De Vereenigde Oostindische Compagnie, meestal afgekort tot VOC, was een beroemde en machtige Nederlandse handelsonderneming met een jarenlang monopolie op de specerijenhandel tussen Europa en Azië. De VOC was in de 17e en 18e eeuw het grootste handelsbedrijf ter wereld dat niet alleen op maar ook tussen Aziatische landen voer.
Inhoud
Algemeen
De VOC was de eerste naamloze vennootschap ter wereld met verhandelbare aandelen, teneinde de handelsexpedities te bekostigen.[2] De VOC wordt ook vaak genoemd als de eerste multinationale onderneming.[3] Dat kwam door de krachtige kapitaalsstroom van voormalige Antwerpse kooplieden in Amsterdam en Middelburg en steun van de Staten-Generaal der Nederlanden waardoor het mogelijk was de kostbare reizen te organiseren. Het uitrusten van een vloot en bewapening kostte handenvol geld en de winsten bleven de eerste 21 jaar, ondanks de kaapvaart dan ook beperkt.[4]
De VOC was niet alleen een handelsonderneming, maar ook een staatkundige organisatie. In een groot gebied in Z.O. Azië regelde zij bestuur en rechtspraak, had zij een eigen leger en vloot en sloot zij naar believen tractaten met oosterse vorsten.[5] Voor de VOC was het belangrijk om een militaire structuur in de Oost op te bouwen om de belangen te beschermen of handel met de lokale bevolking af te dwingen. De compagnie stortte zich daarnaast in dure campagnes om de Portugezen te verdrijven. Duizenden soldaten, meestal zonder enige ervaring en op zoek naar erotiek en avontuur, belandden op die manier in de forten en factorijen in de Verre Oost, vaak na een moeizame reis met ziekte en ontberingen.
Er werd door de VOC handel gedreven (hoewel soms maar kort) met onder meer de havenstad Mokha in Jemen, Perzië, Gujarat, Malabar, Ceylon, de Coromandelkust, Bangla-Desh, Thailand, Cambodja, Vietnam, Taiwan, China, Japan en op de Molukken, waar lange tijd de meeste winst werd gemaakt. De VOC groeide in de 17e eeuw tot een bedrijf met naar schatting 11.000 medewerkers en zo’n 20 vestigingen. Rond 1700 was de helft van het aantal medewerkers soldaat.[6] Op het toppunt van haar macht had de VOC 25.000 medewerkers in Azië in dienst. In Nederland had de VOC zo’n 3.000 medewerkers, en indirect waren nog vele duizenden mensen in de toelevering economisch afhankelijk van de Compagnie.
Oprichting
Tussen 1498 en 1595 was de specerijenhandel volledig in handen van Portugal, nadat Vasco da Gama de vaarroute om Afrika ontdekte. Kaarten werden strikt geheimgehouden, zodat Portugal in feite het monopolie op de handel had, gedekt door het pauselijke Verdrag van Tordesillas. De Republiek (en ook andere Europese staten) erkende het Verdrag niet. Pas toen Jan Huygen van Linschoten, die lange tijd in Portugese dienst was, terug kwam uit de Oost, en in 1595 zijn Reys-Gheschrift publiceerde, verkreeg men de noodzakelijke kennis om zelf een expeditie uit te rusten. Hij suggereerde niet door de Straat van Malakka te varen, maar door de Soenda Straat, zodat met minder Portugese tegenstand behoefde te worden gerekend.
Nog in hetzelfde jaar stuurde de Compagnie van Verre een expeditie van vier schepen uit naar Indië onder leiding van koopman Cornelis de Houtman. Toen in 1597 drie van de vier schepen behouden terugkeerden, bleek dat een dergelijke expeditie mogelijk was zonder al te veel strubbelingen met de Portugezen. In de daaropvolgende jaren werden diverse expedities op touw gezet.[7] Sommige liepen op mislukkingen uit, andere waren een groot succes met winsten van enkele malen de kosten.
Voordat de VOC in 1602 het licht zag bestonden er zeven jaar lang verschillende voorcompagnieën. Johan van Oldenbarnevelt zag de situatie met zorgen aan; de voorcompagnieën waren vooral bezig elkaar te beconcurreren en de winsten namen snel af. Toen in 1600 de Engelse Oost-Indische Compagnie werd opgericht, spoorde hij de Staten-Generaal aan om aan de veelheid van kleine en grote compagnieën een einde te maken en alle voorcompagnieën in één grote compagnie te laten opgaan.
In 1602 werd in Middelburg tot de oprichting van de VOC besloten. De besprekingen, die op 5 maart 1602 in Middelburg aanvingen tussen de Staten van Zeeland en de Staten van Holland – waarbij naast de stadhouder, ook de beide raadpensionarissen aanwezig waren – resulteerden niet zo maar in een samenwerking op het gebied van de handel. De Zeeuwen bleven op het standpunt staan, dat er periodiek ook in hun gewest vergaderd zou worden en dat er per kamer zou worden gestemd en niet hoofdelijk. Stadhouder Maurits riep Middelburg en twee kleine Zeeuwse steden bij elkaar, die ieder ook een bewindhebber eisten en een aandeel in de bouw van schepen. Balthazar de Moucheron wilde wel meewerken, maar eiste vrije vaart op de oostkust van Afrika en uitstel van betaling.[8] De Zeeuwen werden vermaand beter te letten op de schade en de interest.
Van het gezamenlijke kapitaal van 6,4 miljoen gulden bracht Amsterdam 57% in, Middelburg 20%, Enkhuizen 8%, Delft 7%, Hoorn 4% en Rotterdam 3%. De 74 eigenaren van de diverse voorcompagnieën verkregen allen dezelfde waardigheid en behielden die voordelige positie hun leven lang als bewindhebber. Bewindhebbers moesten minstens 25 jaar oud zijn.
Optreden in de eerste jaren
De uitreding van schepen was een zo kostbare aangelegenheid dat er aanvankelijk weinig winst werd gemaakt. Typerend is het feit dat de bewindhebbers van de VOC aanvankelijk uit eigen zak de boekhouders, kassier en het overige kantoorpersoneel moesten bezoldigen.[9] De koersen van de actiën stegen snel toen Steven van der Hagen in 1605 als eerste met een rijke lading terug kwam en er in 1607 geruchten waren over de verovering van Malakka. Vanwege het ophanden zijnde Twaalfjarig Bestand vond de stadhouder uit strategische overwegingen dat de aandacht moest afgeleid worden naar Azië waar de vijand uiteraard zwak vertegenwoordigd was. De oude en nieuwe bewindhebbers gingen akkoord met een offensief optreden van de VOC, hetgeen niet alle bewindhebbers kon bekoren.
Al in 1605 werd Isaac le Maire vanwege malversaties de bewindhebberskamer uitgezet; hij kon zich bij nader inzien niet langer vinden in het monopolie en zon op wraak. Op 25 januari 1608 kreeg de Amsterdamse Kamer toestemming op Rapenburg een eigen werf te stichten, de Peperwerf. In 1609 verliet Syvert P. Sem met een aantal medestanders, maar mogelijk ook Cornelis Matelieff de Jonge uit Rotterdam, die zich niet konden verenigen met de agressieve politiek, de VOC uit vrije wil. Inmiddels was er een overdreven grote voorraad specerijen opgebouwd, maar een winstuitdeling bleef uit. De verliezen van Matelieff en Paulus van Caerden drukten de koers. De lastige Le Maire beschuldigde de bewindhebbers van slechte bedrijfsvoering en begon een tegenactie door een compagnie in aandelen op te zetten en zodoende de bewindhebbers onder druk te zetten. De Heren XVII benoemden met toestemming van de Staten-Generaal Pieter Both als als eerste gouverneur-generaal met uitgebreide bevoegdheden inzake benoemingen om naar eigen inzicht te handelen met de bedoeling verdere kritiek in de kiem te smoren. Eerst in 1610 werd dividend uitgekeerd aan de participanten [10] De uitkering was evenwel niet naar ieders wens, want ze was in natura en de markt was verzadigd. Na 1611 keerde de VOC jarenlang geen dividend uit. De bewindhebbers hadden na de verkoop van de aangevoerde handelswaar en de uitrusting van een nieuwe vloot het surplus steeds onderling verdeeld, zonder reserves aan te leggen voor tegenslagen. In 1612 verklaarde de Heren XVII dat het onmogelijk was de eerste tienjarige rekening af te sluiten en de participanten die dit wensten hun geld terug te geven. De Staten-Generaal billijkten de zelfverrijking van de directieleden en bepaalden dat de kapitaalverstrekkers nog tien jaar op hun geld moesten wachten.[11]
Reizen tot 1614
- 1602 Wijbrand van Warwijck met 14 schepen [12]
- 1603 Steven van der Hagen met zes of tien schepen
- 1605 Cornelis Matelieff de Jonge met zeven of elf schepen
- 1606 Paulus van Caerden met acht schepen
- 1607 Jan Hendrikcx Craan met twee schepen
- 1608 Pieter Willemsz. Verhoeff met negen, dertien of vijftien schepen.[bron?]
- 1609 twee schepen
- 1610 Pieter Both vertrok met acht, maar arriveerde met zeven schepen
- 1610 Hendrik Brouwer met drie schepen
- 1611 Laurens Reael met twee schepen
- 1611 Adriaen Maertensz. Block met twaalf schepen
- 1612 Jan Pieterszoon Coen met twee schepen
- 1613 Willem Brouwerszoon Stevens drie schepen
- 1613 Gerard Reynst met negen schepen
- 1614 zeven schepen
- 1614 Joris van Spilbergen met vijf schepen
Regels door de VOC
Als proviand werd o.a. stokvis, graan, erwten, bier, meel, olie, zout, azijn, kaarsen, suiker, gort ingeladen. Vermoedelijk ook koeken en beschuit.
Het was vanaf 1631 verboden contanten op goederen uit het vaderland naar Indië mee te nemen, en van Indië naar Patria niet meer dan enige kleinigheden, de waarde van twee maanden gage of (voor hen, die meer dan 50 gulden per maand verdienden) van 100 gulden niet te boven gaande. Alle meubelen en het huisraad moesten voor het vertrek uit Indië verkocht worden. Het daardoor verkregen en eventueel reeds vroeger gespaarde geld werd aan de Compagnie afgegeven tegen een wissel op de kantoren van de compagnie te Amsterdam tegen een rente van 10%. Geen brieven naar het vaderland mochten met de schepen meegegeven worden buiten die, welke gedeponeerd waren in een doos, die onder controle van de Regering stond. Wie een particuliere brief overbracht verbeurde twaalf maanden gage. Wie een schip in Straat Soenda, of op de rede van Batavia bezocht, voordat het drie etmalen voor anker had gelegen en door de daartoe aangestelde commissarissen was gevisiteerd, werd gedegradeerd in rang en salaris en beboet met 100 realen.1
Smokkel
In Indië was het de dienaren alle handel, direct of indirect, verboden. Van hoog tot laag hielden de werknemers zich bezig met smokkel om hun salarissen van de VOC aan te vullen. De VOC kon niet anders dan deze handel oogluikend toestaan om het bedrijf gaande te houden. Het was zelfs levensgevaarlijk je aan de voorschriften te houden.
Niettemin is de VOC in de tweede helft van de 18e eeuw ten onder gegaan aan interne corruptie en aanhoudend mismanagement. Bovendien bleek dat compagnie niet opgewassen was tegen de toenemende Engelse invloed in Azië. Zeker is dat ten tijde van de Bataafse Revolutie de handelwijze, (vanuit humanitair oogpunt) en structuur, niet langer aanvaardbaar werd geacht en de schulden en vorderingen zijn overgegaan naar de Nederlandse staat.
Bestuur
De Generale Vergadering van de VOC of College, bestond uit 17 bestuurders of afgevaardigden (de Heeren XVII), die vier afdelingen met totaal zes kantoren of kamers vertegenwoordigden. Te weten:
- Amsterdam, belast met de helft van de activiteiten, leverde acht bestuurders;
- Zeeland, Middelburg, verantwoordelijk voor een vierde van de activiteiten, leverde vier bestuurders;
- Noorderkwartier of West-Friesland, Enkhuizen en Hoorn, zorgde voor twee bestuurders en achtste van de activiteiten;
- Maaze, Delft en Rotterdam, ook een achtste van de activiteiten, ook twee bestuurders.
Verdeeld over de zes kamers telde de VOC 74 bewindhebbers, maar dat aantal werd niet altijd gehaald. Per VOC-kantoor bedroeg het aantal bewindhebbers voor Amsterdam 20 en voor Middelburg 12, terwijl Delft, Rotterdam, Enkhuizen en Hoorn ieder zeven bewindhebbers hadden. Ze hadden minstens 3.000 gulden ingelegd; voor Amsterdam en Zeeland gold zelfs een bedrag van 6.000 gulden. Ook Gelderland, Utrecht, Friesland, en Dordrecht stuurden in 1613 en 1614 een bewindhebber naar de kamer van Amsterdam; Haarlem en Leiden in 1648, Gouda pas in 1665.
Het Stadsarchief bezit handgeschreven Aantekeningen betreffende de Verenigde Oostindische Compagnie over de jaren 1602-1765 met een lijst van alle bewindhebbers tot 1745 en van de hoofdparticipanten tot 1749. [https://archief.amsterdam/inventarissen/scans/5059/67/start/10/limit/10/highlight/2]
Kamers van de VOC
De VOC had een zestal Kamers, die gezamenlijk het startkapitaal voor de VOC bijeenbrachten. De Kamers hadden ieder hun eigen verantwoordelijkheid. Ze konden zelf handelen, zolang ze binnen de door de VOC gestelde normen bleven. Het aantal bewindhebbers van iedere Kamer dat werd afgevaardigd naar de Heeren XVII was zo vastgesteld dat Amsterdam alléén geen absolute meerderheid had (dit op aandringen van de Zeeuwen).
Totale inleg voor de oprichting van de VOC (bedragen per 31 augustus 1602 zoals definitief vastgesteld door de Heeren XVII), uitgesplitst naar kamer, bedragen in gulden:
Kamer | kapitaal[13] | Afgevaardigden |
---|---|---|
Amsterdam | 3 679 915 | 8 |
Middelburg | 1 300 405 | 4 |
Enkhuizen | 540 000 | 1 |
Delft | 469 400 | 1 |
Hoorn | 266 868 | 1 |
Rotterdam | 173 000 | 1 |
Totaal: | 6 429 588 | 16 (+1) |
Heeren XVII
De VOC werd door de bewindhebbers van deze Kamers, de Heren XVII, afwisselend bestuurd vanuit Amsterdam en Middelburg. De vergaderingen van de Heren XVII werden eerst twee en later drie keer per jaar gehouden. Deze vergaderingen vonden zes jaar achtereen in Amsterdam en daarna twee jaar in Middelburg plaats. Jaarlijks stelden de Heren XVII een lijst op met producten die geïmporteerd moesten worden uit Azië. De vergaderingen duurden meerdere weken en er werden besluiten genomen over het dividend, de omvang van de vloot, de hoeveelheid van voor Azië bestemde goederen inclusief goud en zilver, en de gewenste goederen uit Azië, de veilingdata, en hoeveel iedere kamer maximaal mocht veilen. De bewindhebbers van de afzonderlijke Kamers, waar uiteindelijk de reizen georganiseerd werden, zagen elkaar uiteraard veel vaker. Zij waren verantwoordelijk voor het uitvoeren van het beleid van de Heren XVII.
In geheime instructies (1617) bepaalde de VOC dat er een journaal moest worden bijgehouden en na terugkomst alle papieren moesten worden ingeleverd. Het openbaar maken van informatie was alleen aan de VOC toegestaan (1619). In 1643 werd bepaald dat alle octrooigebieden systematisch moesten worden beschreven.[14]
De VOC betaalde de Admiraliteiten een aanzienlijk bedrag (364.000 gulden ) voor de bescherming van de vloot.
In 1622 voerden de participanten oppositie tegen de bedrijfsvoering. De winst die Geurt van Beuningen, Cornelis en Jacob Bicker, Elias Trip en anderen had gemaakt, door de hele voorraad op te kopen die onderweg was, ging sommigen te ver.[15] De aandeelhouders beschuldigden de bewindhebbers in een pamflet van mismanagement, persoonlijke verrijking, belangenconflicten en een gebrek aan openheid in de financiële situatie van de VOC.[16] Bij de vernieuwing van het octrooi in 1623 werd de macht van de bewindhebbers enigszins beperkt.[17] Met de nieuwe regel dat ze voor een periode voor drie jaar bewindhebber konden blijven, en vervolgens drie jaar niet, werd al spoedig de hand gelicht.[17] De bewindhebbers konden alleen op publieke veilingen en tegen de dezelfde voorwaarden als anderen handelswaren opkopen. Vanaf 1642 ging men over op het systeem van veilingen.[18] In 1647 probeerde de nagenoeg failliete WIC tot een fusie met de VOC te komen. De bewindhebbers verzetten zich met hand en tand en sloegen een hoge toon aan; zij meenden dat zij het recht hadden het handelsgebied te verkopen, maar vergaten dat ze afhankelijk waren van verlenging van het octrooi door de Staten-Generaal.[5] Vanaf 1647 werden de bewindhebbers vast bezoldigd, evenals het kantoorpersoneel.[19] Tot 1657 hielden de bewindhebbers en boekhouders van de afzonderlijke kamers alles zoveel mogelijk geheim voor elkaar.[20]
De werven en de opslagplaatsen van de Oost-Indische Compagnie op Rapenburg zijn als gevolg van capaciteitproblemen in de tweede helft van de 17e eeuw naar Oostenburg verplaatst.
In 1693 gaven de Heren XVII op initiatief van Johannes Hudde opdracht aan Pieter van Dam om de geschiedenis te beschrijven.[21] In 1701 verscheen Beschryvinge van de Oost-Indische Compagnie, alleen bestemd voor de bewindhebbers. De twee gedrukte exemplaren kwamen achter slot en grendel.[22] Van Dam, die in 1652 benoemd was als advocaat, schatte dat er bijna net zoveel particuliere handel werd gedreven als voor rekening van de compagnie.
Haags Besogne
In Den Haag zetelde het Haags Besogne. Dit was een administratieve commissie binnen de VOC die de correspondentie met Indië controleerde.[23] Vanaf 1614 had de Compagnie slechts één advocaat in dienst, doch de toenemende omvang van de werkzaamheden dwong spoedig tot de aanstelling van Willem Boreel als tweede advocaat in 1618 en later ook van een adjunct-advocaat. Tot de werkzaamheden van de advocaat behoorden het bijwonen van de vergaderingen van de Heren XVII, de Haagse Besognes en Commissies, het aan de orde stellen van zaken in de vergadering, het lezen van missiven, requesten, remonstrantiën etc., het optekenen van de resoluties en het registreren in “Secreete boeken of notulen”, die evenals andere geheime stukken en papieren door de advocaat werden bewaard.[24]
Raad van Indië
Ieder jaar werd vanuit Batavia kopien van de boekhouding opgestuurd met behulp van kleine, snelle schepen, die blijkbaar ook als lading goud meebrachten.
Handelsgebied
Samen met Pieter Both, de eerste gouverneur-generaal, stond Jan Pietersz. Coen een beleid voor om op agressieve wijze een monopolie te verwerven in de specerijenhandel in Indische archipel. Om dat te bereiken voerde Coen oorlog tegen Europese rivalen en Indonesische vorsten. Net als de Portugezen in Goa zag Coen als doel alle handel te centraliseren en via Batavia te laten verlopen. Vervolgens beoogde hij de handel op het Keizerrijk China te monopoliseren door havens te bezetten die door Chinese schippers werden aangedaan, en oorlog te voeren tegen Spanjaarden en Portugezen om hun aandeel in de lucratieve handel met het onbekende maar rijk geachte China af te buigen naar Batavia.[25] Coen’s tactiek was om zoveel mogelijk last te veroorzaken, zodat de Chinezen gedwongen zouden zijn om te onderhandelen.[26] De haven van Manilla werd geblokkeerd door een vloot onder Willem Jansz, zodat Chinese kooplieden gedwongen werden Batavia aan te doen.[27] De Chinezen bleven onverzettelijk, en dulden geen handel aan de kust, maar gaven de VOC toestemming zich op Formosa te vestigen. Na de overgave van Fort Zeelandia in 1662 veranderde de situatie sterk. Het doel van de drie achtereenvolgende expedities van Balthasar Bort naar China was om na de val van de Mingdynastie het nieuwe Mantsjoebewind voor zich te winnen door de Z.O-kust waar Coxinga en andere opstandige prinsen zich ophielden aan te vallen.[28] Dan zouden de Chinezen misschien toestemming geven voor de rechtstreekse handel op het land.[29]
Wie zaken deed met de VOC was verplicht dit te doen via de Wisselbank [wat altijd resulteerde in grote omzetten]. Tijdens de achttiende eeuw verkreeg de VOC hun benodigde goud en zilver niet langer direct van de Wisselbank, maar via de tussenkomst van particuliere keurslijpers en muntmeesters. Tussen 1722 en 1731 leverden zij zilverbaren aan de VOC, die waren vervaardigd uit gesmolten munten, voornamelijk Spaanse Amerikaanse reales de a ocho of “stukken van acht”, en voorzien van een VOC-stempel. (Gewicht 1960 gram en 98,7% puur zilver.) Binnen tien jaar tijd had de VOC 22,5 miljoen gulden schuld bij de Wisselbank. De Nederlanders hadden in Azië weinig te bieden behalve zilver en goud. Daarom moesten de VOC-schepen naar Azië varen met zilverbaren en gouden munten om Aziatische goederen te betalen. In de periode 1726–1751 produceerden de munthuizen zilveren ducaten met het monogram van de VOC. Uit het oogpunt van risicospreiding werden de contanten over zoveel mogelijk schepen verdeeld. Eenmaal in Azië werden deze baren omgesmolten en opnieuw gemunt in munten zoals roepies, die in het Oosten gebruikt konden worden. De schepen die rechtstreeks naar Ceylon of China gingen, werden alleen door de Kamers Amsterdam (ieder jaar) en Zeeland (om het andere jaar) uitgerust — de kleine Kamers hadden daar geen deel aan.[99, https://jaarboekvoormuntenpenningkunde.nl/jaarboek/1985/1985d.pdf]
In 1729 werd het Nederlandse handelaren toegestaan om handel te drijven in een wijk van Kanton. Ondanks enkele beperkingen bleef zilver de handel aandrijven door de populariteit ervan in Europa. Dit, gecombineerd met een hoge vraag naar Chinese thee, zijde, katoen en Chinese keramiek, creëerde chronische handelstekorten voor Europese regeringen, die gedwongen waren zilvertekorten te riskeren om handelaren in Azië te voorzien. Tussen 1736 en 1745 leende de VOC bijna 50 miljoen gulden van de bank. De Wisselbank bleek een van de belangrijkste bronnen voor contante middelen in Azië. In het midden van de achttiende eeuw ging 85 procent van de VOC-edelmetalen (goud en zilver) naar India.
Het einde van de VOC
Conclusie
De VOC was een soort staatsbedrijf met verregaande voorrechten. Niet alleen had zij een Nederlands monopolie op de handelsroutes rond Kaap de Goede Hoop en door de Straat Magellaan; ook had ze bij haar oprichting het recht gekregen in allerlei situaties op te treden in naam van de Staten-Generaal der Nederlanden. Zo mocht de VOC zelf verdragen sluiten, munten slaan en oorlogshandelingen verrichten. In het begin gebruikte de VOC haar militaire voorrechten vooral om zich te beschermen tegen de Spanjaarden en Portugezen, die de nieuwkomer in Azië bepaald niet hartelijk verwelkomden. Al kort na haar oprichting (1602) ging de VOC echter ook geweld gebruiken als onderdeel van haar handelspolitiek. Zo werd agressief opgetreden tegen de bevolking van de Molukken om de gunstige handelsvoorwaarden te af te dwingen; op Java werd bewust een conflict geëscaleerd tussen Mataram en Bantam om Batavia te kunnen stichten. Zo werd de VOC al snel, naast een handelsonderneming, ook een politieke en militaire speler in Azië.[31]
In de gehele bestaansperiode van de VOC zijn meer dan 4700 reizen onder VOC-vlag naar Azië uitgevoerd, waarvan 3000 na 1700 en in totaal 1147 vanaf de Middelburgse rede bij Fort Rammekens. In de twee eeuwen van haar bestaan zijn in totaal bijna 1 miljoen mensen uitgevaren; daarvan keerde een derde deel terug.[32] Gemiddeld stierven er 300 tot 500 man per jaar tijdens de reis; de schattingen lopen uiteen van 5% in de 17e eeuw tot 10% als er epidemieën uit braken.[33] Van de in totaal 1772 VOC-schepen, die tussen 1602 en 1795 van stapel liepen, werden er 336 op de Middelburgse werven gebouwd; 247 schepen gingen in die periode verloren.
De voorstelling, dat de Bataafse republiek in het bezit kwam van een failliete boedel (134 miljoen), is in de wereld gekomen door een gebrekkige boekhouding bij de Oost-Indische Compagnie [37]; in werkelijkheid verwierf de republiek voor een luttel bedrag een eilandenrijk, dat grote economische mogelijkheden in zich borg.[38]
Overige artikelen betreffende de VOC
- Kaapkolonie
- Kasteel de Goede Hoop in Kaapstad
- Nederlands Mauritius
- Handelsposten van de VOC in het Midden-Oosten
- VOC in Bengalen
- VOC in Birma
- Geschiedenis van de betrekkingen tussen Nederland en Thailand
- Nederlands Malakka
- VOC op de Banda-eilanden
- Amboina (VOC-gebied)
- Tonquin
- VOC-mentaliteit
Overige lijsten met VOC-functionarissen
- Lijst van gouverneurs van Nederlands-Ceylon
- Lijst van VOC-commandeurs van Malabar
- Lijst van VOC-directeuren in Bengalen
- Lijst van opperhoofden van Nederlands Birma
- Lijst van gouverneurs van Nederlands Malakka
- Lijst van VOC-opperhoofden op Hirado en Dejima
- Philippus Baldaeus heeft als eerste Europeaan de cultuur, de religie van de Singalezen en de taal (grammatica) de Tamils, die in het noorden van het eiland wonen, beschreven.
- François Caron schreef een belangwekkende analyse van Japan, die in de 17e eeuw meer dan twintig keer werd vertaald.
- Pieter van Dam schreef in opdracht van de bewindhebbers, de Heren XVII een geschiedenis van de VOC, waarmee hij in 1693 begon en die hij in 1701 voltooide.
- Nicolaas de Graaff maakte als scheepsarts in totaal zestien reizen over de hele wereld. Hij schreef een humoristisch verslag dat in 1701 postuum verscheen als Reisen van Nicolaus de Graaff, na de vier gedeeltes des werelds te samen met de Oost-Indise spiegel.
- Hendrik Hamel lukte het na 13 jaar gevangenschap uit Korea te ontsnappen. Hij is vooral bekend geworden door zijn reisverslag. Het is in Europa tijdenlang de enige bron van informatie geweest over dat land.
- Johan Nieuhof was na een reis van 2.400 km van Kanton naar Peking (1655-1657) de meest toonaangevende Europese schrijver over China. De 150 prenten leidden in de 18e eeuw tot populariteit van de chinoiserie. Hij verdween in 1672 spoorloos op het eiland Madagaskar toen hij in een sloep aan land was gegaan op zoek naar drinkwater.
- Aernout van Overbeke schreef Geestige en Vermaeckelicke Reys-beschryvinge Van den Heer Aernout van Overbeke Naer Oost-Indiën gevaren, ten dienste van de E.E. Heeren Bewinthebberen van de Oost-Indische Compagnie, Voor Raet van Justitie,in den Jare 1668. Vervattende verscheyde kluchtige voorvallen, en koddige gedachten op de selve, geduerende sijn Reyse van Amsterdam tot Batavia. Amsterdam: Jan Joosten, 1671.
Hendrik van Rheede schreef over de flora van India een standaardwerk Hortus Indicus Malabaricus, dat tussen 1678 en 1703 in twaalf delen werd uitgebracht. Het werk bevat gravures van grote kwaliteit en gedetailleerde beschrijvingen van 740 planten uit de Malabar, die medicinaal of economisch nut hadden.
- Georg Eberhard Rumphius verbleef 49 jaar op Ambon en is de auteur van Het Amboinsche kruidboek. Het gigantische werk van maar liefst 1661 foliobladen werd naar de Republiek verscheept maar verdween naar de zeebodem in een zeegevecht. Gelukkig had Johannes Camphuys kopieën laten maken en het lukte uiteindelijk toch zijn werk uit te geven. Het werk legde de basis voor het wetenschappelijk onderzoek naar de flora en fauna van de Molukken en de zee eromheen.
- Wouter Schouten, een chirurgijn, publiceerde in 1676 drie boeken over zijn reizen. De Oost-Indische voyagie behoort tot de beste reisverhalen die destijds zijn geschreven.[39]
- François Valentijn was een Nederlandse dominee die tweemaal is uitgezonden naar “de Oost”. Eenmaal terug schreef hij Oud en Nieuw Oost-Indiën, een naar omvang en perspectief nooit weer bereikte beschrijving van Azië. Hij schreef over alle gebieden waar de Nederlanders handel dreven. Het bevat allerlei geografische, historische, juridische, politieke, en botanische beschrijvingen. Daarnaast geeft het werk een beeld van hoe een zeventiende-eeuwer tegen andere culturen aankeek. Er zijn weinig boeken waaruit zo vaak geciteerd wordt als uit Valentijn.
- Dirk van Hogendorp (1761-1822) klaagde het bewind in Indië met succes aan. Zijn in 1799 uitgegeven Bericht van den tegenwoordigen toestand der Bataafsche bezittingen in Oost-Indien en den handel op dezelve, waarin hij zich o.a. een tegenstander van de slavernij toonde, was geruchtmakend en werd met instemming ontvangen.
Cartografen
- Familie Bleau, uitgeverij van kaarten en globes
- Johannes Janssonius
- Frederik de Wit
- Gerard Valck
VOC-schepen
Tussen 1603 en 1658 vertrokken er gemiddeld vijftien schepen per jaar. In 1659 beschikte de VOC over slechts tien schepen van meer dan 1000 ton; het merendeel waren jachten en fluiten van ongeveer 400 ton.[J. Aalberse (1916), p. 19]
- Aernhem
- Akerendam
- Amsterdam
- Breskens
- Batavia
- Concordia
- Castricum
- De Dry Heuvels
- De Dry Papegaijtiens
- Duyfken
- Eendracht (van Dirk Hartog)
- Geldermalsen
- Gouden Buys
- Meermin
- Nijenburg
- Prins Willem
- Voetboog
- Westerbeek
- Wimmenum
Rangen aan boord liepen van scheepsjongen tot opperkoopman, schipper of commandant van de retourvloot. De minimum leeftijd was 13, later opgetrokken tot 16 jaar. Een matroos verdiende zo’n 100 gulden per jaar (incl. eten en onderdak, maar zonder winstaandeel). Ter vergelijking; een Raad van Indië verdiende 350 gulden, de gouverneur-generaal 1.200 gulden per maand, exclusief vrije kost en inwoning.
Andere Oost-Indische Compagnieën
- Britse Oost-Indische Compagnie
- Deense Oost-Indische Compagnie
- Franse Oost-Indische Compagnie
- Oostendse Compagnie
- Pruisische Aziatische Compagnie
- Zweedse Oost-Indische Compagnie
- Compagnia Genovese delle Indie Orientali
Zie ook
De archieven van de Vereenigde Oostindische Compagnie staan sedert 2003 op de Lijst van het Wereldgeheugen ((en) Memory of the World Register; (fr) Régistre de la Mémoire du Monde). Deze lijst, ook Werelderfgoed voor Documenten genoemd, wordt opgemaakt door de UNESCO. De VOC-archieven worden door overheidsinstellingen bewaard in Kaapstad (Zuid-Afrika), Chennai (Tamil Nadu, India), Colombo (Sri Lanka), Jakarta (Indonesië) en Den Haag.
Bronnen, noten en/of referenties
|
Externe links
- KB.nl: Koninklijke Bibliotheek, dossier 400 jaar VOC
- Maleisie.be: De VOC in Maleisië
- Vaartips.nl: Oude zeegaande schepen
- Oudsteaandeel.nl Het oudste aandeel ter wereld
- J. Aalberse (1916) Rijcklof van Goens, commissaris en veldoverste der Oost-Indische Compagnie, en zijn arbeidsveld, 1653/54 en 1657/58, p. 25 ↩
- Detail R. Koopman, Zaandam ↩
- Lodewijk Petram De koersval van 1672 en de grenzen van het vertrouwen op de Amsterdamse aandelenmarkt ↩
Dit artikel is een oudere versie van wat nu op Wikipedia te lezen is. Het had toen bijna 50.000 lezers per maand. Nu veel minder. Vandaar dat ik deze versie hier heb geplaatst.