municipaliteit.48 Wiselius verdween begin 1796 niet alleen uit het provinciaal bestuur, hij werd ook niet gekozen in de Eerste Nationale Vergadering die op 1 maart van dat jaar werd geïnstalleerd. In dat jaar werd Wiselius daarentegen benoemd als lid van het ‘Committé tot den Oost-Indischen Handel en Bezittingen’. “De archieven van het Committé wemelen van voorstellen en rapporten in zijn pedant nette handschrift…” 49 De VOC was failliet, haar werkwijze werd verafschuwd. De Compagnie werd genationaliseerd; de overtollige werknemers werden ontslagen en de zogenaamde buitenkamers in Delft, Enkhuizen en Hoorn opgeheven.
In 1797 was Wiselius een van de oprichters van het genootschap ‘Voor eenheid en ondeelbaarheid’. Dat adagium betrof niet alleen de provincies, maar ook de koloniën en buitenlandse bezittingen, zoals Kaap de Goede Hoop.50 Aan de Unitarische staatsgreep van 22 januari 1798 nam hij niet actief deel. Hij distantieerde zich daarna ook van het radicale Uitvoerend Bewind, en verzoeken om functies te bekleden, zoals die van Agent van Marine, weigerde hij beslist. Hij steunde het Staatsbewind in haar strijd tegen het federalisme.51 Wiselius reisde naar Middelburg om het gewest Zeeland over te streep te trekken. In de Staatsregeling van 1798 werden zijn voorstellen verwerkt. Wiselius en Frederik von Liebeherr reisden in 1798 naar Parijs om over de door de Fransen gekaapte retourvloot uit Indië te onderhandelen. De Franse regering zou worden omgekocht. Frankrijk gaf te weten hun status niet te erkennen en het gefrustreerde gezelschap keerde onverrichte zake terug.
In 1801 zette Wiselius de voormalige bewindhebber G. Titsingh, met een halve eeuw ervaring in de VOC, in een pamflet voor schut. In 1804 werd Wiselius niet opnieuw benoemd de Raad van Aziatische Bezitingen en Etablissementen, inmiddels verplaatst naar Den Haag. Wiselius beschuldigde zijn voormalige collega’s van wanbeheer;52 het Staatsbewind beschuldigde Wiselius van fraude.53 In
1804 schreef Mietje Hulshoff die zich inzette voor opbouw van de democratie een brief aan Samuel Wiselius, waarin ze hem voorstelde een pamflet te schrijven dat zij zou ondertekenen. Zo zou Wiselius buiten schot kunnen blijven. Of Wiselius het aanbod aannam, is niet duidelijk.[Heldin of hysterica? Het veelbewogen leven van Mietje Hulshoff door Monica Soeting]
De benoeming van Lodewijk Bonaparte als koning leidde in 1806 tot heftige protesten. Ook Wiselius weigerde zijn diensten aan de heer Bonaparte aan te bieden. Er is gesuggereerd dat niet Hulshoff maar Wiselius de Oproeping aan het Bataafse volk schreef.54 Tegenwoordig wordt dat bestreden.55 Wiselius woonde destijds op zijn buitenplaats Weltevrede aan de Vecht. Hij had zich toegelegd op zijn hobby: geschiedenis van de oudheid en dichten. Wiselius trad toe tot het joods emancipatorische genootschap ‘Tot nut en beschaving’, dat in 1807 werd opgericht. Ook Willem Bilderdijk en Jan Kinker waren lid. Wiselius bestreed de dichter Jan Frederik Helmers in zijn geschiedsopvatting. Van 1798 tot 1800 was Wiselius Commissaris van de Amsterdamse Schouwburg. Die benoeming had hij aan zijn oude vriend, Van Kooten, in Europa de eerste minister van onderwijs, te danken. Wiselius schreef diverse toneelstukken, nadat hij in 1809 het toneelstuk ‘Hector’ uit het Frans had vertaald. Voor dat laatste werk waren enige passages door Napoleon zelf aangedragen. Wiselius – geen romanticus – had een hekel aan Shakespeare en Kotzebue, daarentegen een voorkeur voor het Frans-classisime. Op aanraden van anderen begon hij zelf toneelstukken te schrijven: Polydorus (1813) dat aan koning Willem I werd opgedragen; Adel en Mathilde (1817); Alcestis (1817); Ion (1818); De dood van Karel, kroonprins van Spanje (1819) en Aernoud van Egmond, hertog van Gelre (1820). In 1820 was hij oprichter van het Genootschap voor Uiterlijke Welsprekendheid, een voorloper van de toneelschool. In 1813 verloor Wiselius zijn vrouw. Hij woonde toen op de Nieuwezijds Kolk in het huis van zijn moeder, met vijf zonen en vijf dochters. De oudste was 22, het jongste tien maanden. Wiselius weigerde een post in Nederlands-Indië in verband met zijn gezin en zijn oude moeder. In 1814 werd Wiselius voorgedragen als directeur van de Politie op aanraden van de hoogleraar Johan Melchior Kemper. In hoge kringen ontstond protest tegen zijn benoeming. Het aanvaarden van die functie werd hem afgeraden.56 Wiselius bemoeide niettemin zich met de hervorming van de schutterij, een slepende kwestie. In 1815 werd Wiselius door koning Willem I geridderd en benoemd als secretaris en opvolger van Willem Bilderdijk bij het Koninklijk Nederlands Instituut, de voorloper van de KNAW op de Kloveniersburgwal. In 1821 hebben Wiselius en vrienden de tekst van het oudste charter van Amsterdam, daterend uit 1275, gepubliceerd.
In 1824 kreeg Wiselius kreeg bezoek van de in 1809 afgezette Zweedse koning Gustaaf IV Adolf, bekend vanwege zijn anti-Franse politiek en evenals zijn gastheer een voorstander van het Réveil. De ontmoeting vond plaats in zijn huis op de Nieuwe Herengracht, dat Wiselius inmiddels betrokken had. Vanaf 1825 was Wiselius betrokken bij de nieuwe bestemming van het Muiderslot als museum.57 Op veler aandrang publiceerde Wiselius zijn vroegere lezingen en een verbeterde versie van zijn proefschrift: De staatkundige verlichting der Nederlanden in een wijsgeerig historisch tafereel geschetst. In 1828 stelde Wiselius voor de straatverlichting te verbeteren, want er liepen bij mist vaak mensen in de gracht. Rond 1800 kwam 0,9 procent van de Amsterdamse bevolking per jaar aan zijn einde door verdrinking.58
Een dreigende scheuring in de Hervormde kerk onder leiding van Isaac da Costa en een opstand in België werden door de politie nauwlettend gevolgd. Wekelijks publiceerde Wiselius een rapport aan C.F. van Maanen, die tussen 1815 en 1842 vrijwel onafgebroken minister van Justitie was. De politie opereerde vanuit het voormalige Spinhuis op de Oudezijds Achterburgwal. In 1835 raakte Wiselius betrokken bij belastingoproeren op de Herenmarkt en in de Jordaan. Wiselius, die was ingedut, verscheen niet zelf op het toneel, maar stuurde een commissaris. Er kwam felle kritiek op het functioneren van de burgemeester en het hoofd van de politie.59 Zijn oude vriend Van Maanen, een tegenstander van de invoering van ministeriële verantwoordelijkheid, beschermde hem. Wiselius nam zijn ontslag in 1840. Zijn functie als secretaris van de letterkundige afdeling van het KNI hield hij nog enkele jaren aan. De oudste dochter en de jongste zoon woonden bij hem in. Wiselius stierf in 1845, niet meer in staat om te schrijven. Zijn schoonzoon, P. van Limburg Brouwer, publiceerde een biografie na zijn dood. Thorbecke liet zich in zijn Historische Schetsen tamelijk negatief uit over deze auteur en zijn bloemrijk taalgebruik.
Wiselius had zich vanaf zijn studentenjaren bezig gehouden met een theoretische fundering van de staatsinrichting. De “moderne” constitutionele eenheidsstaat zou zelfs toegeschreven kunnen worden aan Wiselius.60 Uit de omvangrijke literatuur blijkt dat Wiselius met vrijwel alle kopstukken uit de tijd van de Bataafse Republiek correspondeerde.61 Aanvankelijk was Wiselius een republikein: de aristocratische regeringsvorm, de erfelijkheid van functies en monopolistische praktijken moesten worden bestreden. In 1798 behoorde Wiselius tot de Unitariërs en keerde zich tegen de Federalisten. In 1813 deed Wiselius zijn denkbeelden van eertijds als jeugdzonden af.62 Wiselius werd in 1823 omschreven als een man met ‘een goed hart, is een warm digter, maar blijft een geëxalteerd hoofd’. Hij had een niet te stuiten werklust en produceerde een stroom van brieven, pamfletten, toneelstukken en gedichten. In zijn poësiealbum komen beroemde namen voor. Zonder zijn zorgvuldig bewaarde correspondentie zou onderzoek naar de Bataafse Tijd onvolledig en minder kleurrijk zijn. Ten onrechte is hij door Simon Schama bestempeld als een randfiguur. Zijn uiterst waardevolle correspondentie werd overgedragen aan het Rijksarchief. Zijn bibliotheek werd verkocht door Frederik Müller.
- Correspondentie van Wiselius in het Nationaal Archief
- Johan Joor in het Biografisch Woordenboek van Nederland: 1780-1830 over Wiselius.
Eliazer Barend Rubens (1844-1857)
De 22-jarige Eliazer Barend Rubens trouwde in 1815 met Ester Simon de Vries. Zij was in 1796 geboren in Londen. Eliazer woonde ten tijde van de ondertrouw op de Nieuwe Keizersgracht bij zijn broer Salomon. Het echtpaar Rubens kreeg twee zonen: Abraham en Barend (de laatste vertrok naar Frankfort).
Rubens was koopman en juwelier in parels, ruwe en bewerkte diamanten. Tot zijn dood was hij bestuurder van het Nederlandsch-Israelitisch armbestuur. In 1844 werd Rubens eigenaar van het onderhavige pand, 1100 m2 groot. Hij woonde echter op Nieuwe Herengracht 103. Rubens vermaakte een deel van zijn vermogen aan joodse charitatieve instellingen, onder de voorwaarde dat op zijn sterfdag zou worden gebeden. Hij stierf op 29 november 1856. Zijn vrouw en kinderen erfden Nieuwe Herengracht 99 en verkochten het pand.
James Barge (1857-1871)
James Barge was een reder en dreef met zijn zwager Gerhard Eduard Moormann een handelsfirma op Indië. Hij was geboren op 2 maart 1809 in Salford, onderdeel van Groot-Manchester.63 In 1832 trouwde hij met de Maria Elisabeth Moormann, de dochter van Joseph Moormann uit Mettingen. Haar stiefvader was Michael Anton Sinkel (1785-1848), van de bekende winkel op de Nieuwendijk.64 In mei 1843 werd de firma Barge & Co in Salford opgeheven; James Barge vertrok naar het vasteland. Vermoedelijk betrok Barge het pand op de Nieuwe Herengracht al in 1845 als huurder, met zijn vrouw en zwager, maar werd pas in 1857 de eigenaar. Tevens liet hij het naastgelegen pand Nieuwe Herengracht 101 optrekken in neo-renaissance stijl en nam het in gebruik als kantoor. Dat pand is ca 5, 06 m breed (26 voet). Tussen NH 99 en 101 zijn ook binnen doorgangen gemaakt.
Het pand was groot genoeg voor het echtpaar met negen kinderen : Robert (Amsterdam, 1835-), Elizabeth (Manchester, 1837-), Edward (Manchester, 1839-), Antonie (Manchester, 1841-), Joseph Alexander (Manchester, 1843-) Harry of Henri (Amsterdam, 1844-), Antonius (Amsterdam, 1847-), Augustus (Amsterdam 1849-), Albert (Hilversum, 1850-), en vijf man personeel. Barge stierf op 22 juli 1871 in het kuuroord Wiesbaden en werd begraven in Hilversum. Zijn zoon Harry Barge werd in 1877 in de gemeenteraad van Nijmegen gekozen en lid van de Tweede Kamer. Zijn dochter Elizabeth Anna Maria Barge trouwde in 1868 met de jurist Frits Reekers, die op Nieuwe Herengracht 101 kantoor hield.
Frits Reekers (1871-1922)
Frederic Joseph Maria Anton Reekers (6 juni 1842 – 27 mei 1922) was een katholiek politicus, die veertig jaar volksvertegenwoordiger was. Na het overlijden van zijn schoonvader in 1871 werd hij de nieuwe eigenaar van het pand. In 1873 nodigde Reekers de katholieke architect Pierre Cuypers uit de “sael” aan te passen; er kwam een nieuwe schouw, het balkon werd een erker. Het plafond is gerestaureerd, met het wapen van Reekers en Barge. Inwonend was zijn zwagers Edward en omstreeks 1920 Charles Barge, getrouwd met een Sinkel.
Reekers kocht in 1877 het landgoed Hagenau bij De Steeg. Het landgoed was 548 hectare bos en 33 hectare heide groot, en is nu onderdeel van het Nationaal Park Veluwezoom. In 1878 vestigde hij zich als advocaat in Amsterdam en werd door het nieuwe district Haarlemmermeer tot Tweede Kamerlid gekozen. Hij ontpopte zich ook als belangenbehartiger van de Volendamse vissers en bracht na twee vergeefse pogingen in 1890 een initiatiefwet tot stand over het gebruik van grotere netten bij de visserij op de Zuiderzee. In 1891 werd de voorgevel van 101 vernieuwd; een van de twee deuren verdween. Het werd bewoond door vier zussen Sinkel? 103 werd bewoond door studenten uit Doetinchem.
In 1894 verloor Reekers als anti-Takkiaan en als tegenstander van een uitbreiding van het kiesrecht zijn zetel. Twee jaar later werd hij voor Gelderland Eerste Kamerlid.
In november 1910 verkreeg Natuurmonumenten een optie voor de aankoop van zijn landgoed Hagenau waar de houtopstand geveild zou worden. Het bleek dat Reekers grote moeite had afstand te doen van zijn productiebos. Tienhoven verklaarde dat Natuurmonumenten alles zou doen om het bosgebied goed te beheren en de verkoop ging door voor een bedrag van 405.000 gulden.
Op 21 november 1922 werd de nalatenschap van Frits Reekers geveild door Frederik Muller. De Leidse hoogleraar anatomie en embryologie Ton Barge – in 1919 hertrouwd met Theresia Antoinette Maria Dreesmann – liet het pand fotograferen een paar dagen voordat de inboedel verkocht werd. Was hij de testament-executeur?65
Ondertussen had de Californische krantenmagnaat William Randolph Hearst een bezoek gebracht aan het pand Nieuwe Herengracht 99. Hij kocht onderhands de vijf schilderijen van de hand van Jan Weenix. Ze kwamen terecht in Hearst Castle halverwege Los Angeles en San Francisco. Met de bouw was hij in 1919 begonnen op een landgoed van 1000 km², gelegen bij het dorpje San Simeon. Naar het zich laat aanzien deed Hearst twee schilderijen over aan Hotel Carlyle in New York om zijn rekening te kunnen betalen. Het derde en grootste schilderij hangt nu in de Scottish National Gallery in Edinburgh, het vierde hangt in het Allen Memorial Art Museum in Oberlin, Ohio; van het vijfde schilderij is de verblijfplaats onbekend.[ (2018)Jan Baptist Weenix & Jan Weenix: The Paintings: Dutch Paintings from the 17th Century]
De Franciscanessen, of zendelingen van Maria
Volgens Funda hadden de Franciscanessen daar een tehuis voor ongehuwde moeders en was het ook pensioentehuis voor de zusters zelf. Dat zou de crucifix, de heiligenbeelden, foto van een geestelijke/paus en de naaimachine (links van de schouw) kunnen verklaren. In de achterhelft van het huis nogal wat is verbouwd door de Franciscanessen die een nieuw trappenhuis lieten bouwen in het rechtertravee en tussendeuren plaatsten. Zij hadden drie panden doorgetrokken 99, 101, 103 en 105. De engeltjes op het plafond bleven intact, maar wel met de toevoeging van enkele vijgeblaadjes.
Eigenaar | Periode | Koopprijs | Stadsarchief Amsterdam |
Jan Deuts | 1685-1691 | 1.800 gulden voor twee percelen | 5039-559, f. 69 5039-559, f. 90, 91 |
Jacob Henriques de Granada | 1691-1718 | 6.000 gulden voor 2/3 part van twee percelen; 700 gulden voor “krimp” | H3-59 |
Hendrik Gravé | 1718-1721 | 31.400 gulden | 5067, AWD 44/224 |
Isaac Alvares | 1721-1734 | 60.000 gulden | 4O-225v |
Joan Thierry de jonge | 1734-1747 | 34.200 gulden | 5061, RA 2177/125 |
Jacob Texeira de Mattos | 1734-1752 1747-1752 | 17.000 gulden voor stal en koetshuis; 39.500 gulden voor het huis | 5061, RA 2176/211; Q5-193v |
Isaac de Pinto | 1752-1762 | 50.000 gulden | W5-192v |
Willem Sautijn | 1762-1770 | 35.000 gulden | G6-367v |
Jan van Mekeren | 1770-1790 | 46.000 gulden | P6-109 |
De familie de Prado | 1792-1819 | 45.100 gulden | N7-194 |
Elkan Jacob Levi de Vries | 1821-1844 | 15.750 gulden | |
Eliazer Barend Rubens | 1844-1857 | erfgenaam | |
James Barge Frits Reekers | 1857-1872 1872-1922 | erfgenaam | |
Franciscaner nonnen | 1922-1973 | schenking? | |
Emiel Maurits van Kreveld c.s. | 1973-heden |
Amsterdam, 1997, april 2013; april 2020
GEBRUIKTE LITERATUUR
- Aa, A.J. van der (1852-1878) Biografisch Woordenboek der Nederlanden, bevattende levensbeschrijvingen.
- Beem, H. (1998) Jiddische spreekwoorden en zegswijzen uit het Nederlandse taalgebied.
- Belinfante, J.C.E. & P. Buys (1996) De Gelijkstaat der Joden. Inburgering van een minderheid. In: H. Berg (red.) De Gelijkstaat der Joden. Inburgering van een minderheid.
- Bickers Raye, J. z.j. Het dagboek van Jacob Bickers Raye (1732-1771)
- Biesen, F. van (2002) In het Bussenschuthofje.
- Blaas, P.B.M. (1999) Het karakter van het vaderland. Vaderlandse geschiedenis tussen Wagenaar en Fruin, 1780-1840. In: Vaderland. Een geschiedenis vanaf de vijftiende eeuw tot 1940. Onder redactie van N.C.F. van Sas.
- Breen, Joh. C. (1914) De Regeering van Amsterdam gedurende den Franschen tijd. In Jrb 12 Amstelodamum, p. 1-130.
- Brugmans, H. (1973) Geschiedenis van Amsterdam. Deel V. Stilstaand getij 1795/1848.
- Bruyn, J.R. (1970) De Admiraliteit van Amsterdam in rustiger jaren 1713-1751. Regenten en financiën, schepen en zeevarenden.
- Buys, P. (1996) Tot nut en eer van ’t jodendom. In: H. Berg (red.) De Gelijkstaat der Joden. Inburgering van een minderheid.
- Colenbrander, H.T. (1908) De Bataafse Republiek.
- Colenbrander, H.T. (1912-1915) Gedenkschriften der Algemene Geschiedenis van Nederland 1795-1840.
- Diederiks, H. (1982) Een stad in verval. Amsterdam omstreeks 1800.
- Divendel, J. (1996) Mozes Cohen Belinfante, jood naar zijn zielsvermogen. In: H. Berg (red.) De Gelijkstaat der Joden. Inburgering van een minderheid.
- Dunk, H.W. von der (1990) De redding van het Muiderslot. De plannen voor de bestemming van een middeleeuws kasteel tot Nederlands-Historisch Museum tijdens koning Willem I. In: Jrb Amstelodamum Jrg 82, p. 138-168.
- Dunk, H.W. von der (1995) Het gebouw van de Vaderlandsche Sociëteit. In Maandblad Amstelodamum Jrg 82, p. 65-75,
- Elias, J.E. (1963) De vroedschap van Amsterdam 1578-1795.
- Eeghen, I.H. van (1964) Uit Amsterdamse dagboeken. De jeugd van Netje en Eduard Asser 1819-1833.
- Gans, M.H. (1971) Memorboek. Platenatlas van het leven der joden in Nederland van de middeleeuwen tot 1940.
- Gou, L. de (1997) De Staatsregeling van 1805 en de Constitutie van 1806. Bronnen voor de totstandkoming.
- Habermehl, N.D.B. (1987) Guillelmus Titsingh, een invloedrijk Amsterdams koopman uit de tweede helft van de achttiende eeuw (1733-1805). In: Jaarboek 97 Amstelodamum, p. 81-124.
- Hanou, J. (1996) Joden en Nederlandse genootschappen 1750-1850. In: H. Berg (red.) De Gelijkstaat der Joden. Inburgering van een minderheid.
- Homan, G.D. (1978) Nederland in de Napoleontische Tijd 1795-1815
- Inkwartieringsboeken (GAA 5012, 5013)
- Joor, J. (2000) De Adelaar en het Lam. Onrust, opruiing en onwilligheid in Nederland ten tijde van het Koninkrijk Holland en de Inlijving bij het Franse Keizerrijk (1806-1813)
- Kannegieter, J.Z. (1935) Het belastingoproer te Amsterdam in 1835. In: Jrb Amstelodamum Jrg 32, p. 249-313.
- Kempen, A.F.J. van (1985) IJ-vorst en ijverzucht, ambities en rivaliteit in stadsbestuur en en gouvernement rondom het belastingoproer van 1835. In: Jaarboek Amstelodamum Jrg 79, p. 122-169.
- Kluit, M.E. (1953) Cornelis Felix van Maanen tot het herstel der onafhankelijkheid.
- Kloek, J. & W. Mijnhardt (2000) 1800 Blauwdrukken voor een samenleving.
- Krabbe, C.P. (2013) Een Amsterdams huis met een joods accent. Een korte bouwgeschiedenis van Nieuwe Herengracht 99. In: Binnenstad. Uitgave van de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse binnenstad. Jrg 47, nr 261.
- Leeuwen, M.H.D. van (1996) Arme Amsterdamse joden en de strijd om hun integratie aan het begin van de negentiende eeuw. In: H. Berg (red.) De Gelijkstaat der Joden. Inburgering van een minderheid.
- Limburg Brouwer, P. van (1846) Het leven van Mr S.I. Wiselius.
- Personeele Quotisatie (1742)
- Quarles van Ufford, C.C.G. (1973) Het mooiste tuinhuis van Amsterdam staat te Ukkel. In: Jrb Amstelodamum Jrg 65, p. 109-136.
- Rijdt, R.J.A. te (1995) Een ontwerp voor een zaalstuk door Jacob de Wit.
- Rogier, L.J. (1952) Eenheid en Scheiding. Geschiedenis der Nederlanden.
- Schama, S. (1979) Patriots and Liberators. Revolution in the Netherlands 1780-1813.
- Schutte, G.J. (1974) De Nederlandse Patriotten en de koloniën.
- Thorbecke, J.R. (1846) Rutger Jan Schimmelpennick. Samuel Iperuszoon Wiselius. In: Sunschrift 153. Thorbecke en de wording van de Nederlandse Natie. Thorbecke: Historische Schetsen. Dr C.H.E. de Wit: Thorbecke staatsman en historicus.
- Veer, P. van ‘t (1958) Geen blad voor de mond. Vijf radicalen uit de negentiende eeuw.
- Vlaardingenbroek, P. (2013) De wereld aan de gracht. Architectuur en interieur (1600-1800).
- Wichers Hoeth, A.W. (1942) Jan van Mekeren’s gesticht “de Eendracht”. In: Jaarboek Amstelodamum Jrg 39.
- Wichers Hoeth, A.W. (1950) Het Gesticht “De Nooteboome Uytkijk”. In: Jaarboek Amstelodamum Jrg 44.
- Wit, C.H.E. de (1965) De strijd tussen aristocratie en democratie in Nederland 1780-1848. Kritisch onderzoek van een historisch beeld en herwaardering van een periode.
- Wijnman, H.F. (1974) Historische gids van Amsterdam.
- Zappey, W.M. (1967) De economische en politieke werkzaamheid van Johannes Goldberg.
- Details over de familie Bueno de Mesquita zijn afkomstig van Christiaan van Vuuren. ↩
- De panden van Machado en Bussenschut waren al 1686 en 16Mi89 “volbout”. De steeg had een poortje dat al in 1689 bestond.(NA 5044, inv. 235, f. 26) ↩
- D.P. Snoep “De Van Mollems en de Utrechtse zijdenijverheid” in Erik de Jong; dr. D.P. Snoep en P.J.M. van Gorp (red.) Zijdebalen – Lusthof aan de Vecht. Tuin- en tekenkunst uit het begin van de 18de eeuw. Utrecht, Centraal Museum Utrecht, 1981; pp. 9-13. ↩
- Coert Peter Krabbe (2013) Een korte (bouw)geschiedenis van Nieuwe Herengracht 99 ↩
- Zijn gelijknamige vader was een luitenant bij de Admiraliteit. ↩
- J.R Bruyn, p. 127-128 ↩
- Kohier Personeele Quotisatie, wijk 14, nr 3930 ↩
- Dr. I.H. van Eeghen “Het wapenbord van Henric Grave in de Nieuwe Kerk” in Maandblad Amstelodamum, jrg. 42 (1955), pp. 72-73. ↩
- Texeira Jewish Encyclopedia ↩
- Wim Heijnen “De Amsterdams familie Teixeira de Mattos” in : Ons Amsterdam, 49e jrg., no. 6 /juni 1997/, pp. 160-164. ↩
- Bij de grond behoorde een steeg naar de Rapenburgerstraat die in 1782 nog bestond toen zijn weduwe Sara de Pinto het pand voor de schappelijke prijs van 9.000 gulden verkocht aan haar zoon. ↩
- H.M. Gans, p. 111-3 ↩
- P. Buys, p. 16 ↩
- Kohier Personeele Quotisatie, wijk 14, nr 4709 ↩
- Zie H. Roodenburg (1990) Onder Censuur, p. 183 ↩
- Evenhuis, R.B. (1974) Ook dat was Amsterdam, deel IV. De kerk der hervorming in de achttiende eeuw: de grote crisis, p. 273-4. ↩
- Fuks, L. (1960) De Zeven Provinciën in beroering. Hoofdstukken uit een jiddische kroniek 1740-1752 van Abraham Chaim Braatbard, p. 84, 136-137 ↩
- I.J.A. Nijenhuis, p. 15 ↩
- De onontkoombare afkomst van Eli d’Oliveira: een Portugees-Joodse … door Jaap Cohen, p. 66-67 ↩
- NNBW ↩
- G.J. Schutte, p. 17 ↩
- Coert Peter Krabbe (2013) Een korte (bouw)geschiedenis van Nieuwe Herengracht 99 ↩
- Landgoed Tulpenburg ↩
- Der gerechtfertigte Ephraim, oder, Historische und beurtheilende Nachrichten … ↩
- Jacob Samuel Wijler (1923) Isaac de Pinto, Sa vie et ses oeuvres, p. 108. ↩
- David Hume’s Political Economy geredigeerd door Margaret Schabas & Carl Wennerlind ↩
- Voltaire’s Jews and Modern Jewish Identity: Rethinking the Enlightenment Door Harvey Mitchell ↩
- I.J.A. Nijenhuis, p. 36 ↩
- Hume: An Intellectual Biography Door James A. Harris ↩
- I.J.A. Nijenhuis, p. 23 ↩
- Antoin E. Murphy: Einleitung zu Isaac de Pintos “Traité de la circulation et du crédit“, p. 72-74. In: Vademecum zu einem Niederländischen Pionier des Denkens über die Staatsverschuldung. (2000) Herausgegeben von Arnold Heertje ↩
- De onontkoombare afkomst van Eli d’Oliveira: een Portugees-Joodse … door Jaap Cohen, p. 20-21 ↩
- Jos van der Zanden (2002) ‘Wolfgang Amadeus Mozart in de Lage Landen’, p. 92. Kruidvat, Brilliant classics. Bluestone Publishers te Leeuwarden. ↩
- Oxford DNB ↩
- J.C.E. Belinfante & P. Buys, p. 9 ↩
- Jacob Samuel Wijler (1923) Isaac de Pinto, Sa vie et ses oeuvres, p. 20. ↩
- J. Elias II, p. 576-578 ↩
- Jacob Bickers Ray, p. 328-9 ↩
- A.W. Wichers Hoeth (1950), p. 7-16. ↩
- A.W. Wichers Hoeth (1942), p. 109-129 ↩
- J. Joor, p. 178 ↩
- H. Brugmans, p. 57 ↩
- C.C.G. Quarles van Ufford, p. 135 ↩
- M.E. Kluit, p. 8-9 ↩
- C.H.E. de Wit, p. 83-93; J. Kloek en W. Mijnhardt, p. 67; L.J. Rogier, p. 250 ↩
- In november 1787 werd de Vaderlandsche sociëteit verboden, waarna de organisatie in september 1788 onder de nieuwe naam Doctrina et Amicitia werd voortgezet. ↩
- H.W. von der Dunk, p. 73 ↩
- C.H.E. de Wit, p. 122-138 ↩
- G.J. Schutte, p. 121-2 ↩
- W.M. Zappeij, p. 29 ↩
- C.H.E. de Wit, p. 394-6 en p. 404-6 ↩
- G.D. Homan, p. 38 ↩
- Johan Joor ↩
- C.H.E. de Wit, p. 277-9; G.J. Schutte, p. 191 ↩
- J. Joor, p. 484-9 ↩
- C.H.E. de Wit, p. 352-5 ↩
- H.W. von der Dunk, p. 142 ↩
- H. Diederiks, p. 44 ↩
- J.Z. Kannegieter; A.F.J. van Kempen ↩
- J. Joor, p. 690 ↩
- C.H.E. de Wit, H.T. Colenbrander; L. de Gou; S. Schama en G.J. Schutte ↩
- C.H.E. de Wit, p. 332 ↩
- Zijn vader Thomas Barge had een katoenspinnerij; zijn oudste broer Thomas Jr was een calicodrukker en -verver. Calicot is een soort kunstleer (eigenlijk kaasdoek) gebruikt in de boekbinderij. ↩
- In dat pand waar hij met zijn personeel woonde, is nu de HEMA gevestigd. ↩
- Ton Barge weigerde in 1939 minister van Onderwijs te worden in het
© Beeldbank Nationaal Archief
Het vijfde kabinet-Colijn werd buiten partijen om gevormd door Colijn, die volgens eigen zeggen de hem gegeven formatieopdracht had aanvaard als ware het een koninklijk bevel. De ministers kwamen uit ARP en CHU of waren partijloze liberalen. Het kabinet telde meer liberalen (vooral oud-Indische bestuurders) dan er in de Tweede Kamer zaten. Het werd echter direct bij zijn eerste optreden naar huis gestuurd.” data-hasqtip=”0″ aria-describedby=”qtip-0″>vijfde kabinet-Colijn. In 1940 zou Ton Barge op wetenschappelijke wijze de rassentheorie der nazi’s ontkrachten. Hij zag als zijn opdracht de studenten te overtuigen van de waanzin en morele houvast te bieden. In 1941 hield hij zich bezig met de Delfse anatoom en fysioloog Reinier de Graaf. ↩
Beste Taco:
Uitstekend onderzoek en zeer informatief.
I.v.m. mijn Weenix boek heb ik een vraagje. Kan ik deze emailen?
Anke