Theodoor (Dirck) van Marselis werd op 25 februari 1703 in Amsterdam gedoopt als zoon van Jan van Marselis en Anna Elisabeth Pater. De familie behoorde al sinds de zeventiende eeuw tot de internationale handelselite van Amsterdam, met activiteiten in Rusland, Hamburg, Denemarken, Noorwegen en later West-Indië. Theodoors grootvader Gabriel Marselis had zich opgewerkt tot resident-commissaris van de Deense koning en bouwde een fortuin op in scheepsbouw, koper-, hout- en krijgsleveranties. In de achttiende eeuw verschoof de familie van industriële belangen naar de financiële sector.
Loopbaan
Theodoor werkte samen met zijn broer Jan van Marselis (1700–1776) en woonde bij hem in. Die was representant van prins Willem IV als opperbewindhebber en gouverneur-generaal van de WIC in 1750-1751. Zij volgden na 1757 de invloedrijke Amsterdamse bankier Willem Gideon Deutz op als bestuurders van het Fonds van Negotiatie ten behoeve van de Planters in Suriname. Deutz had sinds 1753 grootschalige plantageleningen verstrekt, maar liet een zeer problematische boedel na. Een deel van de achterstallige schulden en hypotheken werd door de firma Jan & Theodoor van Marselis overgenomen, waardoor zij diep betrokken raakten bij tientallen Surinaamse plantages, die suiker en koffie leverden. De Directie van de lening is overgegaan naar Jan en Theodoor van Marselis. Een schuld van f 900.000 ten laste van de planters werd door de firma Marselis voor f 400.000 overgenomen.1
Tussen 1758 en 1770 komen zij voor in akten die betrekking hebben op hypotheekdoorhalingen, machtigingen, afrekeningen en boedels in Paramaribo, aan de Cottica en de Surinamerivier. De plantages die in deze akten voorkomen zijn onder meer Vredenburg, Somersorgh, Sporksgift, Nieuwe Bijkorff, Twijfelachtig, Hamburg, Altena, Houthuijsen, Tulpenburg, Kleijn Amsterdam, Quamabo, De Caep de Goede Hoop, La Paix, en Leijenhoop. Ook transacties met joodse plantagehouders, zoals Samuel Cohen Nassy, worden genoemd. De betrokkenheid liep vooral via financiële verplichtingen en het beheer van hypotheken, niet via eigendom.
Woonplaatsen en levenswijze

Hij staat in 1742 vermeld in de Gouden Bocht, bij zijn broer aan de Herengracht 510. Later verschijnt hij in bronnen als woonachtig op de Prinsengracht bij de Amstel, vermoedelijk op kamers — een ongebruikelijke situatie voor iemand van zijn stand, die mogelijk samenhing met een langdurige buitenechtelijke relatie.
In 1748 werd hij opgenomen in de Vroedschap van Amsterdam. Dat betekent dat hij prinsgezind was en niet hoorde bij de regentenkliek die toen werd verwijderd. In hetzelfde jaar is hij door de Staten-Generaal naar Parijs afgevaardigd om, in over overleg te treden met de Franse kroon over de vernieuwing van het handelsverdrag, samen met Matheus Lestevenon en Willem van Haren? Waarschijnlijk woonde hij tussen 1752 en 1755 in Frankrijk of reisde op en neer.
Kinderen en Vianen
Een belangrijke nieuwe vondst is dat Theodoor meerdere kinderen kreeg die in Vianen gedoopt zijn — een bijzonder gegeven dat in geen enkele eerdere genealogie voorkomt. Vianen functioneerde in deze periode als jurisdictie voor buitenkerkelijke zaken (’vrijstad’): veel irreguliere relaties, schuldenkwesties en niet-kerkelijke dopen kwamen daar terecht
De moeder van deze kinderen komt in de Amsterdamse registers niet voor; haar identiteit blijft duister, maar afkomstig uit Utrecht. Zij ontvangt in Theodoors testament een legaat van 3000 gulden ineens. Waarschijnlijk woonde zij op de Prinsengracht, niet ver de Amstel.
Zijn neefje Jan Marselis, heer van Zantvoort, woonde in Vogelenzang en was zeer vermogend, ook een neef ontving 3000 gulden ineens.

Huwelijk en latere jaren
Pas op 25 augustus 1763 trouwde Theodoor, op zestigjarige leeftijd, in Noordwijk-Binnen met Antonia Margaretha van Aken, na een verhouding van meer dan drie decennia. Bij haar had hij reeds vijf kinderen: Anna Elisabeth van Marselis 1738, Theodoor 1740, Albertine Constance 1741, Antonia Hillegonda 1743, Antoinette Jeanne 1749
Na zijn huwelijk bleef hij verbonden aan de plantage- en hypotheekzaken in Suriname, wat blijkt uit talrijke inschattingen, machtigingen en obligaties tot kort voor zijn overlijden.
Theodoor stierf op 4 augustus 1770 en werd op 9 augustus begraven in de Nieuwe Kerk in Amsterdam.
Schoonzoon en opvolging
Na Theodoors dood speelde Balthasar Elias Abbema een rol in de voortzetting van het familiebedrijf. In september 1770 trouwde hij Anna Elisabeth Marcelis, de oudste dochter. Haar moeder woonde toen in Noordwijk. Abbema was afkomstig uit Rhenen, had banden met de Utrechtse familie Smissaert, en trad op als partner in de afwikkeling van plantage-leningen. Zijn activiteiten horen bij de nadagen van de firma Marselis, rond de jaren 1770–1787. In 1786 was hij betrokken bij de oprichting van de Kleine Komedie. Het jaar daarop werd hij gedwongen te vluchten, vanwege zijn rol in het beleg van Amsterdam door het Pruisische leger.
Betekenis
Theodoor van Marselis vormt een scherp voorbeeld van een achttiende-eeuwse Amsterdamse koopman die niet opereerde binnen de regentenelite, maar wel actief was in de financieel-koloniale infrastructuur van zijn tijd. Hij stond aan het hoofd van een fonds dat tientallen Surinaamse plantages financierde, beheerde en via hypotheken controleerde.
Zijn leven laat zien hoe oude internationale handelsfamilies uit de zeventiende eeuw in de achttiende eeuw nieuwe rollen vonden — niet langer in scheepsbouw en Scandinavische industrie, maar in kredietverlening, koloniale handel en financiële zorgconstructies.
- Beschrijving van eenige Westindischeplantageleeningen. Bijdrage tot de kennis der geldbelegging in de achttiende eeuw. Medegedeeld door Dr. W.W. van der Meulen ↩
![]()