Het onderhavige pand ligt op de oostkant van de Kloveniersburgwal, buiten de “Oude Singel”. De Oude Singel was de verdedigingsgracht rond de Middeleeuwse stad, gegraven rond 1430. In 1480 werd een vier meter hoge muur gebouwd rondom de stad. De nog bestaande Schreierstoren en de Waag maakten deel uit van de vestingswerken, maar zijn rond 1601 afgebroken.
Al in 1579 viel het besluit nieuwe verdedigingswerken op te werpen en de stad uit te leggen. De nieuwe uitbreiding was van belang voor de uitbreiding van de havenactiviteiten en werd bestemd voor bedrijvigheid en het snel toenemende aantal immigranten. Er werd druk gespeculeerd in de toekomstige bouwterreinen. Niet alleen door de gevestigde elite, maar ook nieuwkomers – van Vlaamse en Brabantse oorsprong – zagen volop mogelijkheden. De aanleg van straten en bouw van huizen vond in eerste instantie plaats in westelijke in verband met de aanleg van de “Oudeschans”, vervolgens is gegraven in zuidelijke en noordelijke richting.
Het tamelijk moerassig land buiten de St Antoniespoort werd opgehoogd met stadsvuil en zand, aangevoerd door weesjongens. Voor de aanleg van de straten en de burgwallen is door de eigenaren een uitzonderlijke belasting, de Melioratie, betaald. Omdat was afgesproken dat de waardevermeerdering van de grond toekwam aan de eigenaren, wisselden diverse erven vele malen van eigenaren.
Vanouds werden aan weerszijden van de Raamsloot tot aan de Amstel lakens gedroogd, zoals op de houtsnede van Cornelis Anthonisz. uit 1544, in het het Amsterdams Historisch Museum, duidelijk is te zien. In 1591 werden de terreinen ten noordoosten van de Kloveniersburgwal uitdrukkelijk bestemd voor ververijen. Het Zuiderkerkhof werd in 1601 in gebruik genomen om de vele doden als gevolg van de pest te kunnen begraven. Toen het gebied rondom de Zuiderkerk goeddeels was vol gebouwd, zijn nieuwe textielbedrijfjes naar de omgeving van de Raampoort (aan het einde van de Bloemgracht) en het Raamplein verwezen.
Het pand Kloveniersburgwal 65, samen met het hoekpand daarnaast, blijkt al op een kaart van Pieter Bast, gedateerd met 1597 voor te komen. Mijn idee is dat de kaarten om verkoopredenen zijn geantedateerd en dat de situatie rond 1601 wordt weergegeven. (De beide huizen zijn opvallend groot.) Toen de Verenigde Oostindische Compagnie in 1602 de beschikking kreeg over het Bus- of Boshuis op de Kloveniersburgwal, en de handel op Indië uitermate voorspoedig verliep, werd de Kloveniersburgwal een uitermate aantrekkelijke vestigingsplaats voor kooplieden. In het Bushuis, het pakhuis van de VOC, lag niet alleen zijde en specerijen opgeslagen, er werden jaarlijks vele honderden ossen geslacht, ter bevoorrading van de VOC-schepen. De kleine huisjes langs de Kloveniersburgwal, richting Nieuwmarkt, zijn in de loop van de jaren afgebroken, verhoogd of uitgebouwd.
Op de westzijde van de Kloveniersburgwal stond van 1569 tot 1792 het Dolhuis of krankzinnigengesticht. Het Dolhuis behoorde tot de bezienswaardigheden van de stad. Tegen betaling kon het publiek de bewoners “bezichtigen”. Het Dolhuis werd aan het einde van de 18de eeuw verplaatst naar de Overtoom. In de verkoopakten van het onderhavige pand werd vaak het Dolhuis genoemd om de ligging aan te duiden.
Op de westzijde van de Kloveniersburgwal werd aan het begin van de 17de eeuw een houtmarkt georganiseerd. In 1793 werd de Evangelisch Lutherse kerk ingewijd.
Amsterdam was vanouds verdeeld in zogenaamde schutterswijken. Aanzienlijke en geschikte bewoners werden door het stadsbestuur tot officier benoemd. Het aanvaarden van zo’n functie was van belang om later een bestuurlijke carrière te kunnen maken. Er werd door de schutters opgetreden bij brand en ongeregeldheden, zoals in 1626 op de Nieuwmarkt, naar aanleiding van de Remonstranten, die in het geheim diensten hielden. De schutterswijken waren onderverdeeld in buurten. De buurtmeesters beoordeelden aanvragen om bijstand en werden bij ruzies om raad gevraagd. De indeling in wijken was ook van belang bij de belastinginning, zoals de Verponding, een 17de en 18de eeuwse onroerend goedbelasting, berekend uit de geschatte huurwaarde van een huis.
Een huisonderzoek levert aanvankelijk meer vragen op dan er worden beantwoord, want slechts drie Verpondingsregisters uit de 17de eeuw zijn bewaard gebleven. Ondanks de beperkte bronnen ga ik er vanuit dat de eigenaren- en bewonersgeschiedenis van Kloveniersburgwal 65 als volgt is geweest:
Jan Jansz. Cloot
In 1603 en 1604 waren er buitengewoon veel faillissementen in Amsterdam, toen de pest was uitgeraasd. Ook Jan Jansz. Cloot, een verver, was gedwongen zijn huizen en bedrijf te verkopen. Het stadsbestuur stelde zich in 1603 tot doel de textielindustrie te bevorderen om de vele berooide Vlaamse arbeiders aan werk te helpen. Brechte Pieters gaf gehoor aan de oproep in het jaar daarop.
Brechte Pieter Rodingsdochter
In het oudste bewaard gebleven verpondingskohier van 1650-1653 staan Albert Coenraadsz. Burgh & Theodorus Hodson vermeld als diegenen die de verponding, een belasting op onroerend goed, betaalden. Albert C. Burg was de zoon van Coenraad Matthijsz. Burgh en Brechte Pieter Rodingsdochter.
Zijn moeder werd in 1605 eigenares van de beide panden. Brechte Pieter Rodingsdochter (1568-1638) was enig kind en groeide op in de Koestraat (Bethanienklooster). Zij trouwde op twintig jarige leeftijd met de rijke bierbrouwer Coenraad Matthijsz, wonende in de Warmoesstraat met een brouwerij de Burch op de O.Z. Achterburgwal. Ze kregen drie kinderen: Claertje, Trijntje en Albert. Haar echtgenoot stierf in 1601, net als haar vader. Er heerste toen een verschrikkelijke pest, maar het is niet bekend dat zij daaraan stierven. (Haar vader Albert Pietersz. had vlak voor zijn dood in zijn testament laten opnemen dat hij hoopte dat de gereformeerde religie mocht blijven, anders zouden de prijzen dalen.)
In 1604 liet de weduwe Brechte Pieter Rodingsdochter op een veiling twee huizen “buyten de boshuyspoort bij de Raemsloot” kopen, “daer het gulden heck” en “daer de blaeuwe leeuw” uithingen, tezamen met twee onbebouwde erven, een ververij en loods. De koopprijs bedroeg 7.875 gulden. Ik ga er vanuit dat het om Kloveniersburgwal 65 en 67 gaat. Haar vader Pieter Roding, een makelaar in huizen, had in 1600 een erf gekocht waarop Kloveniersburgwal 23 en een naar hem vernoemde steeg is verschenen. Zij investeerde eveneens op Uilenburg, allemaal vlakbij.
Zij bewoonde het pand met haar zoon Albert, en naast haar zwaarmoedige dochter Catharina, die met Dirk G. van Beuningen was getrouwd. Haar oudste dochter Clara bewoonde met de koopman Albert Velecker Kloveniersburgwal 63. Het vermogen van Brechte Pieters werd in 1631 geschat op 32.500 gulden. Haar zwager Abel Matthijs Burgh, kapitein over de schutters van wijk XV, kocht in 1622 het huidige Huis de Pinto en verkreeg het octrooi de Bijlmermeer droog te leggen.
In 1631 werd het pand verhuurt aan Elisabeth de Marez, een weduwe. Zij was in 1620 met de weduwnaar Tielman van Beringen, een lakenkoopman getrouwd. Tielman was 33 toen hij trouwde; zij was nog maar 17 jaar en woonde bij hem in de Warmoesstraat. Ze kregen zes kinderen. Zij was de dochter van de schatrijke Zuid-Nederlander Abraham de Marez, ook een zijdelakenkoopman en woonachtig in de Warmoesstraat. Ook zijn vader was betrokken bij de zijdehandel. Het is heel goed mogelijk, dat Van Beringen toezicht hield op de produktie en de Mares afnemer was de produkten van de ververij op de Raamgracht.
Albert Coenraad Burgh
Na haar overlijden in 1638 kwamen Kloveniersburgwal 65 en 67 in handen van de jongste twee erfgenamen. Kloveniersburgwal 65 kwam in handen van Albert Coenraad Burgh. Albert (1593-1647) kreeg als kind – na het overlijden van zijn grootvader – al een toelage van 43 gulden. Vanaf 1614 studeerde hij medicijnen in Leiden en vestigde zich als geneesheer in Amsterdam. Albert C. Burgh trouwde in 1618 met de Anna Wolphaerts van Diemen. Het echtpaar woonde bij zijn moeder op Kloveniersburgwal 23. De in 1620 geboren Coenraad, zijn oudste zoon, zou nog een belangwekkende carrière in Den Haag maken.
Burgh werd in 1618 door prins Maurits in de raad van Amsterdam benoemd op voorspraak van Reynier Pauw. (N.B. Na de val en onthoofding van Van Oldenbarneveldt werden er bij decreet nieuwe, gezagsgetrouwe leden in de stedelijke regeringen benoemd.) In 1619 werd Burgh schepen, en scholarch (toezichthouder) van de Latijnse School. In 1620 werd Burgh kapitein der Burgerij van wijk VIII, gelegen tussen de Gelderse Kade en Oudeschans. (Hij is zittend afgebeeld op een schilderij van Werner van Valckert uit 1625, te zien in het Amsterdam Museum). In 1622 werd hij overman van de Voetboogdoelen. Het financiële beheer was zijn verantwoordelijkheid. Ook kreeg hij een commissariaat bij de Bank van Lening.
Na de dood van prins Maurits in 1625 ried Burgh, inmiddels overgelopen naar de Remonstranten, de tegenpartij, zijn vriend Joost van den Vondel aan het treurspel Palamedes te schrijven. (De controverse rond Johan van Oldenbarneveldt en prins Maurits was de aanleiding. Vondel moest voor het werk terechtstaan. De forse boete van 300 gulden werd door Burgh betaald.) In 1626 was Burg assurantiemeester; in 1628 overman van de voorname Kloveniersdoelen; voor die functie kregen de overlieden elk 300 gulden per jaar. In 1628 werd door Elias Trip een voorstel gedaan alle schepen verplicht te laten verzekeren. Burgh stemde tegen. In 1629 vertrok hij als gezant naar Denemarken, omdat de koning van Denemarken de tol in de Sont had verhoogd. In 1631‑1632 maakte hij een reis naar Moskou als gezant, samen met een oud‑burgemeester van Dokkum, Johan van Veldriel. Ze probeerden van de tsaar een graanmonopolie voor de Republiek te verkrijgen. De beide gezanten raadden in Moskou de koopman Andries Winnius aan om rogge te kopen omdat de vorige winter de roggeprijzen in Amsterdam gestegen waren tot 270 gulden per last. De prijzen daalden echter binnen een jaar tot 133 gulden per last. (Een last rogge was 2.100 kg.)
In 1632 werd bij de oprichting curator van de Illustre School. In 1635 werd hij “weggepromo-veerd” als weesmeester. (Bij overlijden van de beide ouders beheerden de Weesmeesters in het stadhuis de erfenis voor de weeskinderen tot die volwassen waren). In 1638 was hij een van de vier burgemeesters, die Maria de Medici in Amsterdam ontvingen. Zij kreeg van de trotse Amsterdam-mers een Indische maaltijd aangeboden. In dat zelfde jaar werd Burgh eigenaar van Kloveniersburgwal 65. 1639 werd Burgh lid van de Raad van State. Hij is in 1642 door Govert Flinck geschilderd als een van de vier overlieden van de Kloveniersdoelen (Rijksmuseum). Burgh werd opnieuw burgemeester in 1643. Hij was ondertussen bewindhebber van de Westindische Compagnie en lid van de raad van de Admiraliteit geworden. Op verzoek van de burgemeesters is Burgh naar Moscovië gereist, begeleid door zijn zoon. Als tegenprestatie eiste hij benoemd worden als drost van Muiden, een post voorheen bezet door P.C. Hooft. Burgh stierf tijdens zijn gezantschap in Rusland. Hij werd enige maanden later herbegraven in de Oude Kerk. Ook zijn vrouw, Anna Wolphaerts, kwam in 1648 te overlijden. Zijn zoon Coenraat Burgh trouwde in 1650 met Christina Hooft, de dochter van P.C. Hooft. Anna Burgh, zijn dochter huwde in het zelfde jaar Dirk Tulp.
In 1647 heeft Henrich Rahde, een steenzetter uit de buurt van Schaffhausen, wonende in de Dijkstraat, gewerkt in het grachtenpand Kloveniersburgwal 65. Hij liet zijn naam achter op een hoge plint. Misschien werd het trappenhuis verplaatst, is de hal doorgetrokken naar het achterhuis en de vloer met marmer belegd. Deze verbouwing werd waarschijnlijk mogelijk nadat de ververij in het belendende pand werd opgeheven. (De panden op de Raamgracht, waarin de ververij was gevestigd, zijn – naar het zich laat aanzien – gehalveerd.)
Theodorus Hodson
De huurder is Theodorus Hods(h)on geweest. Hij was in 1612 geboren in Elbing, een havenstad in Polen. Hij was van Engelse afkomst, uit Newcastle en koopman op de Oostzee. Hodson trouwde in 1644 met Elisabeth van de Graef, afkomstig van de Verwersgracht (Groenburgwal). Volgens “De Elias” was hij mennoniet, maar het echtpaar kreeg negen kinderen allen gedoopt in de Nieuwezijds Kapel op het Rokin.
Waarschijnlijk was hij bewoner en niet de eigenaar, want de verponding werd in 1652 door Theodorus Tulp betaald. Rond 1667 moet Hodson zijn verhuisd naar Herengracht 494, een niet meer bestaand pand, afgebroken in 1917 en nu het Stadsarchief. Hij stierf na 1677.
Theodoor Tulp
Dirk werd geboren in 1624 en was de zoon van prof. Nicolaas Tulp, een calvinistische burgemeester en bekend van de anatomische les, door Rembrandt in 1632 geschilderd. Hij trouwde in 1648. Dirk Tulp was van 1654-1656 luitenant van schutterswijk XIII. Hij werd schepen in 1655 en in 1657 bewindhebber van de Oostindische Compagnie. Ook in 1660 werden in de hal veranderingen doorgevoerd. De knecht B. Steenken schreef zijn naam in de plint. Van hem bleek niets te achterhalen.
Het is niet duidelijk of het echtpaar Tulp het pand daadwerkelijk bewoonde. Tulp bezat de hofstede Tulpenburg aan de Amstel. Veel notabelen waren de stad uitgetrokken om de pest, die rond waarde, te mijden. Tulp kocht in 1669 Kloveniersburgwal 47. Zijn vrouw, Anna Burgh, stierf in 1672. Ze hadden geen kinderen. Diederik Tulp werd in 1674 tot ridder verheven door Karel II, koning van Engeland. De neef van zijn vrouw, de bekende diplomaat Coenraat van Beuningen, vertegenwoordigde in die tijd de Republiek in Londen. Tulp hertrouwde in 1676, en kreeg alsnog vier kinderen. Hij stierf in 1682. Zijn laatste functie was kolonel van de schutterij.
Martinus Silflon
Tussen 1680-1683 staat Martinus Silflon als eigenaar vermeld. Hij liet zich in 1642 inschrijven als poorter en was afkomstig uit Stettin in Pommeren. Toen hij in 1648 trouwde met Margaretha de Meijer was hij 38 en juwelier in de St Anthoniesbreestraat. Hij heeft het pand vermoedelijk rond 1669 gekocht, toen Tulp verhuisde naar Kloveniersburgwal 47. Er is geen koopakte bewaard gebleven. Martinus Silflon stierf in 1671.
Margaretha de Meijer
Zijn weduwe, de 47-jarige Margaretha de Meijer, afkomstig uit Osdorp, trouwde in 1672 onder huwelijkse voorwaarden met de kunstschilder Jan de Bray uit Haarlem. Op 8 april 1672 zaten ze bij notaris N. Hemminck op de Kloveniersburgwal. Hij zou 6.000 gulden krijgen als zijn vrouw kwam te overlijden. De kerk, waarin ze trouwden was de St Anna te Haarlem, ontworpen door zijn vader Salomon de Bray. Jan de Bray woonde op de Bakennessergracht in Haarlem en had een zoon uit een eerder huwelijk. De Bray staat bekend als een goed portretschilder. Hij was overman van het St Lucas, het schildersgilde in Haarlem. De overlieden, inclusief zichzelf, zijn door hem afgebeeld in 1675.
Margaretha de Meijer was zijn tweede vrouw waar hij nauwelijks een jaar mee mee getrouwd is geweest. Zij werd in 1673 met grote praal in de St Bavo ter aarde besteld. In het kort voor haar overlijden opgemaakt testament kregen de vier dochters van haar zuster Hillegonda de Meijer diverse gouden sieraden toegewezen.1 Het pand droeg zij over aan haar neven Govert en Frans Lems, wijnkopers op de Gelderse Kade. In 1674 werd er niemand aangeslagen in het pand. Het stond blijkbaar leeg.
De familie Lems
Hillegonda de Meijer, woonde in 1656 bij haar ondertrouw in de Zandstraat; haar toekomstige echtgenoot Reynier Lems, een apotheker, woonde in de Bisschopstraat, tegenwoordig de Zanddwarsstraat. De familie Lems was katholiek. Hun kinderen werden vermoedelijk gedoopt in een schuilkerk. In 1685 kocht Christina Lems 1/6 part van het huis op de Kloveniersburgwal. In 1688 kocht ook Petronella Lems 1/6 part van het huis; de reden is onduidelijk. Beiden betaalden 900 gulden. De waarde van het pand kan derhalve op 5.400 gulden worden geschat. Er werd uitdrukkelijk vermeld in de akte dat het “secreet” op het binnenplaatsje niet mocht worden verhoogd. De buurman van Kloveniersburgwal 67 moest als vanouds de waterlozing over zijn erf naar de Raamgracht toestaan.
Jodocus Welleckens
Joost of Jodocus Welleckens was afkomstig uit Aelst. Welleckens, chirurgijn, was in 1678 getrouwd met Catharina Lems in Haarlem. Zij lieten zich naar Amsterdam overschrijven. Het echtpaar woonde in de Wijde Lombardsteeg. Welleckens werd in 1681 poorter van de stad, een voorwaarde om zich bij het chirurgijnsgilde te laten inschrijven. Mogelijk waren hij en zijn broer Michiel, in 1681 getrouwd met Algonda Lems, ook een dochter van Reynier Lems, als chirurgijn in dienst bij de VOC. Jodocus Welleckens verkocht het pand op 6 mei 1695.
Jan Teuneman
Jan T(h)euneman de jonge was een chirurgijn op de Haarlemmerdijk. Hij is in 1682, op 22-jarige leeftijd getrouwd met Joanna Blanck; zij woonde achter de Zuiderkerk. Zijn kinderen zijn gedoopt in de Jezuïtenschuilkerk, de voormalige ververij “de blauwe bock” op de Raamgracht 8.2
Theuneman kan niet onbemiddeld zijn geweest, want er zijn diverse transportakten op zijn naam, op Uilenburg, de Muiderstraat en in de St. Anthoniebreestraat. Teuneman liet drie kinderen begraven op het St. Antoniskerkhof. In 1699 stierf ook zijn vrouw; zij werd begraven in de Nieuwe Kerk. Hij heeft het pand op de Kloveniersburgwal een vijftal jaren in zijn bezit gehad, want hij verkocht het al weer in 1700. Zijn achternaam leverde veel varianten op om uitspraken te doen, maar hij stierf voor 1729, toen de erfgenamen een pand van de hand deden op de Geldersekade.
Jan Petrus Haan
Jan of Johannes Petrus Haan en Catharina van den Burg, echtelieden, kochten het pand op 10 april 1700 voor 5.300 gulden. Jan Petrus Haan was een zilversmid, rond 1673 geboren in Breda. Zijn vader Benedictus was daar Luthers predikant, die via Delft in 1696 in Amsterdam werd aangesteld. Jan was al een jaar poorter van Amsterdam. Toen hij trouwde in 1699 was hij 26 jaar. Zij kwam uit Rotterdam en was 20 jaar. In 1700 liet hij een kind dopen in de Lutherse kerk. Hij stierf voor 1738.
Wouter Valckenier, Jacobsz.
Mr Wouter Valckenier, Jacobsz. kocht het pand in 1704 voor 5.000 gulden contant. Hij werd geboren in 1659; zijn moeder was Hillegont Hasselaer. In 1681 vertrok hij op het schip “Huis te Merwede” als jurist naar Indië en werd daar in de Raad van Indië benoemd. Hij trouwde in 1682 te Batavia met Cornelia Caulier (1669-1698) uit een Zeeuws en in Masulipatnam, India gestationeerd koopliedengeslacht. Zij kregen drie kinderen. Zijn tweede echtgenote was Ida Hochepied (1662‑1741). Zij trouwden in 1698; met haar had hij twee kinderen. In juni 1700 kwam hij terug uit Indië op de “Kattendijk” als admiraal van de retourvloot. Hij betrok in 1701 een pand Herengracht 597 (het veel kleinere pand op de Kloveniersburgwal was waarschijnlijk bestemd voor de verhuur). Hij werd in 1702 bewindhebber van de Oostindische Compagnie. Valckenier stierf in 1710 en werd begraven in de Oude Kerk vanaf het pand op de Herengracht.
Ida Hochepied
Zijn weduwe Ida Hochepied erfde het pand van haar echtgenoot. Bij haar vertrek naar Indië in een nog onbekend jaar (168?) schreef Catharina Lescaille een gedicht. Ida was eerst weduwe van Herman Buschoff, zoon van een predikant, en kassier in Batavia. Vervolgens trouwde zij David Dispontijn (1672-1690), zoon van een Haagse notaris (?) Dispontijn is na een hevige interne strijd met de Raad door gouverneur Johannes Camphuis als baljuw in Batavia benoemd. Er is nog een derde echtgenoot: Adriaen Verdonk, werkzaam als directuer van de VOC-handelspost in Gamron, Perzië. (In 1676 was hij aan op de rede van Batavia aangekomen.) In 1698 maakte hij zijn testament op, ernstig ziek zijnde. Hij had een verhouding met een slavin, die op zijn wens na zijn dood moest worden vrijgelaten. 3
Ida’s laatste echtgenoot was de bovengenoemde Wouter Valckenier. Zij verkocht het pand in 1716 aan Anthony Caulier.
Anthony Caulier
Het pand lag vanaf 1587 tot 1732 in schutterswijk XV. In dat laatste jaar werden de 60 wijken van Amsterdam opnieuw ingedeeld. Het pand kwam toen te liggen in schutterswijk XIII, met verpondingsnummer 3762. De verponding was een belasting op onroerend goed, die in 1732 ‑ na jaren van geringe efficiëntie ‑ werd gereorganiseerd. Om de doelmatigheid te verbeteren kreeg elk pand een verpondingsnummer. Uit het zogenaamde Redres op de Verponding (1732) blijkt dat de huurwaarde werd verhoogd van 266 tot 400 gulden. Het pand bleek geen waardevolle behangen kamers te bezitten. In tegenstelling tot de meeste panden werd de verponding met een paar stuivers verlaagd. Caulier wist mogelijk hoe hij dat moest aanpakken, maar de ambtenaren bleken niet heel scheutig.
Anthony Caulier kwam uit een aanzienlijke familie uit Middelburg. Waarschijnlijk was zijn vader gouverneur op de Coromandelkust (India). Hij was weduwnaar van Geertruid Coomans, eveneens afkomstig uit een voornaam Zeeuws geslacht. Caulier trouwde in 1701 vanuit een gehuurde woning op de Herengracht met Aefie Bullens van de Zeedijk. In 1707 werd hun dochter Ida geboren. In 1716 werd Anthony Caulier eigenaar van het pand Kloveniersburgwal 65. Het echtpaar liet op maandag 20 juni 1733 ‘s middags om half vier bij notaris Jan Ardinois een testament opmaken.
Kohier Personeele Quotisatie (1742)
Anthony Caulier was boekhouder van de pakhuizen van de Oostindische Compagnie op Oostenburg. Het Kohier van de Personeele Quotisatie, een inkomstenbelasting, die in 1742 werd ingevoerd, maakt duidelijk dat Anthony Caulier een inkomen had van 3.000 gulden, twee dienstboden en een buitenplaats Geinvliet, buiten Amsterdam had. De huurwaarde van het pand was inmiddels gestegen tot 660 gulden.
Het pand werd in 1741 van een nieuwe etage en een zandsteen fronton – in een enigszins ouderwetse, symmetrische Lodewijk XIV stijl – voorzien. De voordeur heeft een fraaie deuromlijsting, met een vrouwenbuste, m.i. de Overvloed, maar het kan ook Flora of de Lente zijn, met een bloem in haar haar. De datering zou ik een aantal jaren eerder stellen, want het ruiten- en schubbenmotief (Régence) was zeer geliefd tussen 1720-1730. Jan van Logteren kan heel wel ingehuurd zijn geweest. In het stucwerk op het plafond van het tussenhuis zijn van de initialen van Anthony Caulier, Aefje Bullens en dochter Ida te herkennen. Anthony Caulier stierf in 1745 en werd begraven in de St Olofskapel. Als enig kind erfde Ida Caulier het pand Kloveniersburgwal 65.
Ida Caulier
Ida Caulier (1706-1759) trouwde in 1728 met Carel J. Boelens. Hij was afslager (veilingmeester) bij de Bank van Lening in de Nes. (In die tijd werden dergelijke baantjes verkocht door de burgemeesters.) Hij had een inkomen van 3.000 gulden per jaar. Ze woonden op Keizersgracht 544, niet ver van de Nieuwe Spiegelstraat. Er waren drie dienstbodes. Een deel van het huis werd verhuurd aan de bankier Philip Frederik Barth, in 1712 geboren in “Baswijler”, in de buurt van Straatsburg of is het Baeswiller bij Aken?
Na de dood van Boelens in 1747 trouwde Ida Caulier twee jaar later met de voormalige huurder, de 36-jarige Barth. Alhoewel Barth Luthers was werd het hem toegestaan te trouwen in de Engelse kerk op het Begijnhof. Het echtpaar verhuisden naar de Herengracht, tussen de Leidsestraat en de Leidsegracht. Hij kocht in 1769 een stal en koetshuis in de Beulingstraat. Barth was Commercie Raad en Resident (consul) van koning van Pruisen, Frederik II en werkte samen met Caspar Zorn. Na haar overlijden in 1759 kwam het pand op de Kloveniersburgwal in het bezit van haar echtgenoot. Het werd in 1762 verkocht. In 1763 kocht hij Herengracht 160. Barth stierf in 1771 in ’s Graveland.
Jan Kwiks
Jan Kwiks (Kwikx of Quicks) was voor 16.575 gulden de eigenaar van Kloveniersburgwal 65 geworden. Deze makelaar liet zich inschrijven als poorter in 1746. In 1750 begon hij met het aankopen van panden. In 1751 trouwde hij met de weduwe Maria Hulst. Hij was 29 jaar en woonde nog bij zijn vader, broodbakker, in de Amstelstraat. Jan Kwiks was sergeant in de schutterij van wijk XIII. Hij kocht in 1771 twee panden om de hoek, Raamgracht 5 en 7 van de erfgenamen van Michiel Hinlopen. De onderverdieping werd als stal gebruikt. Beide echtgenoten stierven kort na elkaar in 1787. Er waren geen kinderen. Uit de registers op Collaterale Succesie zijn waarschijnlijk nog wel enkele bijzonderheden te putten.
Jan van Mekeren
Jan van Mekeren kocht het pand in 1790 voor 33.000 gulden, tezamen met Raamgracht 5 en 7, als belegging of voor de verhuur. Jan van Mekeren was in 1718 geboren als zoon van een schrijnwerker in de Kalverstraat. Omdat de overige kinderen waren gestorven, erfde hij een vermogen van 80.000 gulden. Hij werd in 1746 lid van het molenaarsgilde, nadat zijn moeder enkele molens had gekocht. Hij legde zich toe op de houthandel en bezat 1/8 aandeel in een kolonie in de Berbice (West-Indië). Hij trouwde in 1747 met Anna Plantinus, de dochter van een dominee, op huwelijkse voorwaarden. Van Mekeren werd in 1756 regent van het Dolhuis of krankzinnigengesticht. In 1769 hertrouwde hij met Johanna Margaretha Okhuysen, de weduwe van een dominee. In 1770 kocht hij het pand Nieuwe Herengracht 99, dat door hen werd bewoond. Van Mekeren en zijn vrouw waren de grondleggers van het hofje “De Nooteboome Uytkijk” op de Lijnbaansgracht 287, hoek Spiegelgracht. Zijn tweede echtgenote stierf in 1776. Hij trouwde in 1777 met Johanna Bontekoning, opnieuw de weduwe van een dominee. Jan van Mekeren overleed in 1791. Hij liet een half miljoen na en had uitdrukkelijk vastgelegd hoe het geld moest worden besteed: voor de oprichting van het gesticht “de Eendracht” voor oude dames. Het hofje bevindt zich op de Overtoom. Van Mekeren werd begraven in het graf van zijn tweede echtgenote. De regenten van het gesticht de Eendracht hebben de verhuur en verkoop van de panden op de Kloveniersburgwal en Raamgracht tussen 1805‑1810 geregeld.
BIJLAGEN
Vogelvluchtkaart van Amsterdam. Kopergravure door Pieter Bast, gedateerd 1599.
Het Dolhuis na de verbouwing van 1637
Vier overlieden van de Amsterdamse Kloveniersdoelen door Govert Flinck 1642
Dirk Tulp (1624-1682) door Paulus Potter
Koopakte Petronella Lems, d.d. 7 november 1685
Kohier 200ste penning 1738-1741, wijk XIII, verpondingsnummer 3762
Kohier Personeele Quotisatie 1741, verpondingsnummer 3762
Schutterskaart Burgerwijk XIII uit het midden XVIIIde eeuw
Portret Jan van Mekeren (1718-1791)
De Kloveniersburgwal bij de brug voor het Rusland, 1818
Foto vanaf Zuiderkerk door Cas Oorthuis
Enkele eigenaren uit de 19de en 20ste eeuw:
C.R. Buchagen in 1811‑1817. Amalia Wilhelmina Buchagen woonde er omstreeks 1850 nog steeds?
W.J. Bruggemeijer 1818‑18??
C.J. Kramer 1841. Vermoedelijk Carl Jacob.
Tot aan 1854 heeft het pand, gelegen in wijk C met het Kleinnummer 524, 49 bewoners; er is een opvallen aantal weduwes en weduwnaars, of Hersteld Evangelisch Luthers. 4
Eén van hen is Andreas [André) Joannes Bonaventura Stoffels (1825-1910), advocaat, woonde van 26 september 1853 tot 1857. Als student woonde hij op de Oude Schans. Hij publiceerde in 1851: “De wetgeving op de octrooijen voor uitvinding, verbetering en eerste invoering”
Tussen 1874 en 1893 woonde er nog steeds een aanzienlijk Duitsers in het pand. 5
<iframe frameborder=”0″ scrolling=”no” src=”http://beeldbank.amsterdam.nl/beeldbank/layout/widget/indeling/detail/start/2/tmpl/widget?q_searchfield=buurt+C&f_sk_documenttype%5B0%5D=kaart&width=640″ width=”640″ height=”480″></iframe>
C.F. van den Burg en Co. 1915-40. Fabriek en magazijn van kousen, sokken en gebreide goederen.
A.F.Th. van der Heijden, auteur woonde tussen 1984 en 1987 in het pand. In zijn “Advocaat van de hanen” woont de jurist Ernst Maximiliaan Quispel in het pand.
Brordus Bunder, graficus en Els Ipping, politica wonen er sinds 1989.
- Not. H. van Gillinchuysen te Haarlem ↩
- http://www.onsamsterdam.nl/tijdschrift/jaargang-2000/17-tijdschrift/tijdschrift-jaargang-2000/2692-nummer-2-februari-2000?showall=&start=4 ↩
- http://verdonk.home.xs4all.nl/voc%201633%20-%201794%20Verdonck.htm ↩
- https://stadsarchief.amsterdam.nl/archieven/archiefbank/indexen/bevolkingsregisters_1851-1853/zoek/query.nl.pl?i1=1&i2=3&u2=s&A2=Kloveniersburgwal%2065&h2=66&x=17&z=b ↩
- https://stadsarchief.amsterdam.nl/archieven/archiefbank/indexen/bevolkingsregisters_1851-1853/zoek/query.nl.pl?i1=1&i2=3&u2=s&A2=Kloveniersburgwal%2065&h2=66&x=17&z=b ↩
1740 of 1741 is een te verwaarlozen verschil, maar uit de verpondingskohieren blijkt dat het 1741 was verbouwd; het buurpand is eveneens in dat jaar opgeleverd, bedankt.