INLEIDING
In 1999 werd ik benaderd door het wijkopbouwcentrum Vondelpark-Concertgebouwbuurt met de vraag of ik voor een bewoner uit de Van Eeghenstraat de geschiedenis van zijn pand wilde natrekken. Ik kwam in contact met Mr F.E. Frenkel, die mij op een namiddag zijn huis liet zien. De eigenaar, verknocht aan zijn huis, had diverse vragen. Waarom staan de huizen in de Van Eeghenstraat en nabije omgeving op eigen grond? Waarom is de grond niet, zoals een paar straten verderop, in erfpacht uitgegeven? Hij had ook vragen omtrent het slot in de voordeur, de aanbouw achter de serre, een deur op de eerste verdieping die uitkwam op de trap naar de bovenverdieping, een kantoorachtige lambrizering in de voorkamer op diezelfde verdieping, etc. Mijn opdracht was te achterhalen wie het pand in de loop der jaren hadden bewoond en hoe het was gebruikt. Het Stadsarchief, Dienst Bouw en Woningtoezicht en het Kadaster leverden de volgende informatie.
DE BOUWONDERNEMING ‘WILLEMSPARK’
Het middeleeuwse St Pietersgasthuis, later het Binnengasthuis genoemd bezat veel grond tussen de Amstel tot aan de Schinkel, en aan weerszijden van de Overtoom. Daar hoorde ook de polder bij, nu het Vondelpark. Rond 1835 veranderde er veel, maar wat er precies is gebeurd is mij nog niet duidelijk. Mogelijk is er net als in België een onteigeningswet geintroduceerd. F.C. van Hall opperde destijds een park aan te leggen, maar de plannen verdwenen in lade tot 1864 toen de “Vereeniging tot aanleg van een Rij- en Wandelpark te Amsterdam” werd opgericht.
Aan het einde van de 19de eeuw was het terrein langs het Vondelpark, in handen van de N.V. Bouwonderneming ‘Willemspark’. De initatiefnemers van de bouwonderneming waren oud-burgemeester Mr C.J.A. den Tex; de voormalige president-commissaris van de Nederlandsche Bank C.P. van Eeghen; zijn neef A.W. van Eeghen; mw E.M.T. Nolthenius-Weijmar; Mr N.J. den Tex, directeur van de KNSM, èn zitting hebbend in de Binnendijkse Buitenveldertse Polderbestuur; B. Heldring, directeur van de Nederlandsche Handelsmaatschappij; D.F. Danielszoon en J.C.H. Heldring. Het vennootschap werd opgericht op 5 juli 1881 voor een periode van 25 jaar. Het doel van het vennootschap was ‘de exploitatie van de haar in eigendom toebehorende onroerende goederen, door bebouwing, verkoop, ruiling, verhuur als anderszins’.
In de bouwonderneming ‘Willemspark’ hadden zich een achttal (doopsgezinde?) Amsterdammers verenigd, waarschijnlijk om te voorkomen dat nog meer rijke Amsterdammers naar de omgeving van Haarlem of het Gooi vertrokken. Door overbevolking, dichte bebouwing en stinkende grachten was de binnenstad niet meer zo populair. Door goede verbindingen met trein en tram werd het buitenwonen aan het einde van de 19de eeuw erg geliefd. De nieuw aan te leggen wijk zou een deftige woonbuurt moeten worden met statige huizen, een eigen park en brede straten. Het bedoelde terrein, toen 25 ha groot, was gelegen aan de grens van de gemeente Nieuwer Amstel en strekte zich uit richting Amstelveenseweg.
De bouwmaatschappij ‘Willemspark’ vroeg in 1889 de stadsingenieur van Amsterdam, J.G. van Niftrik om advies inzake de afwatering en de aanleg van een riolering. Van Niftrik had inmiddels enige ervaring opgebouwd. Het initiatief tot het aanleggen van een riolering in Amsterdam was reeds in 1883 genomen. In 1892 verleende de gemeente Nieuwer Amstel een concessie voor de bouw van huizen aan de Van Eeghenstraat. In 1893 werd de tramlijn naar de P.C. Hooftstraat over de Willemsparkweg doorgetrokken.
Het oorspronkelijke ontwerp voor de Willemsparkbuurt, een strak stratenpatroon, is in de Van Eeghenstraat aangepast: de straat kreeg alsnog een lichte kromming. Halverwege de straat kwam een imposante toegang tot het Vondelpark, toen uitsluitend toegankelijk voor leden en aanliggende bewoners. In 1893 werd fietsen in het Vondelpark toegestaan, na veel discussie enkel in de ochtenduren. Omdat het Vondelpark toen nog in particuliere handen was kon je er ook niet worden bekeurd zoals bijvoorbeeld voor rijden zonder licht.
ANNEXATIE VAN DE GEMEENTE NIEUWER-AMSTEL
Het grondgebied van Amsterdam was in de voorafgaande twee eeuwen nauwelijks meer uitgebreid. Vanaf 1860 verdubbelde in enkele decennia het aantal inwoners. Schrijnende woontoestanden in de binnenstad en malafide bouwpraktijken kwamen aan het licht. Het aantal liberalen in de gemeenteraad halveerde in zes jaar tijd (1887-1893), mede als gevolg van een pas gewijzigd kiesrechtstelsel. Een meerderheid in de raad gaf voorkeur aan grotere invloed op de op handen zijnde stadsuitbreiding.
Reeds in 1883 waren door Amsterdam pogingen ondernomen om de gemeente Nieuwer Amstel te annexeren, maar die gemeente verzette zich heftig tegen haar machtige buur. Onder burgemeester Alexander Boers gaf de gemeente Nieuwer Amstel opdracht tot de aanleg van de Ceintuurbaan om een hoogst noodzakelijke verbinding dwars door de zg. Buitenveldertsepolder te creëren. Ook de HBS aan het Roelof Hartplein, de brandweerkazerne op de hoek van de Van Baerlestraat, schuin tegenover het Concertgebouw en een nieuw stadhuis aan de Amsteldijk – jarenlang het Gemeentearchief – dateren uit die tijd. Nieuwer Amstel reorganiseerde op vooruitstrevende wijze de brandweer. Naar het zich laat aanzien was daarover jaren gebakkeleid.
Wethouder Treub van Publieke Werken, aanvankelijk wethouder van Financiën en privaat-docent notariaat aan de Universiteit van Amsterdam, pleitte bij de plannen tot annexatie van de gemeente Nieuwer Amstel voor de invoering van het Erfpachtstelsel. Reeds eerder was bepaald dat erfpacht regel zou moeten zijn, koop uitzondering. Het terrein rondom de Willemsparkweg is niet in erfpacht maar in eigendom uitgegeven. Omdat de gemeente Amsterdam op 1 mei 1896 de opvolger in rechte was de gemeente Nieuwer Amstel, was ze gebonden aan de afspraken van haar voorganger.
Wethouder Treub werd na afloop van de debatten te kennen gegeven zijn zetel op te geven. Onder Treub’s leiding waren in de voorafgaande jaren gas, elektriciteit, telefoon en waterleiding gedeprivatiseerd. Hij kreeg nog een paar maanden om zijn werk af te kunnen maken. Treub werd door de gemeenteraad benoemd tot hoogleraar Staatshuishoudkunde. Treub werd in 1904 gekozen als kamerlid voor de Vrijzinnig Democraten. Hij bracht het tot minister van Financiën gedurende WOI in het kabinet Cort van der Linden.
DE EIGENAREN
Op 5 augustus 1898 werd Coenraad Gerard van Hattum voor 5.000 gulden de bezitter van een bouwperceel ter grootte van 258 m². Het oorspronkelijke kavel bleek in 1890 (?) aangekocht en in twee percelen opgesplitst De koopakte vermeldt dat op de terreinen alleen woonhuizen mochten worden gebouwd voor ten hoogste twee gezinnen. Verder werd bedongen dat ‘op die terreinen (…) geene arbeiderswoningen, fabrieken, of trafieken, geene bordeelen, nacht-, dans-, koffie-, wijn-, bier-, of speelhuizen, geene koetshuizen, stallen of pakhuizen, noch inrichtingen voor publieke vermakelijkheden mogen worden opgericht, gesticht of gehouden’.
Binnen een maand werd door de gemeente een vergunning verleend aan Van Hattum voor de bouw van het onderhavige pand. Bouwtoezicht eiste dat de fundering beneden het zomerpeil van de Binnendijkse Buitenveldertse polder moest komen te liggen. De grond onder en achter het huis moest worden opgehoogd tot tenminste 1,20m boven Amsterdams Peil. De vloeren mochten niet worden vastgehecht, tot dat de dienst Bouwtoezicht langs was geweest.
De ontwerper/architect/aannemer van het onderhavige pand is de heer Anthonie Egas (1867-1935) geweest. Behalve dat hij de zoon was van Wouter Egas, eerst onderbaas van de aannemer en later vanaf de opening van het Nieuwe Park als opzichter in het Vondelpark, woonachtig in het wachterhuisje, Vondelpark 1, is er weinig over hem bekend.1 Mogelijk woonde hij in de Saxenburgerstraat. Op zijn naam staan tevens de panden Korte Van Eeghenstraat 1 en (om de hoek) Van Eeghenstraat 38-44, 91, 93, 109, 151-155, 195-199. In de bocht van de Koninginneweg ontwierp Egas de panden met de nummers 5-9, 39, 43, 45, 59, 61, 63, 65, 67. Cornelis Schuytstraat 2-6, Willemsparkwe 8-18 en 210. Ook ontwierp hij enkele eenvoudige panden in de Staatsliedenbuurt: Van Boetzelaerstraat 44-58, Van der Hoopstraat 69- of 85-91, Kinkerstraat 364-366 en Groen van Prinstererstraat 15-17, 67-73. Typerend voor zijn stijl zijn de roodgele baksteenversieringen boven de kozijnen en de eenvoudige, maar harmonieuze lijsten bovenaan de gevel.
Het onopvallende, maar ruime pand Van Eeghenstraat 89 bestaat uit twee woningen. De indeling is als volgt: op de begane grond is links een portaal met een lange, stijle trap naar het bovenhuis, rechts de vestibule van het benedenhuis. Op de begane grond bevinden zich twee kamers-en-suite met daarachter een serre. In de achterste kamer staat een lange tafel en opvallend vormgegeven houten beelden en meubels. Links is een keuken. Achter de serre is in de jaren twintig of dertig een uitbouw aangebracht. De glas-in-loodramen wijzen op die periode. Een bouwaanvraag daaromtrent is niet bewaard gebleven. Op de eerste verdieping bevinden zich een voorkamer met houten lambrizering, een zijkamer, een badkamer en een slaapkamer. Een tussendeur in de hal, die al jaren niet meer wordt gebruikt, geeft toegang tot de trap naar het bovenhuis.2
De bovenwoning op de tweede verdieping heeft eveneens twee kamers-en-suite. Veel boeken, kranten, planten en een terrarium met hagedissen maakten de beide kamers tot een indrukwekkend geheel.[https://www.ilyavanmarle.nl/project/heritage/portrait-frits-frenkel-commissioned] Linksvoor is een zijkamer en linksachter een keuken. Op de derde verdieping bevinden zich een “studio”, een alkoof, een badkamer en een slaapkamer met balkon.
In de tuin (19,5m diep) zijn ooit een vijver en een volière aangelegd, zoals bleek uit een telefoongesprek met de heer A.W.H.D.B. Claessens, in zijn jeugd tijdens WOII, huurder van de studio. Aan het einde van de tuin staat een tuinhuisje, met bergplaats voor gereedschap en winterbloemen. De bouwtekening, behorende bij de aanvraag in 1899, maakt duidelijk dat het tuinhuisje later is verbreed.
De eigenaren
C.G. van Hattum (Tiel 1848-Nijmegen 1914) was landmeter 1e klas bij het Kadaster en woonde in de Den Texstraat; hij was ongehuwd. Het pand in de Van Eeghenstraat is door hem verhuurd. Het benedenhuis werd bewoond door de weduwe van Bernard Gradle, geboren Josephine Wolf. (1860-) in 1878 getrouwd met Gradle. Het bovenhuis werd bewoond door Albertus Hendikus Klein (Batavia 1859- ). Klein vertrok reeds in 1901 naar Oost-Indië. In 1907 heerste een crisis in het hypotheekbankbedrijf. Ook Van Eeghenstraat 89 werd in dat jaar bij executie verkocht op een veiling. Het woningboek van de gemeente Amsterdam vermeldt dat Van Hattum in 1908 verhuisde naar Nijmegen.
Voor 19.000 gulden werd Jacoba Sulpke (1857-1928) de nieuwe eigenares. Zij was in 1879 getrouwd met Mr Hendrik Pouw onder huwelijkse voorwaarden. Pouw (1852-1935) was afkomstig uit een Amsterdams geslacht van notarissen. Hij vestigde zich als advocaat en procureur op de Keizersgracht 19, 299, 478 of 54? Pouw werd in 1900 aangesteld als directeur van de Algemeene Hypotheekbank, gevestigd op de Herengracht 416. De familie Pouw – er waren vier kinderen – woonde aan de Van Eeghenstraat 3.
Pouw diende in 1908 een verzoek tot ‘het veranderen der inrichtingen voor afvoer van drekstoffen uit genoemd perceel’. Dat betekende dat ‘de waterspoelinrichting der bestaande drie privaten in trekreservoirs’ werden vervangen. De toen geplaatste toiletpotten met vorstelijke, brede houten zitting bevinden zich nog steeds in het pand. In de tuin werd een beerput gegraven ter vervanging van de oude faecaliënbak. Tegelijkertijd werden de grondleidingen voor afvoer van het hemel- en gootsteenwater veranderd. Een jaar later werd Pouw door de gemeentelijke dienst Publieke Werken gesommeerd een overvloeileiding aan de beerput te maken naar het pas aangelegde gemeenteriool in de Van Eeghenstraat! De eigenaar protesteerde bij Publieke Werken tegen de gang van zaken. Had men hem daar in het voorafgaande jaar niet op kunnen wijzen?
In 1919 betrok Pouw, inmiddels gepensioneerd, de benedenwoning. Het Woningboek vermeldt dat de weduwe Gradle-Wolff was verhuisd naar Chicago. In het bovenhuis woonden achtereenvolgens de weduwe Anna Maria Korthals-Fuchs (-Baarn 1959) en mw Maria Anna Boon Hartsinck (1870-1949), weduwe van Martin Sybilla Boon Hartsinck. In 1928 vond een boedelscheiding plaats. Pouw werd de nieuwe eigenaar, nadat zijn vrouw was overleden. Hij droeg echter binnen een half jaar het pand over aan zijn neef Christiaan Georg Pouw (1889-), eveneens notaris, woonachtig Keizersgracht 54. Hendrik Pouw verhuisde naar Leidsekade 100 en sleet de rest van zijn leven bij Constance van Raalte (1860-1937), sinds 1917 de weduwe van Julius Carel Boas, jurist.
In de jaren dertig werd het pand Van Eeghenstraat 89 bewoond door notaris C.G. Pouw en door Rosalie Emilie Klaar, de weduwe van Mr Theodorus Ignatius Bernardus Hiltermann (1858-1932), kantonrechter; voorzitter van de Voogdijraad Amsterdam. De voormalige verpleegster van de oud-oom van Mr G.B.J. Hiltermann huurde de bovenwoning, maar verhuisde kort voor de oorlog naar haar vroegere woonplaats Den Haag. De derde bewoonster was mej. Hendrika L. Broekmans (1885-), de huishoudster van notaris Pouw.
Mr C.G. Pouw bekleede uiteenlopende functies. Hij was directeur van de Hollandsche Grondcredietbank, vice-consul van Guatamala, penningmeester van het Genootschap Amstelodamum en bestuurslid van de Vereniging Asyl bewaarplaats voor noodlijdende dieren aan de Polderweg. Vermoedelijk gaf hij de opdracht tot bouw van een niet meer bestaande volière in de tuin. Mr C.G. Pouw hield aanvankelijk kantoor op de Prinsengracht 796-798. Rond 1939 verhuisde het kantoor naar Vossiusstraat 3. Pouw deed het pand in 1941 van de hand. Hij overleed in 1954, woonachtig op Keizersgracht 650.
Vanaf 1941 was Christiaan Frederik Doyer (1880-) eigenaar van het onderhavige pand.3 Deze procuratiehouder en bankdirecteur, wonende in de Van Eeghenstraat 169, betaalde 23.500 gulden voor het pand. Het werd verhuurd aan de advocaat Mr G.J.C.H. Claessens (Delft 1907-1942), die in november 1941 vanuit Huizen naar Amsterdam verhuisde. Claessens kwam naar Amsterdam vanwege zijn nieuwe functie als voorzitter van de Raad van Beroep, afd. Sociale Verzekering en het Ambtenarengerecht. De Raad van Beroep was een voorloper van het GAK, toen nog gevestigd in de Van Eeghenstraat. Claessens overleed in mei 1942 aan de gevolgen van een slopende ziekte. Zijn zoon wist zich te herinneren dat de Duitsers in het plantsoen tegenover de ingang van het Vondelpark een houten schuilplaats hadden gebouwd. Zijn weduwe, mw Alida Geertruida Claessens-Bergman Carels (1899-1975), een dochter van een Amsterdamse sigarenfabrikant in de Nes, c.q. O.Z. Voorburgwal 316 bewoonde het benedenhuis tot 1972. De bovenwoning werd verhuurd aan o.a. mw A.E.S. Bianchi (1883-1950), een lerares M.O. Engels.
Van Eeghenstraat 89 werd in 1957 bij veiling verkocht aan de weduwe mw A.G. Njio-Oei. Zij woonde in de Courbetstraat en bezat zeven panden elders in de stad. Onderhavig pand werd bij executie op een veiling verkocht in 1960 aan Mr J.D.C.J. Janzen-van Oosten (1925-), advocate en procureur, wonende in de Emmastraat. De verkoopprijs was 42.500 gulden. Mw Janzen-Van Oosten was getrouwd met Hermann Janzen, een journalist van het Vrije Volk. Zij bewoonden de tweede verdieping en deelden de derde verdieping met de zoon van mw Claessens, de bewoonster van het benedenhuis.
Op 10 november 1965 werd een gevaarlijk hangend tuimelraam op zolder verwijderd door de brandweer. De eigenares was van plan een proces aan te spannen tegen de aannemer, die blijkbaar niet naar tevredenheid had gepresteerd. Er waren een aantal wijzigingen in en aan het pand aangebracht, waaronder het plaatsen van een cv. (Er was aanvankelijk alleen centrale verwarming in het achterhuis.) Er waren heel wat onderhuurders of kamerbewoners, te veel om op te noemen.
In 1971 is het pand verkocht aan Mr Frits Emanuel Frenkel (1923-2006), geboren in Rotterdam. Deze voormalige juridische medewerker aan de Rijksuniversiteit van Groningen en docent Strafrecht aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam betaalde 90.000 gulden voor het pand. Dat was in zijn eigen woorden zoveel geld dat de bank meende dat hij nooit meer in staat zou zijn op vakantie te gaan. Na een rechterlijke uitspraak kreeg Frenkel beschikking over de gehele derde verdieping. Frenkel verhuisde van J. Verhulststraat naar de Van Eeghenstraat.
Frenkel werkte een aantal jaren in Zutphen bij de rechtbank, meer details zijn onbekend. Hij publiceerde in de loop der jaren over het verschijnsel homosexualiteit, Provo, ‘gevangenen van Breda’ en euthanasie. Hij verdedigde Simon Vinkenoog in 1964-65 tijdens diens marihuana-proces. Hij gaf de stichting Skepsis (t.o.v. occulte, pseudo en paranormale wetenschappen) gelegenheid haar vergaderingen te organiseren in de kamers-en-suite op de benedenverdieping. Frenkel verzette zich tegen de opvatting van de buurtbewoners met betrekking tot het het Vondelpark, waar werd overnacht door hippies.
In 1973 gaf hij aan Peter Vermeulen4 de opdracht tot het aanbrengen van een pleisterwerk boven het raam op de derde verdieping: een schorpioen, gezalfd door olie uit een zg. levietenkan. De voorstelling is afgeleid van een zegelring met het familiewapen aan moeders zijde: een Asscher. Pogingen meer te weten te komen over de betekenis hebben weinig opgeleverd; ik kreeg de indruk dat Frenkel aandacht wilde vestigen op de gevelsteen, een rariteit in de Vondelparkbuurt.
De Nederlandse film Bastille (1984) de Amerikaanse film Murder Story (1989), en afleveringen van verschillende tv-series zijn hier deels opgenomen.
In 1988 promoveerde Frenkel aan de UvA op “De onwetenschappelijkheid van het strafrecht”.5
Frenkel “verhuurde onder aan lieden met een joodse, kunstzinnige en/of homofiele inslag, waaronder deze Arnon Grunberg, toen nog erg jeugdig.”6 Het was o.a. een expositieruimte voor Argentijnse kunstenaars.
De tuinkamer aan de Van Eeghenstraat fungeerde voortaan als kantoor, maar huisbaas Frenkel bood groothartig ook de leegstaande kamer aan de straatkant voor gebruik aan. De vloeren lag er spoedig bezaaid met papieren. Uit erkentelijkheid zou Kasimir het essay Schuld en straf (‘de camouflage van het geloof in het kwaad’) van Frenkel uitgeven, een brochure die tot spijt van de auteur ‘volledig werd geïgnoreerd.’7
Grunberg had er zijn Kasimir uitgeverij gevestigd en publiceerde “Schuld en Straf” (1992) van de hand van Frenkel. Hij schreef er zijn debuut “Blauwe maandagen” (1994). De roman “Tirza” van Grunberg verscheen op 20 september 2006, en werd gepresenteerd in Van Eeghenstraat 89. Frenkel is enkele weken later op 2 oktober 2006 overleden.[A. Grunberg in: De oude meneer Frenkel, NRC, 6 oktober 2006]]
Frenkel had weliswaar zonen noch dochters, hij was een overtuigd zij het weinig praktiserend homoseksueel, maar hij had ook altijd slepende ruzies met zijn huurders gehad, hij had een klein ontuchtig schuurtje achter in de tuin, en hij liet ook nooit na om bij elke ontmoeting op te merken dat hij een huis in de Van Eeghenstraat had, de beste straat van Nederland. Ik kende Frits al vele jaren, maar kon me hem niet anders herinneren dan als een verward strafrechtsgeleerde aan de Erasmus Universiteit die tot zijn pensioen in dienst mocht blijven… op voorwaarde dat hij op zijn werk nooit, maar dan ook nooit meer zijn gezicht zou laten zien.8
Amsterdam, april 2001; herzien oktober 2015.
Voorlopig zie ik geen aanleiding de tekst te wijzigen.