Biografie
Paul van der Veen was de zoon van Balthasar van der Veen, een koopman en eigenaar van een aantal runmolens in Gorcum en Susanna Pels, afkomstig uit Utrecht. Hij groeide op in een Remonstrants milieu.[1]
Zijn vader was in 1640 getrouwd met Maria Hessels in Utrecht. Het echtpaar had drie kinderen: Aletta, Maria en Balthasar. Hij hertrouwde in 1654 met Susanne Pels. Zijn moeder is waarschijnlijk in 1621 gedoopt in Amsterdam als dochter van Paulus Pels en Suzanne ‘t Kint. Haar vader woonde tot 1616 in Hanau-Neustadt en verhuisde naar Amsterdam en Utrecht. Paulus Pels werd in 1638 naar Danzig gezonden. [Repertorium der Nederlandse vertegenwoordigers, residerende in het buitenland, 1584-1810] Suzanne had twee broers Pieter en Philip, alle twee diplomaat, evenals hun vader.
Pauwels Pels (1587-1659) was in 1637 met een opdracht van de Staten-Generaal naar Polen gezonden. Een jaar later werd hij op voorstel van Holland benoemd tot Staats correspondent in Danzig (Schutte, Repertorium I, p. 226-227, en II, p. 721). De kwestie van zijn opvolging bracht hij in brieven van 6 januari en 27 januari 1645 onder de aandacht van Grotius (nos. 7232 en 7278).[DBNL] Pieter (1617-1698), oudste zoon van Pauwels Pels en Susanna 't Kind Roodenbeek, beschikte over voldoende diplomatieke ervaring: secretaris van Grotius (1638-1641) en sindsdien secretaris van de Zweedse resident Petter Spiring Silvercrona. Het probleem was dat hij zich niet kon onttrekken aan zijn Haagse verplichtingen. In 1677 aanvaardde hij de benoeming tot raad en resident van de hertog van Sleeswijk-Holstein-Gottorp in de Republiek (Schutte, Repertorium II, p. 319-320).[DBNL] Zijn jongere broer Philips Pels (1623-1682) ontving in 1659 de commissie tot Staats commissaris te Danzig (Schutte, Repertorium I, p. 227-228).[DBNL]
In 1677 verbleef Paul een jaar in Frankrijk. In 1678 werd hij advocaat bij het Hof van Holland.[4] In 1688 huwde hij Anna van Gelre, de dochter van een burgemeester uit Zierikzee.[5] Paul van der Veen gaf niet op dat hij lid was van een kerkgenootschap, in tegenstelling tot zijn vrouw.[6] In 1689 gaf hij blijk van zijn prinsgezindheid, toen zijn zoon William werd gedoopt.
Gouverneur in Suriname
In 1696 vertrok de door Samuel de Nassy omschreven zachtmoedige, beminnelijk en liefdadige Van der Veen als gouverneur naar de kolonie Suriname als opvolger van Johan van Scharphuizen.[7] Zijn schoonzuster en haar echtgenoot André Boxel kwamen met hem mee. Door de schoonfamilie zijn twee plantages opgezet: Boxel en Gelre.[8] Van der Veen werd toegestaan om er als gouverneur in ieder geval een plantage op na te houden, genaamd Sinabo. In 1698 verhoogde hij, als gouverneur, de premie op het terughalen van een weggelopen slaaf, een steeds groter wordend probleem. Al in 1700 meldde Van der Veen uit Suriname dat hij drie Duitsers had aangenomen om op zoek te gaan naar mineralen.
Van der Veen ondervond dezelfde moeilijkheden met de Raad van Politie als zijn voorgangers Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck en Johan van Scharphuizen. De kosten voor de verdediging van de kolonie waren een belangrijk twistpunt. Het ging er ditmaal om wie voor de kosten van Fort Sommelsdijck moest opdraaien.[9] Mogelijk heeft hij het elf jaar volgehouden, langer dan zijn voorgangers. Het kan ook zijn dat hij al eerder teruggekeerd was naar Nederland getuige zijn aanwezigheid bij de doop van enkele kinderen van Joan Willem van Meel.[10] Op 3 september 1706 werd hem zijn ontslag aangezegd. De vertegenwoordigers van de familie van Sommelsdijck zijn overrompeld door de overige participanten.[11] Er waren klachten van bewoners van Suriname, handelaren op de kolonie en van de bewindhebbers van de WIC. Tegen dat ontslag verzetten de directeuren van het huis Van Sommelsdijck zich heftig, maar wat nu precies de achtergronden van de ruzies waren, komen we niet te weten {Van der Meiden, lezing Ninsee}. Van der Veen legde pas op 2 maart 1707 zijn ambt neer. Hij schijnt met zijn gezin nog datzelfde jaar Suriname te hebben verlaten en vestigde zich in zijn voormalige woonplaats Gorinchem.[12]
Op 5 december 1708 werd hij benoemd als directeur van de Sociëteit van Suriname. Vervolgens bezette hij 25 jaar een zetel, langer dan menigeen. Vanuit Gorcum regelde hij blanke administrateurs voor zijn plantages. Zijn neef, Pieter Willem van Gelre regelde zijn zaken in Amsterdam. In 1720 kocht hij een huis in de Haarstraat, niet ver van de Lindeboom. In 1726 stierf zijn vrouw. Omdat Van der Veen zelf geen kinderen meer had, die in leven waren, kwam een groot deel van de erfenis, waaronder de Surinaamse plantages Boxel en Sinabo in handen van de vijf neven en nichten, de kinderen van Andries Pels.
Familie
Het lijkt erop dat de vader van Van der Veen, die ruig leefde, zijn dagen sleet tussen de rechtbank en de kroeg. In 1661 werd hij onteigend door zijn echtgenote.[3]
Bronnen, noten en/of referenties
|