Braunsberg, Streckeisen, Kluppel en Faesch, kooplieden op de Tropen

Op 28 januari 1745 werd Friedrich Ludwig Braunsberg in Berlijn geboren en als onbemiddeld jongeman kwam hij naar Amsterdam om bediende te worden op het bekende kantoor van Vernède en Theophile Cazenove. Reeds in 1770 opende hij een eigen rekening bij de wisselbank en in 1772 werd hij lid van de Waalse Gemeente en trad in het huwelijk met Aleyda Kluppel, uit Amersfoort. Braunsberg woonde toen op de Prinsengracht. Haar broer was Johannes Kluppel, sinds 1785 eveneens werkzaam bij de firma. Een jaar eerder was 17-jarige David Splitgerber uit Berlijn aangesteld.1
 
In 1785 fuseerde Braunsberg met Johan Kluppel en in 1788 trad J.J. Faesch toe, sindsdien genoemd Braunsberg, Kluppel, Faesch en Comp. Eind 19e eeuw maakte men fortuin met de verscheping van granen vanuit het Oostzeegebied en Amsterdam naar het Pruisische leger. Voorts dreef men handel met China, plantages in Suriname, op Tobago, St. Maarten en St. Eustatius, de kleine Antillen. In 1792 zijn de Franse legers van wapens voorzien.2 
Diese Firma, die neben Zwischenhandel auch Reederei-,
Bank-, Börsen- und Versicherungsgeschäfte trieb, hatte 1794 einen
Umsatz von über 13 000 000 Gulden aufzuweisen.3
Uitvoerige gegevens over zijn beroemde firma vindt men in een artikel in het Economisch Historisch Jaarboek van 1925, gewijd aan de 100 hoogst aangeslagenen van 1813. Op zijn grootscheepse koopmans- en bankierszaken ging Van Eeghen niet in maar vermeldde wel, dat naar men zei, hij met enkele andere bankiers bij het begin van de Franse revolutie uit haat tegen Hope & Co de revolutionaire regering steunde. Dat lijkt niet het geval, de beide firma’s deden zaken.
 
File:Keizersgracht 495-497.jpg
Keizersgracht 495

Het kantoor was sedert 1796 gevestigd op Keizersgracht 495, dat behoorde bij het in dat jaar door hem aangekochte huis Herengracht 448. In 1798 werd hij eigenaar van de kapitale buitenplaats Bronstee in Heemstede en toen verkocht hij het tot dusverre door hem bewoonde Westermeer aldaar aan zijn compagnon Jean Jacques Faesch.

Er zijn ca 4.100 akten op naam van Braunsberg in het stadsarchief, waarvan 3.660 wisselbrieven of wisselprotesten, een gigantisch aantal. Ik denk dat Braunsberg, degene is die destijds zaken zaken deed met Frankrijk.
 
 
Hij begint m.i. in 1770 als je de eerste twee niet meerekent; na 1795 wordt het duidelijk minder, daar zou een verklaring voor moeten zijn; trok hij zich terug op z’n buiten in Heemstede of was het de Bataafse revolutie?
 
1.378 akten zijn niet in het Frans, 2080 akten zijn in het Nederlands. Hoe dat kan is me nog niet duidelijk. Uit de overige akten blijkt dat er heel veel schepen in voorkomen. Hij moet haast wel reder/bankier zijn geweest.
Herengracht 4, tekening Cornelis Danckerts
In 1796 kocht Braunsberg (1745-1812) uit de nalatenschap van Aernoud David van Lennep voor ƒ 77.000 het woonhuis Herengracht 448, in de Gouden Bocht Hij betaalde 2000 gulden voor de meubelen. Op dezelfde dag kocht hij ook Keizersgracht 495, het achterliggende koetshuis en stal. Na zijn overlijden ging het grachtenpand Herengracht 448 over naar zijn zwager en compagnon Johannes Kluppel.
 
 
 
1798-1812: Aankoop voor ƒ 56.000, inclusief boerderijen ‘Oud Bronstee + ‘Nieuw Bronstee’ en landerijen, met een oppervlak van 70 morgen aan en nabij de Schouwbroekerpolder, door Frederik Lodewijk Braunsberg. Eerder had Braunsberg in 1786 de hofstede Westermeer aangekocht voor ƒ 17.025 + 2.500 gulden voor aanwezige goederen, maar toen hij in 1798 het grotere Bronstee kocht heeft hij aan zijn compagon Jan Jacob Faesch Westermeer voor ongeveer hetzelfde bedrag van de hand gedaan. 2 In 1815 stierf de oude heer Braunsberg, ‘Nestor der gantze handelnde Welt’, op 20 december. De drie kinderen Harderwijk traden daardoor in de plaats van hun overleden moeder en erfden ieder 5/48 van de nalatenschap van hun oom Braunsberg, die in totaal bijna 2 miljoen naliet.1
 
Portrait of Miranda in 1792, by Georges Rouget (1835).
De Miranda (1792) door Georges Rouget
In 1788 bezocht de gefortuneerde Venezuelaan Francesco de Miranda Westermeer.7” target=”_blank” rel=”noopener”>Wim Klooster De reis van Francisco Miranda door de Republiek in 1788
Wanneer de gastheer en diens zoon de volgende dag naar kantoor gaan, blijft Miranda achter met mevrouw Braunsberg en een vriendin van haar. Miranda heeft het met hen over de properheid die in Nederland binnenshuis heerst. Ze vertellen hem dat de taak van een dienstmeid louter en alleen bestaat in het schoonhouden van het huis. Elke dag in de week wordt een van de hoofdvertrekken van het huis gereinigd en vrijwel dagelijks krijgen de albasten panelen en het marmer in de hal ook een beurt. Eenmaal per jaar is er grote schoonmaak. Zowel de binnen- als buitenkant wordt dan met behulp van handpompjes van onder tot boven schoongemaakt. Na de conversatie neemt Miranda afscheid en bezoekt de villa die een andere kennis van hem, de bankmagnaat Hope, heeft laten neerzetten.

Faesch

Jean Rudolf Faesch stamt oorspronkelijk uit Basel en woonde al in 1713 in Amsterdam. Ook Jan Jacob Faesch kwam uit Basel en woonde op de Keizersgracht bij de Huidenstraat. J.J. de Faesch beheerde vanuit Amsterdam enkele plantages in Suriname. Men exporteerde daarheen allerlei Europese producten, zoals textiel, zijde en madeirawijn en importeerde voornamelijk suiker en koffie. Jan Jacob Faesch (1765-1831) was een zoon van Johan Jacob Faesch (1732-1796) met suiker- en koffieplantages in Suriname, zoals Hooyland, Leyerdorf, Voorburg, Weltevreden en verder enige tijd ‘Mon Tresor’. Alleen al op laatstgenoemde plantage werkten tussen de 225 en 250 slaven.
 
Hun oom, Isaac Faesch, was directeur van de West-Indische Compagnie en als zodanig gouverneur van de Nederlandse Antillen, tussen 1740 en 1758.
Seiner erfolgreichen Amtstätigkeit hatte er es auch zu verdanken, daß er im Jahre 1740 bis 1759 zum «Directeur» (Gouverneur) der Insel Curaçao befördert wurde, wo ebenfalls ein Aufstand ausgebrochen war.8
Among them we find the two brothers Jean and Jean Jacques Faesch from Basle, nephews of the Governor Isaac Faesch. About 1760, they married
the two sisters de Hoy, daughters and heiresses of the rich Dutch
planter David de Hoy, and thus became the owners of several
plantations in Surinam. One of those plantations called "Hoyland"
remained the property of Jean Jacques Faesch and his heirs for
nearly a century.9
File:Berckheyde - Amstel 216.jpg
Gezicht op Amstel 216 door Gerrit Adriaenszoon Berckheyde

Ook J.J.de Faesch heeft zich beziggehouden met het verzamelen van kunst, vooral schilderijen van Hollandse meesters. Hij was in 1808 wethouder in Amsterdam/Amstelland en kocht het Huis met de bloedvlekken (Amstel 216) van de familie Capadoce Pereira. In 1813 behoorde hij tot de 100 hoogst aangeslagenen. Jan Jacob de Faesch is op 13 april 1831 overleden te Parijs, waar zijn jongste zoon in een “etablissement voor onzinnige personen werd verpleegd”. 10 

Plantage Marienburg, Obligationen auf die Plantagen Waterland in Palmeniribo und Surmombo in Surinam; Anteile an den Plantagen Beckenhorst, Egmont und Rhijnbeck, Obligationen auf die Plantage Patientia; Anteile an der Plantage Twijffelachtig; Obligationen auf die Plantage Mon trésor, Obligationen auf verschiedene Plantagen in Essequibo und Demerary, die Plantage Vriendschap auf Tobago und Obligationen auf die Dänischen Inseln.11
Bis zum Jahre 1800 ist derselbe Nachfolger seines
Vaters als Associé des Hauses Braunsberg geblieben. Zu diesem
Zeitpunkt gründete er jedoch eine eigene Firma unter dem Namen
«J.J. de Faesch & Cie.», die zu Anfang des 19. Jahrhunderts eines
der angesehensten Handelshäuser in Amsterdam war.9

Streckeisen

Emanuel Streckeisen (1743-1826) kwam uit Basel en woonde in 1787 op de Herengracht.13 Er is correspondentie met Jean-Etienne Liotard (fils) die jaren in Amsterdam woonde en bezoek kreeg van zijn vader.14
 
1080 akten staan op naam van Emanuel & Jean George Streckeisen, broers, die samen met Braunsberg vanuit Amsterdam opereerden. Hun samenwerking lijkt te zijn begonnen in 1781. Op naam van enkel de firma Streckeisen staan 3196 akten, ook niet gering. In 1796 verhuisde hij weer naar Basel en was daar consul.
 
  1. I.H. van Eeghen (1975) Louis Splitgerber (1806-1879) in: Maandblad Amstelodamum
  2. https://ilibrariana.wordpress.com/2018/03/23/de-geschiedenis-van-westermeer-in-heemstede-over-o-a-literatuur-gewijd-aan-de-hofstede-en-de-oprichting-van-een-zilversmelterij/
  3. Schweizer Tröpenkaufleute und Plantagenbesitzer in Niederländisch-Westindien
    im 18. und zu Beginn des 19. Jahrhunderts. Von Walter Bodmer
  4. https://www.persee.fr/doc/ehess_0079-4074_1964_mon_18_2
  5. https://ilibrariana.wordpress.com/2018/03/23/de-geschiedenis-van-westermeer-in-heemstede-over-o-a-literatuur-gewijd-aan-de-hofstede-en-de-oprichting-van-een-zilversmelterij/
  6. I.H. van Eeghen (1975) Louis Splitgerber (1806-1879) in: Maandblad Amstelodamum
  7. Walter Bodmer (1946) Schweizer Tröpenkaufleute und Plantagenbesitzer in Niederländisch-Westindien im 18. und zu Beginn des 19. Jahrhunderts.
  8. Walter Bodmer (1946) Schweizer Tröpenkaufleute und Plantagenbesitzer in Niederländisch-Westindien im 18. und zu Beginn des 19. Jahrhunderts.
  9. De geschiedenis van Westermeer door H. Krol
  10. Walter Bodmer (1946) Schweizer Tröpenkaufleute und Plantagenbesitzer in Niederländisch-Westindien im 18. und zu Beginn des 19. Jahrhunderts. In: Acta tropica : journal of biomedical sciences = revue des sciences biomédicales = Zeitschrift für biomedizinische Wissenschaften (1946).
  11. Walter Bodmer (1946) Schweizer Tröpenkaufleute und Plantagenbesitzer in Niederländisch-Westindien im 18. und zu Beginn des 19. Jahrhunderts.
  12. https://www.e-manuscripta.ch/name/view/4112319?max=30
  13. https://archives.bge-geneve.ch/archives/fonds/liotard_famille/view:124926

Loading