Categorie archieven: schilders, schilderijen en verzamelaars

IN DE VRYS, Singel 270

 

EEN HUISONDERZOEK

 

image002Aan de achterkant van het pand Singel 270 bevindt zich een witgeverfde gevelsteen, onzichtbaar voor de buitenwereld. Op de gevelsteen is een bebaarde man afgebeeld, gestoken in een geplooid jakje, een opvallend wijde broek, met pikhaak en een mandje. Onder de steen staat: “IN DE VRYS”. De Vereniging Vrienden van Amsterdamse Gevelstenen verzocht mij na te gaan of er een relatie is tussen de gevelsteen en een eerdere bebouwing of een bewoner, en of het pand een huisnaam heeft gehad.[1] Mijn eerste veronderstelling was dat er in het pand aan het Singel ooit iemand woonde die als achternaam De Vries had, maar onderzoek leidde tot een andere conclusie. De gevelsteen heeft te maken met een pand in de Warmoes­straat, dat in de 15de en16de eeuw bekend stond als “In de Vries”.

Al in 1450 blijkt de naam In de Vries voor te komen in de kohieren van de 10e penning. Het huis in de Warmoesstraat werd bewoond door Sipken in de Vries. In 1547 werden zijn kleinzoon (?) Sipken in de Vries en Gheryt Gerytsz. Cloet met zijn moeder in het Rooyboek genoemd als eigenaars van twee naast elkaar gelegen panden.[2] Vanwege zijn voornaam en de huisnaam mogen we aannemen dat Sipke uit Friesland afkomstig was. In een middeleeuwse legende over Koenraad, in 1076 tot bisschop van Utrecht benoemd, speelt de fries Wolfger een belangrijke rol.

Koenraad leidde in een zware storm schipbreuk en belande op de kust bij Staveren. De bisschop, incognito, werd uiterst onvriendelijk ontvangen, ondervraagd en geboeid in een roerloos kogschip afgezet. Op het laatste moment sprongen Wolfger en zijn hond aan boord om hem te helpen. De beide mannen verdwaalden – wrikkend met een roeispaan – op weg naar Muiden in de mist. “Dat is de Vecht niet, toch lijkt het een goede plek”, zei de fries. Ze stapten aan land bij de Amstel, waar de bis­schop zijn redder dankte. “Hier ziet gij om U heen een eentonige, kale moerasvlakte. Een kalme rivier voert het water van de streek naar de Almeri. Eens zal de naam van deze Aem­stelstroom weer­klinken over de gansche wereld”. Als beloning werd de eerzame fries tot schout benoemd. Het is niet duidelijk of Wolfger het aanbod aannam of liever visser bleef, maar het verhaal gaat dat hij zich plechtig voornam Amster­dam tot ontwikkeling te brengen.[3]

image004
Figuur 1  Detail uit de kaart van Cornelis Anthonisz. (1544) met het huis in de Warmoesstraat

In de Middeleeuwen groeide Amsterdam gestadig, maar buiten de muren, opgetrokken rond 1480, werd nauwelijks gebouwd. Wel werd er gewerkt door scheepstimmerlieden, breeuwers, lijndraaiers, lakendrogers of leerwerkers, vanwege de stank, het lawaai, vervuiling en ruimtegebrek. In het jaar 1585 besloot de vroedschap van Amsterdam tot de Eerste Vergroting. Vanwege de Spaanse bedreiging waren nieuwe verdedigingswerken noodzakelijk. Alle grond over het Singel aan de westkant van de stad werd onteigend door de burge­mees­ters. De oude eigenaren kregen het recht de grond terug te kopen tegen de meerwaarde en belast met rente, ter financiering van het omvangrijke project. Tussen 1586 en 1588 is de grond langs het Singel, in het park J, tot aan de Gasthuis­molen­steeg, aan oude en nieuwe eigenaren toegewezen.[4] De eerste eigenaren van de verkavelde erven waren Hendrick Cock, blauwverwer en Court van Diepenbrouck.[5] In 1590 kocht Willem Ysbrandsz. de beide percelen; vermoedelijk een rijke bierbrouwer, die naar een nieuwe locatie zocht. De beide erven liepen door tot de Achterburgwal, tegenwoordig de Herengracht. In 1593 werd de stad voor de tweede keer uitge­breid. Op aanraden van de stadhouder is rondom Amsterdam een betere fortificatie aangelegd. Het aantal inwoners nam inmiddels zo snel toe, dat de binnenstad overbevolkt raakte. De huurprijzen waren tussen 1580-1600 dramatisch gestegen (300%). Er zou vooral een tekort ontstaan aan dure huizen.[6]

Willem Symonsz. van Os

In juni 1605 kocht Willem Symonsz. van Os van de erfgenamen van Willem Ysbrandsz een erve en mouthuys met pack­huys bij de Gast­huysmolenpoort. Het erf was 11,32m (40 voet) breed en iets meer als 30m (108 voet) lang. Willem Simonsz van Os was een zeemtouwer, afkomstig uit Os die zich in 1571 in ’s Hertogenbosch liet inschrijven als poorter. Willen Simonsz. soms ook Wilbert, Wijlbord of Willebort gehe­ten, trouwde met Maritje Pelgroms en/of Merrij Jans, de bronnen zijn niet eenduidig. Het echtpaar had twee kinderen Janneke en Pelgrom, toen het in 1579 uit ’s-Hertogenbosch vluchtte.[7] Jan, het derde kind, werd in 1582 gedoopt in de Oude Kerk. Toen Janneke in 1594 trouwde, woonde de familie in de Warmoes­straat, toentertijd de duurste straat van Amsterdam.[8] In 1596 kocht Van Os in het Pruisische Koningsbergen een partij rogge, nat en in slechte con­ditie. De graanprijzen zouden in heel Europa tot dramatische hoogte stijgen.[9] In 1603 kocht Van Os een stuk grond buiten de Haarlemmerpoort, voordat de Brouwersgracht ontstond bekend als het Spaansche Leger. In 1606 kocht Willebord 74 loten van zijn zoon Pelgrom ten bate van het Haarlemse Oudemannenhuis. Ook zijn zuster Hendrickje en zijn doch­ter Janneke kochten loten. Jan was mogelijk minder gecharmeerd van loterijen. In het pand In de Vries werden evenwel zoveel loten verkocht – ook aan lieden uit Zwolle en Utrecht – dat ik de in­druk heb dat iedere m² werd bewoond of onderverhuurd.[10] Janneke van Os stierf in 1606. Dat de grote klok van de Oude kerk werd geluid, betekent dat zij katholiek was geworden, in tegenstelling tot de rest van de familie. Pelgrom en Jan van Os erfden in 1607 elk een gouden ring van hun tante, hun ouders en Hendrickje wat huisraad. In dat jaar verging echter een schip, waarop Wilbert en zijn zoon Pelgrom witte was en talk lieten vervoeren, producten die noodzakelijk waren voor de leerbereiding.

Pelgrom van Os

Pelgrom van Os trouwde in 1604 met Catharina Hooftman. Haar familie was uit Antwerpen afkomstig en via Bremen in Amsterdam terechtgekomen. Pelgrom werd in 1606 collectio­neur van de loterij, georganiseerd om de nieuwbouw van het Haarlemse Oudemannenhuis te financieren. Catharina Hooftman kocht het verbazingwekkende aantal van 130 loten.[11] Pelgrom had een bijzonder fraai handschrift en de bijbehorende rijmpjes – het was de tijd van de rederijkers – zijn gods­vruchtig. Pelgrom en zijn vrouw verhuisden in 1607 naar een pand op de Zeedijk. Er kwamen in de loop der jaren zeven kinderen: Simon (1607), nog een Simon (1609-1614), Catharina (1611-1642), Willebort (1613), Jan (1616-1663), Maria (1617) en Gilles (1619-1676). Vier kinderen stierven op zeer jonge leeftijd, waarvan twee op de Zeedijk en twee op het Singel in 1613 en 1614. Deze laatste feiten maken duidelijk dat het pand op de Zeedijk werd verlaten en de panden op het Singel werden bewoond.

image006
Figuur 2  Het Singel bij de Gasthuismolensteeg, fragment uit de vogelvluchtkaart van P. Bast  (1617)

Pelgrom van Os was koopman op Spanje, de Levant en Brazilië. In 1612 probeer­de hij alsnog een verzekering af te sluiten op een schip, dat blijkens gerucht in de Middellandse Zee verging. In 1614 ging de lading van een schip verloren tijdens een storm voor de kust van Brazilië. Pelgrom van Os ging failliet, omdat hij als een van de verzekeraars een koopman in Rouan moest uitbetalen.[12] Pelgrom betrok een huurpand bij de Nieuw­markt, waarschijnlijk om de nieuwbouw op het Singel uit het faillissement te houden. Een verstandige beslissing, want in 1618 is hij gedwongen de huizen en grond van zijn vrouw in Antwerpen te verkopen. Pelgrom stierf in 1621 in de Monnikstraat. Vervolgens werd er een uitgebreide en mogelijk interessante boedelbeschrijving opgemaakt.[13] Catharina overleed in 1622 in de Bloedstraat.

Jan van Os (de Oude)

Jan van Os, haar zwager, werd in 1623 benoemd als voogd over de drie kinderen. Catharina (12 jaar), Jan (6 jaar) en Gilles (4 jaar) hoefden niet naar het Burgerweeshuis. In dat jaar probeerde Jan van Os ook het huis in de Warmoesstraat te verkopen. De eerste koper liet echter verstek gaan, alhoewel de koop een verspijkerde kast omvatte en een schil­derij in de achterkamer. In 1624 werd het pand verkocht aan Cornelis van Campen, de oom van Jacob van Campen. Het is niet meer te achterhalen of Jan van Os de gevelsteen toen uit het pand in de Warmoesstraat liet halen en achter Singel 270 liet plaatsen. In ieder geval overtrad hij geen regels, waarin het ongeoorloofd was om gevelstenen op andere locaties te gebruiken. In 1631 werd het vermogen van Jan van Os geschat op 60.000 gulden. Volgens het boek Vier Eeuwen Herengracht­ verkocht Jan van Os rond 1640 de beide huizen, grenzend aan zijn achtererf, aan de Herengracht.[14] Jan van Os liet zijn testament opmaken op 20 augustus 1657 toen hij ziek op bed lag. Hij overleed na enkele dagen. Zijn neef Jan en de kinderen van de naar veronderstelling overle­den neef Gilles erfden de beide huizen. De beide dienstbodes, Trijntje van Scholstrate en haar jongere nicht, kregen resp. 1.000 en 300 gulden. Ook de armen in de Gereformeerde nederduitsche kerk kregen 100 gulden toebe­deeld. Enige maanden later, op 3 oktober, meldde Gillis van Os zich bij de notaris.[15] Had hij soms gevaren of gevochten tegen de Engelsen of de Zweden of ruzie gehad met zijn oom, resp. voogd?

Jan van Os (de Jonge)

In de daaropvolgende jaren werd zijn broer Jan van Os (de Jonge), aangeslagen als de eigenaar van twee panden op het Singel (268 en 270). Jan was huidenkoopman en in 1641 getrouwd met Susanne van Hersbeeck (of Hartsbeeck). [16] Jan gaf toen aan dat hij ongeveer 25 jaar oud was.[17] Beide woonden op de Konings­gracht, d.w.z. het Singel. Zij was zijn buurmeisje, want in 1650 behoorde Singel 272 aan Isaäc van Hersbeeck, haar vader. Het echtpaar kreeg negen kinderen: Catharina (1643-1690), Geertruid (1644-1667), Willebort (1646-1719), Susanna (1648), Susanna (1649-1686), Maria (1652-1728), Johanna (1653-1715), Isaäc (1655) en nog een Isaäc (1656).

Tijdens de renovatie van het pand zijn bijzondere 17e-eeuwse plafondschilderingen gevonden. “Het gaat om zes afbeeldingen uit het leven van Hercules. Onder andere Remus en Romulus zijn drinkend bij een wolf te zien. Ook valt op dat er veel insecten en vogels te zien zijn”.1

Zijn schoonvader is tamelijk bekend onder kunsthistorici. Isaac van Hersbeeck leende op 14 maart 1653 aan Rembrandt f 4.000 gulden tegen 5% rente voor de aankoop van een fraai dubbelpand in de Jodenbreestraat.2 3 4 5 Voor meer details zie, Oudezijds Achterburgwal 88.

Susanne van Hersbeeck

In 1674 werd een uitzonderlijke belasting opgelegd, nadat de Republiek in oorlog was geraakt Engeland en Frankrijk. De nabestaanden van Jan van Os betaalden ook voor de niet bij name genoemde kinderen van Gillis. Susanne van Hersbeeck sleet haar laatste jaar, ziek en in bed liggend, bij haar dochter Susanne in de Dijkstraat.[18] Volgens haar testa­ment uit 1677 zou Johanna de diamant erven, die zij volgens de notariële akte iedere dag droeg. De drie overige dochters erfden het goud, zilver, juwelen en de huisraad. In 1678 werd een codicil toegevoegd met kleine wijzigingen.[19] Susanne en haar zwager Esaias Clement werden executeur-testamentair.[20] Ook de hulp van Dirk Munter, kapitein van de schutterij, werd door de erflater ingeroepen.[21]

De vererving van de twee hui­zen verloopt via Willebord van Os. Hij had bij zijn overlijden in 1719 geen mannelijk nageslacht, destijds voorwaarde voor vererving van huizen. Voor het verdere verloop zijn de kleinkinderen van Catharina en Maria van Os het belangrijkst. Catharina van Os, was in 1665 getrouwd met Anthonie Hoevenaar, een zeepzieder. Toen Hoevenaar overleed, trouwde zij in 1682 met de koopman Jan de Wijs. Het echtpaar kreeg een dochter, genaamd Susanna. In 1686 trouwde de weduwe Catharina van Os met Martin de Pré, een koopman uit Danzig en overleed in 1690. Op 16-jarige leeftijd trouwde haar dochter, Susanna de Wijs met de schatrijke koopman Hendrik Huygens. Het echtpaar kreeg acht kinderen en woonde riant.[22]

Susanne Clement

In 1732 werd het systeem van verponding, een 16de en 17de eeuwse belasting op onroerend goed, gereorganiseerd. Alles huizen werden opnieuw getaxeerd.[23] Uit een destijds landelijk opgemaakte Adres op de Verponding, waarin bezwaar kon worden gemaakt tegen de hoogte van de aanslag, blijkt Susanne Clement als eigenares van de twee pan­den te worden aangemerkt. Susanne Clement was de enige dochter van Rotterdamse dominee Esaias Clement en Maria van Os. (Maria van Os was de langst levende dochter van Jan van Os en Susanne van Hersbeeck). De echtgenoot van Susanne Clement was Johannes Baelde, koopman in Oost-Indische waren.[24] Er waren acht kinderen.

P1010351
Kohier Personeele Quotisatie (1742)

Uit de kohieren betreffende de Personeele Quotisatie, een eerste poging tot het heffen van inkomstenbelasting, werd duidelijk dat het pand Singel 270 in 1742 werd verhuurd aan notaris Theodorus Brooks.

Esaias Baelde

Op 9 juli 1750 is een deftig gezelschap, regenten en kooplie­den uit Amsterdam en Haarlem, voor het rechtscollege van schepenen op het stadhuis om de verkoop van het pand aan te geven.[25] Het eigendomsrecht van Susanne Clement en haar oudste zoon Esaias Baelde, werd blijkbaar aangevochten, alhoewel Esaias Baelde beweerde dat het pand was aangekocht op een publieke veiling in 1740. Voor de achterneven en –nichten of hun kinderen bleek het reconstrueren van het voorgeslacht een lastige opgave en de akte bevat on­juiste informatie. Toch kwam er een (voorlopige) oplossing: Esaias Baelde betaalde voor 2/3 part van twee huizen – Singel 268 en 270 – 6150 gulden, een symbolisch bedrag, want de beide panden waren toen 20.000 gulden waard. De zaak bleef naar alle waarschijnlijkheid doorsudderen, want in 1770 blijkt het voorgeslacht opnieuw en juist uitgezocht. Esaias Baelde betaalde aan de achterneven en -nichten voor nog eens 1/6 part in twee huizen 4.500 gulden. Aan zijn broers en zusters betaalde hij voor 2/18 part 8.660 gulden, een hele royale uitkoopsom. Esaias Baelde, boekhandelaar op de Dam, stierf in hetzelfde jaar, wonende op de Keizersgracht bij de Utrechtsestraat. De panden zijn enkele maanden later verkocht door de erfgenamen aan Pieter Olthuys en Franz Anton Palme een glaskoper, afkomstig uit Parchen in Bohemen.[26]

Figuur 4 Fragment uit de Kadastrale kaart uit de 19de eeuw?

Aan het einde van de 18de eeuw werden veel panden in Amsterdam verhoogd en van een meer eigentijdse neoclassicistische lijst voorzien. Singel 268 werd in 1794 verhoogd door de zoon van Franz Anton Palme, gestorven in 1799. Singel 270 werd in 1779 verhoogd door Pieter Olthuys, een schuitenvoerder, afkomstig uit Zutphen. Singel 272 vererfde via de familie Trip en na 1816 via Marie Cornélie Van Wassenaer Obdam. Aan dat pand is in de 18de eeuw niets veranderd. Latere eigenaren zijn alleen in de toegevoegde overzichten genoemd, omdat de relatie tussen de gevelsteen “IN DE VRYS” aan de achterkant van het pand en Jan van Os (de oude), de eerste eigenaar, voor de hand ligt.

P1010137Conclusie

De twee panden, Singel 268 en 270, zijn tussen 1609 en 1612 gebouwd en hadden nooit een huisnaam. Na de dood van zijn broer Pelgrom en zijn ouders is Jan van Os in 1623 eigenaar van vijf panden: twee op het Singel, een in de Warmoesstraat en twee op de Herengracht. Jan van Os de Oude verkocht het pand “IN DE VRIES”, gelegen in de Warmoesstraat, in 1624. De gevelsteen in de achtergevel van het pand op het Singel komt uit of heeft te maken met het ouderlijk huis in de Warmoesstraat. De gevelsteen had voor Jan van Os de oude een nostalgische waarde en was nauw verbonden met het wel en wee van zijn familie. Van de familie Van Os, vermoedelijk in 1579 naar Amsterdam getrokken, was in 1623 alleen Jan in leven. Jan van Os is mogelijk als enige ook geboren in de Warmoesstraat.

P1010209Vanaf de bouw rond 1610 tot het jaar 1771 blijven de panden Singel 268 en 270 binnen de familie Van Os en erfgenamen, maar niet zonder strubbelingen. Of Jan van Os rond 1625 de opdrachtgever was het pand Singel 272 te verhogen (en de steeg op te heffen), of dat het Isaäc van Hersbeeck is geweest, blijft onduidelijk. Niet alle koopoverdrachten van de afgelopen vier eeuwen zijn bewaard gebleven. De oudste verpondingkohieren ma­ken duidelijk dat er al in 1650 een relatie bestond tussen Singel 270 en de beide buurpanden, qua huurwaarde en/of architectuur. Een onderzoek over de periode na 1808 zou misschien zekerheid kunnen geven of Franz Anton Palme of zijn erfgenamen degene zijn geweest, die op de kroonlijsten boven Singel 268 (in eigendom), 270 en 272 (in huur) een palmboom liet aanbrengen. Om al de Boheemse en onderling verwante glasmakers, in de 19de eeuw werkzaam in Amsterdam, te achterhalen, is nog een lastige klus.[27]

Amsterdam, november 2004

Gebruikte literatuur:

Eeghen, I.H. van (1971) De Stadsuitleg van 1585-1586, 63e Jaarboek van het Genootschap Amstelodamum, blz. 44-66

Elias, J.E. (herdruk 1963) De vroedschap van Amsterdam 1578-1795.

Fontaine Vereweij, H. de la, & I.H van Eeghen et al. (1976) Vier Eeuwen Herengracht. Geveltekeningen van alle huizen aan de gracht, twee historische overzichten en de beschrijving van elk pand met zijn eigenaars en bewoners.

Kam, J.G. (1968) Waar was dat huis in de Warmoesstraat.

Koord, M. (1965) Dat vertellen ze aan d’Amstel en het Y. Een verzameling legendarische , wonderlijke, fabelachtige, bizarre of rare verhalen die met Amsterdam van doen hebben.

Lesger, C. (1986) Huur en conjunctuur. De woningmarkt in Amsterdam, 1550-1850.

Noordegraaf, L. & G. Valk (1996) De Gave Gods. De pest in Holland vanaf de late middeleeuwen.

Oldewelt, W.F.H. (1945) Kohier van de personeele quotisatie te Amsterdam over het jaar 1742.

Parker, G. (1981) De Nederlandse Opstand. Van beeldenstorm tot bestand.

Werkman, J.H. (1933) Uit de geschiedenis der Nederlandsche Gouwen: Aemstelredamme (Uit de geschiedenis van Amsterdam).

Gebruikte websites

http://www.pallme.com

http://www.pallme-koenig.de/stammbaum_neu/listpaf/pafg13.htm#236

http://www.natur.cuni.cz/asc/~kuhn/ksenov_d.html#Prachen

http://www.historisch-toerisme-bureau.nl/artikelen/kasteel_twickel_bij_delden.htm

 

[1] De Vereniging Vrienden van Amsterdamse Gevelstenen stelde de foto’s beschikbaar waarvoor mijn dank.
[2] Mogelijk was er een conflict ontstaan over de opvang van het regenwater, zodat de ruimte tussen de beide huizen precies is vastgelegd.
[3] J.H. Werkman, p. 12-18; M. Koord, p. 7-10.
[4] I. van Eeghen, p. 44-7. De veiling van de parken J (vanaf de Gasthuismolensteeg) tot en met X zijn geveild in 1589. Misschien was er tot 1590 sprake van een embargo op verkoop van de erven.

[5] De uit Breda afkomstige laken­koper Court van Diepenbrouck was een bekende speculant (of projectontwikkelaar), die veel grond in zijn bezit had, ook aan de oostkant van de stad. Hij liet zijn huis bouwen op het naastgelegen erf aan het Singel.

[6] C. Lesger, p. 44-8.

[7] De calvinisten in ’s Hertogenbosch wilden in 1579 aansluiting bij de Unie van Utrecht. Het katholieke stadsbestuur verzoende zich echter met Parma, waarna 1/5 van de bevolking de stad verliet.

[8] Janneke mocht met haar echtgenoot nog één jaar in het ouderlijk huis blij­ven wonen. Als het paar binnen een jaar uit elkaar zou gaan, zou haar man geen aanspraak kunnen maken op geld, ook niet als zij zwanger was of al een kind had.

[9] C. Lesger, p. 44-6, 182.

[10] Het pand, tegenwoordig Warmoesstraat 6, werd in de jaren ’20 van de vorige eeuw afgebroken. Het zou doorgelopen hebben tot aan het “d’Ammerak”. Rond 1650 werd het pand bekend als het eerste van de drie logementen in de Warmoesstraat, “daer de Liesveldsche Bijbel uythangt”. Liesveldt was de Antwerpse uitgever van de eerste Nederlandse Bijbelvertaling in 1526.

[11] Het echtpaar woonde In de gecroonde Lely, tegenwoordig Warmoesstraat 31.

[12] Bij de onderhandelingen over het Twaalf Jarig bestand was met Spanje afgesproken dat de Nederlanders niet op Zuid-Amerika zouden varen. Blijkbaar is er wel onder vreemde vlag gevaren.

[13] Notarieel Archief (NA) 747, f. 325-346 (inventarisatie) en f. 528-551 (taxatie).

[14] Nicolo Sohier, koopman op de Levant, compagnon van Jacob Bicker, werd de nieuwe eigenaar. Sohier gaf de bekende architect Phillip Vingtboom opdracht een nieuw huis te ontwerpen. Dat pand is aan het einde van de 19de eeuw afgebroken. Het huidige pand staat sinds kort op de Monumentenlijst.

[15] Gilles van Os is waarschijnlijk buiten Amsterdam getrouwd.

[16] Ook haar familie kwam oorspronkelijk uit Brabant en was via Dordrecht in Amsterdam terechtgekomen

[17] Zijn doop is nooit ingeschreven; 1616 was een pestjaar en waarschijnlijk heeft de koster vanwege de vele begrafenissen, soms oplopend tot honderd op een dag, daarvoor geen tijd kunnen vinden. Ook 1599, 1601-1603, 1617, 1618, 1623-1626, 1629, 1635, 1636, 1652-1657, 1663-1666 waren pestjaren, waarbij 15% tot 20% van de bevolking het leven liet. L. Noordegraaf & G. Valk, p. 230.

[18] In het pand ‘t Wapen van Parijs, ooit aangekocht door Isaäc van Hersbeeck.

[19] NA 2182, f. 232-236, NA 2183, f. 150-152 (film 2275 en 2276).

[20] Susanne van Os trouwde met haar achterneef Gilles van Hemert, een koopman op Moskovië en woonde op de Nieuwezijds Voorburgwal bij het makelaarskantoor. Zij stierf in 1686 bij de geboorte van een kind. J.E. Elias, p. 613.

[21] Singel 272 kwam na de dood van Susanna van Hersbeeck in het bezit van haar nicht Catharina Laurentius (1654-1727). Zij was regentes van het Burgerweeshuis en de echtgenote van Dirk Munter (1648-1701). Hij werd twee keer burgemeester. Het kinderloze echtpaar woonde riant op Herengracht 54.

[22] J.E. Elias, p. 737. Afgebroken in de 19de eeuw, tegenwoor­dig het Rijks Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Herengracht 380-382.

[23] Er vond een aftrek plaats voor de kelder en een opslag voor drie (kostbaar) behangen kamers.

[24] J. E. Elias, p. 863. Zij woonde deftig, Herengracht 470, tegenwoordig het Goethe Instituut. Esaias had vijf zusters, van zijn twee broers was één tabaksverkoper en de ander drogist.

[25] Voordat het Kadaster in de 19de eeuw werd opgericht ging men naar het stadhuis om voor de schepenen een kwijtschelding (= kwitantie) op te laten maken, als aan betaling voldaan was.

[26] Zijn vader was Joseph Pallme-Mahl. De broers Joseph en Christof stichtten in 1724 een glasfabriek bij Steinschönau en leverden kroonluchters aan Europese vorstenhuizen. Zijn moeder heette Elisabeth Zahn.

[27] Ook de gebroeders Zahn waren afkomstig uit Parchen in Noord-Bohemen en leverden tussen 1850 en 1880 glas voor verschillende gebouwen van Artis en R.K. kerk De Krijtberg.

 

Copyright © 2004 Taco Tichelaar

Gerard Bicker

Gerard Bicker is geportretteerd door Bartholomeus van der Helst, maar het precieze jaar waarin dat is gebeurd is onduidelijk (tussen 1639 en 1642; het eerstgenoemde jaar lijkt mij meer waarschijnlijk). 

Gerard of Gerrit Bicker is waarschijnlijk geboren op de OZ. Achterburgwal, niet ver van het Oudemannenhuis. Hij is vernoemd naar zijn grootvader Gerrit Pietersz Bicker, een van de oprichters van de VOC. File:Oudezijds Achterburgwal35.jpg

Zijn vader Andries Bicker en moeder Trijntje Jans Tengnagel kregen elf kinderen:

Jannetje (1616), Marritje (1618), Aeltje of Alida (1620-1702), Gerrit [= Gerard] (1622-1666), Nicolaes (1625-1625?), Jan (1626-1657), Neeltje (= Cornelia) (1629-1708), Elisabeth (1631-1666), Heindrick (1632), Jacob (1635) en Andries (1636-1637?).

In 1625 en 1637 werden twee kinderen begraven van de OZ. Achterburgwal, resp. het Oudemannenhuis. Jan was zwaarlijvig evenals zijn broer, woonde op de Keizersgracht (bij de Leliegracht) en trouwde nooit. Van de overige kinderen is niets bekend.

Vanaf 1625 tot 1634 verleenden de Staten van Holland, ondanks verzet van de
Gooilanders, toestemming aan Andries Bicker, P.C Hooft, Adriaan Pauw en andere regenten tot een drooglegging van de Hilversumse ‘onlanden’ ten behoeve van de zandwinning en de aanleg van een twaalftal buitenplaatsen.38 Andries kocht in 1634 een vijftal kavels, nu Spanderswoud in ‘s Graveland.[Laarse, R. van der (2015). Amsterdam en Oranje: de politieke cultuur van kasteel en buitenplaats in Hollands Gouden Eeuw. In: Y. Kuiper, B. Olde Meierink, & E. Storms-Smeets (Hrsg.), Buitenplaatsen in de Gouden Eeuw: de rijkdom van het buitenleven in de Republiek (p. 79). (Adelsgeschiedenis; Nr. 14). Verloren.]

Hij investeerde in de Purmer Schermer en Heerhugowaard. Namens de stad was ambachtsheer van Amstelveen, Nieuwer-Amstel, Sloten, Sloterdijck en Osdorp.

De familie is voor 1637 verhuisd naar de Kloveniersburgwal 86, een van de zogenaamde nummerhuizen met achter een pad naar de Gasthuiskerk aan de Grimburgwal. Zijn dochter Alida trouwde in 1639 met (majoor) Jacob Bicker, en bleef wonen op de OZ. Achterburgwal, evenals Cornelia die in 1656 trouwde met Joachim Irgens, een schatrijke koopman uit Rendsburg en mijnbouwspecialist.[5][6] Dat echtpaar verhuisde voor 1664 van Keizersgracht 218-220 naar Kopenhagen. In 1678 verkocht zij het landgoed Spanderswoud aan Geertuid Bicker, haar nicht, om daarmee de vele schulden van haar overleden man te vereffenen.[F. van der Meer (2008) Een Deense magneet tussen Vecht en Eem, p. 250]. 

Uit: Cordes, R. (2008). Jan Zoet, Amsterdammer 1609-1674: Leven en werk van een kleurrijk schrijver, p. 267-. komt de volgende tekst:

Ook gebeurtenissen van geringer gewicht konden rekenen op [Jan] Zoets aandacht. De aanstelling op 24 maart 1649 van Gerard Bicker als de nieuwe drost van Muiden, is hem dan ook niet ontgaan, zowel wat betreft de feestelijke intocht, als de achterliggende politieke bedoelingen. Na het overlijden van P.C. Hooft in 1647 was het ambt van Drost te Muiden twee jaar onbegeven geweest door een conflict tussen de Ridderschap en de Staten van Holland.72 Aanvankelijk had Amsterdam burgemeester Albert Coenraets Burgh kandidaat gesteld, maar deze overleed in 1647 in Rusland [Veliky Novgorod]. Daarna werd Gerard Bicker naar voren geschoven, door Elias gekwalificeerd als ‘een door overmatige vetzucht ontzenuwde, onbekwame losbol’. Zijn door Van der Helst geschilderde portret illustreert deze uitspraak enigszins, maar de typering kan ook door het portret zelf opgeroepen zijn.73 Als tegenkandidaat stelde de befaamde diplomaat Adriaen Pauw zijn zoon Reynier Pauw voor, die echter volgens Elias in Amsterdam nooit helemaal vertrouwd werd.74 Toen de tweespalt was bijgelegd, bleek de keuze voor stadhouder Willem II niet moeilijk, want door te kiezen voor Pauws zoon zou hij Bicker en de Amsterdamse vroedschap van zich vervreemden. Deze stad had hij nodig ter verwezenlijking van zijn buitenlandse politiek. Toch leverde zijn keuze voor Gerard Bicker hem weinig politiek voordeel op, want Andries Bicker, de machtige burgemeester en vader van Gerard, was niet geporteerd van Willems Fransgezinde politiek.

Op 5 mei 1649 is Gerard als drost in Muiden benoemd en ingehuldigd.[Simone van der Vlugt : Wij zijn de Bickers! p. 129]

Behalve zes toneelwagens met spectaculaire allegorische tableaux vivants, door de
Amsterdamse schouwburghoofden (Jan Vos) vervaardigd, staan er nabij Muiden gewapende burgers opgesteld die vreugdesaluutschoten afvuren, zijn er spetterende vuurwerken, en komen Muider meisjes de nieuwe drost begroeten. De publieke belangstelling is massaal, getuige de bijna tot zinkens toe bevolkte bootjes in de Vecht en de door kijkers beklommen krakende luifels, daken en bomen langs de route.[Blameren en demoniseren Satirische pamfletliteratuur in de zeventiende-eeuwse Republiek door Marijke Meyer Drees]

File:Exterieur - Muiden - 20161073 - RCE.jpg
Muiderslot in 1886

Op vrijdag 24 december 1649, de dag voor Kerst, zijn er vijf akten opgemaakt door notaris Coren. Het lijkt erop dat er getuigen langs zijn gekomen om vader Andries Bicker te overtuigen van de goede eigenschappen van Alida Conings. Die maakte duidelijk dat zij al jaren omgang heeft met zijn kinderen en dineetjes of feestjes geeft; de buren (prof. Barleus) kent; een doek of shawl meebrengt als zij op bezoek is geweest. Dat  haar moeder net buiten Diemen een hofstede huurt van de (onbetrouwbare) burgemeester Anthonie Oetgens van Waveren, die evenwel gunstig gelegen is aan de weg naar Weesp of ‘s Graveland, dat zij over een boomgaard beschikken en op wijn tracteert, is waarschijnlijk een pluspunt. Dat haar grootvader muzikant was, dat haar vader impostmeester over bier en tabak was; dat haar broer bevriend is met de zonen; haar neef advocaat is. 

Uit: Hans Bontemantel  (1897) De regeeringe van Amsterdam, soo in ‘t civiel als crimineel en militaire (1653-1672), p. 471-472

Gerard Bicker contra Alida Conincx. Proces wegens trouwbelofte.

Vonnis van het Hof van 3 Juni 1650. ‘In der saecke, hangende voor den Hove van
Hollant tusschen Gerardt Bicker, Drost van Muyden, ende Andries Bicker,
Burgemeester derstede Amsterdam, voor hen selven, mitsgaders als man ende voocht van sijne huysvrouwe ende, voorsooveel des noot, procuratie van deselve hebbende, eyschers in rau-actie ende verweerders in reconventie, contra Alida Conincks, verweerster ende eyscheresse.
‘t Hof enz., doende recht in reconventie, condemneert den verweerder in ‘t selve
cas, op eerlijcke ende redelijcke voorwaerden, tot discretie van den Hove, tot
voltreckinge van de troubeloften mette eyschersse in ‘tselve cas, voortste procederen tot het trouwen in facie ecclesie, volgens de placaten ende costuymen deser landen; condemneert insgelijcx de voorn. gevoechdens ‘t selve te gehengen ende gedogen enz. Gedaen in Den Hage, den 3 den Junij 1650’.
Vonnis van den Hoogen Raad van 27 Mei 1651. ‘’t Hoff enz., doet te niet de
sententie van den Hove Provintiael in questie, ende, doende van nieus recht,
interdiceert de gedaegde (Alida Conincx) haer mette troubeloften, soo mondelingh
als schriftelijck, breder in den processe vermelt, tegens den impetrant tot sulcken
effecte te behelpen, omme uyt crachte van dien hem te constringeren tegens sijnen
ende sijner ouderen danck met haer, gedaegde, te moeten trouwen’ enz.
Interpretatie van den Hoogen Raad van 23 Maart 1652. ‘’t Hoff, doende recht enz.,
interpreterende de sententie van desen Rade in date den 27 Mey 11., verclaert dat,
de ouders van den voorn. Drossaert tot haren overlijden toe persisterende in haer
dessadveu ende oppositie tegen desselffs huywelijck met Alida Conincx voornoempt, ende hij, Drossaert, selffs tot het voors. overlijden toe ende oock nae dode van beyde sijn ouders, persisterende in sijn respect ende gehoorsaemheyt aen deselve, niet en sal bij Alida Conincx, uyt crachte van de mondelinge off schriftelijcke troubelofte, breder in den principalen processe vermelt, connen ofte mogen werden geconstringeert, ‘t sij bij ‘t leven, ‘t sij oock bij de doot van sijne ouders, omme mette voorn. Alida Conincx te moeten trouwen in facie ecclesie; verclaert wijders dat den voorn. Drossaert, ‘t sij bij ‘t leven, ‘t sij naer doode van sijne ouders, sich willende begeven in huywelijck met yemant anders,
ofte willende als nu noch sustineren dat Alida Conincx hem niet sal mogen beletten
met een ander te trouwen, sij, Alida Conincx, soo bij desen als voorige sententie
onverlet blijft ende in haer geheel omme haer voor desen Rade daertegens te mogen
opposeren, behoudens den Drossaert ende sijne ouders haerluyden defencie ende
sustinue ter contrarie’.

Vonnis van den Hoogen Raad van 24 Februari 1656. ‘Gesien bij den Hoogen Rade
in Hollant ende de naer beschreven adjuncten, van wegen de Hoge Overheyt daertoe
gecommitteert, het proces in materie van propositie van erreur tusschen Alida Conincx enz., impetrante in cas van revisie ter eenre, ende Gerart Bicker, Drossaert van Muyden enz., gedaechde in ‘t selve cas ter anderen sijde, doende recht enz. verclaren in de sententie, in date den 27sten Mey 1651, mitsgadersin de interpretatie van deselve sententie, daerop gevolcht in date 23 Martij 1652, beyde in questie erreur te wesen, doet te niet deselve sententie enz., ende verclaren den gedaechde bij de sententie van den Rade Provintiael, in date den 3 den Junij 1650, te wesen niet beswaert enz. Aldus gedaen bij den Hoogen Rade ende bij de Heeren ende Mr.  Willem van der Goes, Jacob van der Graef ende Adriaen van Almonde, Raden in den Hove Provintiael, Arent van der Dussen, Raed ende Pensionaris der stadt Delff, Johan van Wevelinckhoven, Raed ende Pensionaris van Leyden, Cornelis van Dussen, Secretaris der stede Schiedam, ende Nicolaes de Raet, Burgemeester der steede Hoorn’. (Civ. en Jud. Aant. II p. 163 sqq.).

Inleiding: Ivan Ilyin

Ivan Alexandrovich Ilyin also known as Il’in (RussianИванъ Александровичъ Ильинъ, 9 April [O.S. 28 March] 1883 – 21 December 1954) was a multifaceted Russian figure, a jurist, religious and political philosopher, publicist, orator, and staunch conservative monarchist. His perception of historical events was distinctive: while he saw the February Revolution as a “temporary disorder”, the October Revolution, in his view, marked a “national catastrophe”. This conviction propelled him into active opposition against the Bolshevik regime.[1] He became a white émigré journalist, aligning himself with Slavophile beliefs and emerging as a key ideologue of the Russian All-Military Union. This organization firmly believed that force stood as the sole means through which the Soviet regime could be toppled.[2]

As an ardent anti-communist,[3] Ilyin found himself initially sympathetic to Adolf Hitler but his staunch critique of totalitarianism was not embraced by the Nazi regime. In 1934, his refusal to comply with Nazi directives to spread propaganda led to his dismissal from the Russian Academic Institute, stripping him of employment opportunities.[4] Financial support from Sergei Rachmaninoff in 1938 allowed Ilyin to remain in Switzerland albeit barred from work or political engagement.[5] This phase of restriction led him to delve deeper into studies encompassing aesthetics, ethics, and psychology.[6]

Despite battling chronic illness, Ilyin was remarkably prolific, authoring over 40 books and numerous articles in Russian and German. His works predominantly revolved around religion and Russia, although he diverged from Vladimir Solovyov’s ideologies, advocating a global theocracy with whom the Russian religious and philosophical Renaissance of the early 20th century is usually associated.[1] Instead, Ilyin championed a patriarchal model of governance for Russia, rooted on Orthodoxy and unwavering faith in the autocratic tsar, distinguishing between autocracy and tyranny.[7][8][9] His writings echoed calls for heroism and moral aristocracy,[10] while cementing his role as a proponent of Western Russophobia.[11]

Remaining true to Right Hegelianism throughout his life, Ilyin explored themes of statehood, law, and power in world history.[12] He staunchly opposed federalism and neutrality,[13] harboring a deep disdain for Western analytic philosophy. As an ultranationalist, Ilyin was a fervent critic of Western-style democracy, advocating instead for a robust government aligned with Russia’s autocratic heritage.[14][15] His prediction of the Soviet state’s collapse remains a testament to his prescience.

Ilyin’s views on Russia’s social structure and world history held significant sway over post-Soviet intellectuals and politicians, including notable figures like Soviet dissident Aleksandr Solzhenitsyn and Russian President Vladimir Putin.[16][17][18]

Inleiding: Joseph Bologne, Chevalier de Saint-George(s

Joseph Bologne, Chevalier de Saint-George(s) (25 December 1745 – 9 June 1799) was a French violinist, conductorcomposer and soldier. Moreover he demonstrated excellence as a fencer, an athlete and an accomplished dancer. His historical significance lies partly in his distinctive background as a biracial free man of color.[a] Bologne was the first classical composer of African descent to attain widespread acclaim in European music. He composed an array of violin concertosstring quartetssinfonia concertantes, violin duets, sonatas, two symphonies and an assortment of stage works, notably opéra comique.[1]

Born in the French colony of Guadeloupe, his father, Georges Bologne de Saint-Georges, was a wealthy, white plantation owner, while his mother was one of the Creole people Georges kept enslaved.[b] At the age of seven, he was taken to France where he began his formal education. As a young man he won a fencing contest leading to his appointment as a “gendarme de la garde du roi” by king Louis XVI.[3] Having received music and musical composition lessons, he joined the orchestra Le Concert des Amateurs; culminating in his appointment as its conductor in 1773.[4]

In 1776, Saint-Georges began conducting the Paris Opera. However, this prospect was thwarted by opposition from certain performers who resisted the idea of being led by an individual of color.[5] Around this time, he shifted his focus to composing operas. In 1781, he joined a new orchestra Le Concert de la Loge Olympique.[6] By 1785, he had stopped composing instrumental works altogether.[7] Following the outbreak of the French Revolution in 1789, Saint-Georges left for England. Upon his return to France, he joined the National Guard in Lille and then served as a colonel in the Légion St.-Georges,[8] which comprised “citizens of color”. His social and professional ties to prominent figures such as Marie Antoinette and the Duke of Orléans made him a target of the Reign of Terror, culminating in a period of imprisonment spanning at least eleven months.[9]

Saint-Georges, a contemporary of Mozart, has at times been called the “Black Mozart”, an attempt to praise him through association with an acknowledged genius that nevertheless reflects the racism that long obscured his accomplishments.[10][11] Saint-Georges’s life and career are the subject of the 2022 biographical film Chevalier, with Kelvin Harrison Jr. portraying the composer.[12]

Inleiding: Battle of Krasnoi

The Battle of Krasnoi (at Krasny or Krasnoe) unfolded from 15 to 18 November 1812 marking a critical episode in Napoleon‘s arduous retreat from Moscow.[12] Over the course of six skirmishes the Russian forces under field marshal Kutuzov inflicted significant blows upon the remnants of the Grande Armée, already severely weakened by attrition warfare.[13][14] These confrontations, though not escalated into full-scale battles, led to substantial losses for the French due to their depleted weapons and horses.[15]

Throughout the four days of combat, Napoleon attempted to rush his troops, stretched out in a 30 mi (48 km) march, past the parallel-positioned Russian forces along the high road. Despite the Russian army’s superiority in horse and manpower, Kutuzov hesitated to launch a full offensive, according to Mikhail Pokrovsky fearing the risks associated with facing Napoleon head-on.[16][17] Instead, he hoped that hunger, cold and decay in discipline would ultimately wear down the French forces.[18][19][a] This strategy, however, led him in a nearly perpendicular course, placing him amidst of the separated French corps.[22]

On 17 November a pivotal moment occurred when the French Imperial Guard executed an aggressive feint. This maneuver prompted Kutuzov to delay what could have been a decisive final assault,[12] leading him to seek support from both his left and right flanks. This strategic decision allowed Napoleon to successfully withdraw Davout and his corps but it also led to his immediate retreat before the Russians could capture Krasny or block his escape route.[23] Kutusow opted not to commit his entire force against his adversary but instead chose to pursue the French relentlessly, employing both large and small detachments to continually harass and weaken the French army.[24]

The decision to divide into columns proved catastrophic, resulting in heavy defeats for the corps of EugeneDavout and Ney throughout the four days of relentless combat.[6] The Russians captured a significant number of prisoners, including several generals and 300 officers,[25][26][b] while the Grande Armée was forced to abandon most of its remaining artillery and baggage train.[6][28]

Overall, the Battle of Krasnoi inflicted devastating losses upon the French forces, amplifying their already continuous losses during their perilous retreat. Despite the valiant efforts of the Imperial Guard, the confrontation left