Syvert Pietersz. Sem en de VOC

 Syvert Pietersz. Sem (1560-11 september 1632) was de zoon van een houtkoper, buiten de Sint Olofspoort van Amsterdam. Sem was een van de bewindhebbers van de Compagnie van Verre en van de Verenigde Amsterdamse Compagnie, beide voorcompagnieën. Hij was medeoprichter en vanaf 1602 tot 1608 een van de bewindhebbers van de VOC. Sem behoorde tot 250 rijkste Nederlanders in de Gouden Eeuw. Hij was vanaf 1586 tot zijn dood regent van het Leprozenhuis, aanvankelijk bewoond door melaatsen, maar vervolgens bewoond door soms rijke “onnozelen”.1 

Biografie

Zijn vader was Pieter Jansz. Sem; zijn moeder heette Anna Sieverts. Hij had twee broers Cornelis en Jan. In 1585 woonde de familie aan de Niezel. Sem was al in 1592 de eigenaar van de brouwerij de Lelie aan de Nieuwmarkt op de hoek van de Koningstraat.2 

In 1594 richtten de kooplieden Syvert P. Sem, Hendrick Hudde, Reynier Pauw, Pieter Hasselaer, Arent ten Grootenhuys, Hendrick Buyck, Jan Poppen, Jan Karel en Dirck van Os de Compagnie van Verre op om de vaart naar Azië langs Kaap de Goede Hoop Azië mogelijk te maken. Hun gezamenlijke inleg was 290.000 gulden. De stadhouder en de Staten-Generaal voorzagen de schepen van kanonnen. Cornelis de Houtman werd aangesteld als opperkoopman.

Op 2 april 1595 vertrokken de schepen Amsterdam, Hollandia, Mauritius en de aanmerkelijk kleinere en snellere Duyfken van de rede van Texel met 249 mannen aan boord. Hoofddoel was Bantam op de noordwestkust van Java, de grootste handelsplaats in Oost-Indië en waar voornamelijk peper verkocht werd. Een andere opdracht was het vermijden van Portugese schepen en met niemand de strijd aan te gaan, behoudens gevallen van zelfverdediging. De schepen volgden de routebeschrijving die Jan Huygen van Linschoten met Portugese schepen had opgetekend op weg naar Goa. De zeereis zou bekend worden onder de naam Eerste Schipvaart. Twee schepen kwamen op 10 augustus 1597 terug in Texel, een derde volgde drie dagen later. 

In januari 1597 weigerde de scheepstimmerman Willem Saskersz op Uilenburg te beginnen met een bouw van een schip voor Syvert Pietersz, als hij niet eerst werd betaald.3 4 In april 1601 was Sem betrokken bij de uitrusting van vijf schepen onder Wolfert Harmensz naar de Molukken. Een van de schepen de ‘Gelderland‘ had twee kunstenaars aan boord. Het scheepsjournaal is opmerkelijk vanwege de vele afbeeldingen.5 

In 1602 investeerde Sem 12.000 gulden in de VOC, waaraan ook Vlamingen en Brabanders deelnamen. In 1608 trad hij af als bewindhebber en verklaarde dat hij groot bezwaar had tegen het feit dat de compagnie niet alleen handel dreef maar ook oorlog voerde. Hij verklaarde destijds als bewindhebber van de Verenigde Amsterdamse Compagnie die in het najaar van 1600 door bemiddeling van de burgemeesters was opgericht dat alle schepen instructies hadden gekregen om eerlijk handel te drijven als koopvaarders zonder soldaten of krijgsvolk om enige offensieven op steden, sterkten of kastelen te plegen, of om Portugese of Spaanse kraken te veroveren. Zelfs een verzoek of sterke aandrang van de burgemeesters om soldaten te sturen met de schepen onder Wolfert Harmensz ten behoeve van de koning van Ternate en de Nederlanders op de Molukken hadden zij afgeslagen daar zij een compagnie van kooplieden waren, en participanten op deze voorwaarden hun geld hadden ingelegd, en die liever wilden uittreden dan dit toelaten.6 In datzelfde jaar richtte hij met 16 andere kooplieden een compagnie op die handel dreef op de Witte Zee

vier regenten en de binnenvader van het leprozenhuis te Amsterdam in 1624.  Geportretteerd zijn: Sieuwerd Sem, Hendrick van Bronckhorst, Ernst Roeters en Dirck Vlack. Door Werner van den Valckert – http://www.rijksmuseum.nl/collectie/SK-C-417, Publiek domein, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=34249007

Samen met Roeter Ernst (en diens zoon) was hij regent van het Leprozenhuis, aan het einde van de Breestraat, recht tegenover de (latere) Portugese synagoge. Als regent van het Leprozenhuis verkocht hij vanaf 1609 erven aan de Nieuwe Houtgracht, nu het Mr Visserplein.

Tussen 1587 en 1620 kocht Sem zestien erven en huizen op de Lastage, waaronder een deel van een lijnbaan. Tussen 1587 en 1622 verkocht hij 23 erven op de Lastage en tien gelegen op Marken (Amsterdam) en Rapenburg. In 1616 kocht Sem de helft in een scheepswerf en twee huizen aan de oostzijde van Uilenburg. In 1620 was hij betrokken bij het uitreden van een schip aan Karel I van Guise die strijd voerde tegen Franse Hugenoten. Op 04-11-1626 verkocht Sem zijn werf op Rapenburg (nr. 14) aan de bewindhebbers van de WIC.7  Hij was tevens eigenaar van de vijf erven nr. 3, 10, 13, 34 en 35 in de Foeliestraat. 

File:Jan van der Heyden, View of Oudezijds Voorburgwal with the Oude Kerk in Amsterdam.jpg
Gezicht op Oudezijds Voorburgwal met de Oude Kerk door Jan van der Heyden (ca 1670)

In 1630 liet het echtpaar een testament opmaken. In 1631 behoorde Sem tot de rijkste Amsterdammers en woonde op de Fluweelenburgwal (OZ), tegenover de Bierkaai. Zij werden aangeslagen voor een bezit van een half miljoen gulden en bezaten een huis op de Dam, het Oudekerksplein, en in de Bree- en Warmoesstraat, pakhuizen op de Lastage, Rapenburg en Prinseneiland, een timmerwerf op Marken, een houttuin op Vlooienburg en diverse erven bij de Haarlemmerstraat, vier schepen, en landerijen en een boomgaard in de Wieringerwaard.8 

Familie en gezin

Zijn eerste echtgenote was Giert Symonsdr. Meebael, die hij had getrouwd in 1679. Zij was  de zuster van Claes Symonsz. Meebael, een onderkoopman die in 1599 op de Hollandia onder Cornelis van Heemskerck, vice-admiraal naar de Oost-Indië voer. In 1600 is Meebael door Jacob Wilkens in de factorij van Bantam achtergelaten om de handelscontacten uit te breiden.9 10 

In 1582 trouwde Sem met Marrige Bouwers (1565?-30 januari 1635); weer niet voor de pui, maar in de kerk. Zij was de dochter van Arent Bouwers, een welvarend en vooraanstaand koopman uit de Warmoesstraat, mogelijk betrokken bij de Beeldenstorm en Neeltje Hillebrandts. De inventaris op 03-02-1633 en 18-09-1633 van zijn tweede vrouw,  bevatte 69 schilderijen, vele met religieuse onderwerp.11 Het echtpaar had geen kinderen, de erfenis ging naar de langstlevende neven en nichten. 

Bij hun begrafenis in de Oude Kerk zijn zij beluid met de grote klok. Zij was uitermate katholiek want zij liet geld na aan het Maagdenhuis, en vier huisjes aan het R.K. Armenhuis voor het onderbrengen van 16 behoeftige vrouwspersonen die gratis woonden en van turf en boter werden voorzien; de bewoners van het Hamer en Bouwershofje zijn in 1885 verhuisd van de Wijdesteeg naar de Westerkade aan de Lijnbaansgracht. 

File:Marnixstraat 281 SPS MAB gevelsteen.jpg
Marnixstraat 281

Haar broer Melchior was jurist en in dienst van de stad; hij had een grote boekenverzameling. Balthasar woonde in Danzig, zeer waarschijnlijk een graanhandelaar. Over haar broer Arent is niet veel bekend. Haar oom Hendrick trouwde in 1569 met Catharina ten Berch. Haar neefje Gilles H. Bouwers trouwde in 1605 met Annetje Valckenier. Hun dochter Cornelia Bouwers trouwde in 1626 met Isaac Commelin en die kreeg beschikking over de graven in de Oude Kerk.

Haar zus Helena hertrouwde in 1587 met de zoon van Claes Burchmansz. Dob, de voormalige eigenaar van een lijnbaan op de Lastage, maar ook van een altaarstuk. Zij verhuisden naar Naarden. In 1619 kocht Sem haar aandeel in het ouderlijk huis in de Warmoesstraat.

Haar zus Ytje (-1615) trouwde in 1580 met Jacob Willemsz. van Warmont. Zij verhuisden naar Haarlem. Hun zoon, Willem Jacobsz, brouwer, schepen en burgemeester aldaar, liet zich twee keer portretteren door Frans Hals; evenals zijn broer (?) Sievert Sem of Steffen Warmont, regent van het Elisabethgasthuis en hun nichtje Duifje van Gerwen. In 1636 en 1649 verkochten de erfgenamen in Haarlem het bezit aan vastgoed aan de Haarlemmer Houttuinen, Prinseneiland en de OZ. Voorburgwal. 

Bronnen, noten en/of referentie

  1. Door de inkoopsommen van proveniers en de aanwinst van het klooster was de kas zo rijk gevuld dat de stad in de periode 1599-1623 het bestuur herhaaldelijk dwong om andere, minder goed bedeelde, instellingen financieel bij te staan, zoals de Aalmoezeniersarmen.
  2. 1592 7 april RB 10-459v en KW 16-50 met dank aan R. Koopman, Zaandam
  3. J.G. van Dillen, Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van Amsterdam, eerste deel, 1512-1611, ’s-Gravenhage 1929, p. 537, nr. 894
  4. Tussenbroek, G. van (2009) Amsterdam in 1597, p. 81
  5. Dodo’s en galjoenen: De reis van het schip Gelderland naar Oost-Indië, 1601-1603 bezorgd door Perry Morree
  6. NA 30452-196/140v-142, dd 4 december 1608.
  7. J.C. Overvoorde en P. de Roo de la Faille (1928) De gebouwen van de Oost-Indische Compagnie en van de West-Indische Compagnie in Nederland, p. 154
  8. https://archief.amsterdam/archief/5075/594
  9. Inventaris van de archieven van de compagnieën op Oost-Indië, 1594-1603
  10. De Vierde Schipvaart der Nederlanders naar Oost-Indië onder Jacob Wilkens en Jacob van Neck (1599-1604), deel II, p. . Uitgegeven door Jhr. H.A. van Foreest en A. de Booy. ‘s Gravenhage. Martinus Nijhoff
  11. Bok, M.J. (1994) Vraag en aanbod op de Nederlandse kunstmarkt, 1580-1700, p. 63.

Loading