David Pietersz. de Vries (La Rochelle, 1593 – Hoorn, 13 september 1655) was een zeeman uit Hoorn die vele zeeën bevoer en al vroeg de Nieuwe Wereld verkende. Aan het einde van zijn leven werd hij benoemd tot artilleriemeester.
Biografie
In 1617 voer hij voor de Noordse Compagnie naar het Jan Mayen. Als Hoornse schipper nam hij deel aan de Straatvaart. Hij voer voor een koopman uit Genua naar Ithaca en raakt in de problemen met zeerovers. Onder de zeerovers bevond zich een Nederlander, Ivan de Veenboer, die tijdens het gevecht het leven liet. In juli 1619 kwam hij terug in Amsterdam en werd kapitein van een eigen schip. In 1620 vertrok hij naar Newfoundland om stokvis te kopen en in Italië af te zetten. Hij trad in onderhandeling in Toulon met de Karel I van Guise, maar verkocht na veel vijven en zessen uiteindelijk zijn schip aan een mede-eigenaar uit Genua en reisde via Orange en Bourges naar Calais. Hij nam een brief en kaart mee terug voor stadhouder Maurits. In Den Haag weigerde hij Franciscus Junius bij de Admiraliteit in dienst te treden.
In 1624 liet hij opnieuw een schip bouwen om naar Canada te varen, maar dan in Franse dienst. De West-Indische Compagnie liet beslag op het schip leggen, waartegen hij zich met zijn schoonvader Simon Huych verweerde. De Vries verkocht zijn schip aan de Kamer van Dordrecht en vertrok naar Bayonne. In de haven van La Rochelle raakte een Frans schip, eigendom van Benjamin de Rohan-Soubise in brand. De Vries nam de drenkelingen aan boord en zette ze de volgende dag aan land. Onder Soubise nam hij deel aan de strooptochten op het Franse platteland en zeilde uiteindelijk naar Bristol. Daar ontmoette hij Willem van Nassau, heer van de Lek en Laurens Reael. De Vries die genoeg kreeg van de vijandelijkheden besloot om terug te keren naar huis.
In 1627 voer hij met een vloot van zes schepen naar Batavia; onder de passagiers werd J.P. Coen ontdekt, die zich al die tijd niet kenbaar had gemaakt. De Vries gaf opdracht de stokvis aan dek te brengen, toen die wel erg begon te stinken. Vanwege de windstilte schoot het schip niet op en ging de wijn op rantsoen. Bij Kaap de Goede Hoop meldde De Vries dat er twintig doden waren te betreuren en 73 zieken aan hoogstnodige herstelling toe waren. Er werden tenten opgezet, maar Coen had haast en vertrok eerder. In Batavia werd De Vries tot opperkoopman bevorderd en at krokodil, die met veel moeite gevangen was. Op het toilet vond hij een bundeltje papier met vijf diamanten. De eigenaar verschoot van kleur en bedankte hem. Hij zeilde naar Masulipatnam en beschreef de gewoontes van de bevolking, zoals een begrafenis, een slangenbezweerder en een 18-jarige weduwe die zich in het vuur wilde stortten om haar man te kunnen dienen in de andere wereld. De Vries bood aan om haar naar een ander land te brengen, hetgeen zij weigerde. Met 230 slaven aan boord zeilde hij terug naar Batavia, dat werd belegerd door 80.000 man. Onder Pieter van den Broecke en met de weduwe van Coen en dertig verstekelingen aan boord reisde hij terug naar het vaderland. Al na twee maanden begon het volk te muiten en wilde meer drank. Onder Engeland raakte het schip de koers kwijt en kwam bij Bristol terecht. De manschappen wilden van boord want vele waren ziek. De Vries ging aan land en liet vers vlees, brood, bier en melk aanrukken. De matrozen bleven kwaad op de schipper en De Vries stelde voor verder te varen en de zaak bij de bewindhebbers aan te kaarten. Ze hadden geen trek om via Schotland te varen en hingen de verkeerde zeilen uit. Via Noorwegen en Jutland kwam het schip eindelijk aan bij het Vlie.
Patroon
In mei 1632 zeilde hij naar Nieuw-Nederland op verzoek van Samuel Godin en in ruil voor een patroonschap.[1] Kiliaen van Rensselaer, Samuel Blommaert en Michiel Reyniersz Pauw sloten zich aan bij het gezelschap dat geïnteresseerd was in het stichten van nieuwe kolonies. Aan boord van de twee schepen bevonden zich behalve koeien, paarden en gereedschap voor de walvisvangst ook enkele negers.[2] Alvorens de beide schepen vertrokken, de Walvis en de Eenhoorn, kwam de mededeling dat op Swaanendael de hele bevolking was uitgemoord. In september was hij op Sint Maarten. Pas in november zeilde hij naar het noorden. Bij de Bermuda’s kwam hij in een vreselijke orkaan terecht. Begin december kwam hij aan bij de rivier de Delaware en zag drie indianen bij de puinhopen van het uitgemoorde en verbrande dorp, genaamd de Hollandse Tuyn. Al na enkele dagen sloot hij vrede met de indianen. Op 10 maart 1633 kwam hij aan in Jamestown en onderhandelde met de Engelse gouverneur. Via Manhattan, waar hij Wouter van Twiller ontmoette, en West-Indië om zout te laden, ondernam hij de terugreis. In Engeland heeft hij volgens twee bemanningsleden tabak uitgeladen en op Texel beverpelzen. Eind juli is hij terug in Amsterdam, waar hij door de directeuren ter verantwoording is geroepen.
In 1634 zeilde hij naar Guyana in opdracht van Jan Bicker met dertig kolonisten aan boord. Hij landde aan bij het Duivelseiland en werd door de bevolking naar Cayenne gebracht. Met de kleinzoon van een Indiaans opperhoofd aan boord zeilde hij naar de Commewijne. Daar bleken 60 Engelsen te wonen. Er gingen op hun verzoek 150 indianen aan boord die hij in Demerary weer afzette. In Virginia wilde hij tabak aan boord nemen, maar de oogst was nog niet binnen. Er lagen 36 Engelse schepen en de vraag was groter dan het aanbod.
In 1638 voer hij voor de laatste keer naar Nieuw-Nederland, nu niet als gezagvoerder maar als passagier op een schip van de WIC. In 1639 stichtte hij op Staten Eiland een kolonie, die hij verhuurde. De Vries startte met de kolonie ‘Vriesendael’, stroomopwaarts voorbij Fort Nassau. Hij beschreef Engelse dorpen, nauwelijks een jaar oud, gesticht door wellevende Puriteinen. De Hollanders beschikten over te weinig timmerlieden om ook maar een fatsoenlijke kerk op te richten.
In 1640 zeilde hij de Hudson op naar Rensselaerswijck en kopieerde de aantekeningen van de plaatselijke dominee, met hier en daar een wijziging of aanvulling. De Vries maakte vervolgens uitvoerige aantekeningen over het leven van de Noord-Amerikaanse indianen en de massamoord die in 1643 plaatsvond onder leiding van gouverneur Willem Kieft, de voorganger van Peter Stuyvesant. Toen zijn kolonie in brand werd gestoken, werd het De Vries te gortig. Hij bezocht Nieuw-Zweden en Virginia en vermeldde dat de kapitein er zijn Madeira niet kon slijten aan de puriteinse bevolking. In 1644 ondernam hij de terugreis. Van zijn verdere leven is weinig bekend.
In 1655, nadat hij de zee vaarwel had gezegd, stelde De Vries het verhaal van zijn reizen te boek in Korte historiael, ende journaals aenteyckeninge, van verscheyden voyagiens in de vier deelen des wereldts-ronde, als Europa, Africa, Asia, ende Amerika gedaen, in 1912 uitgegeven door de Linschoten-Vereniging.
Noten
- Verscheyden voyagien van David Pietersz. de Vries, 1618-1644, p. 147
- Verscheyden voyagien van David Pietersz. de Vries, 1618-1644, p. XXVII.
Bron
Verscheyden voyagien van David Pietersz. de Vries, 1618-1644. (1912) Bewerkt door Herman Theodoor Colenbrander. Werken uitgegeven door de Linschoten-Vereniging.
Externe links
Dit artikel werd op de Nederlandse Wikipedia opgeheven. Daar houdt men niet van zulke details.