De financiering van de Zevenjarige oorlog is een ingewikkelde zaak. Zeker is dat Frederik de Grote vijf keer zijn munt liet devalueren en dat Engeland vanaf 1758 tot 1761 via Amsterdam en Hamburg subsidie overmaakte, bestaande uit goud en zilver. Dat is door Frederik gebruikt voor het slaan van Kriegsgeld en verspreid in Saksen, Silezië, Polen, Bohemen en Koerland. Zijn soldaten, marketentsters en kooplieden in vee, graan en zout brachten het Kriegsgeld op markten en beurzen in omloop.[Schrötter, p. 32] Het is Frederik gelukt te zijn een oorlog te voeren zonder zich in de schulden te steken, of de belastingen in Pruisen te verhogen,1 en zijn doel bereikte middels devaluatie van de munt.2
Een devaluatie van de munt middels het in omloop brengen van inferieur geld was een (beproefd) middel om een oorlog te financieren.[Von feinem Silber Der Versuch, mit gutem Geld schlechtes zu verdrängen] In 1750 had Frederik Johann Philipp Graumann aangesteld om nieuw Pruisisch (courant)geld met een meer billijk en lager zilvergehalte te introduceren; er waren teveel verschillende soorten geld in omloop in Duitsland (d.w.z. Heilige Roomse Rijk). De introducering van de Reichsfuss in 1737 voldeed niet, en schepte nog meer chaos en verwarring..[“Oordeelkundige verdeediging”, rapport van een [Duitser], waarin hij de in een “Grondige beproeving” tegen de voorstellen van Johan Philip Grauman geuite bezwaren weerlegt; met als aanhangsel een verhandeling over de oorzaken van de koerswisselingen van goud en zilver; afschriften [1752]] Kooplieden gebruikten koerslijsten om de waarde van een bepaalde munt (en de vervalsingen) op een bepaalde plaats te bepalen; alles moest worden omgerekend in Bankotaler. De Leipziger muntvoet uit 1687 of 1690 was verouderd en onvoordelig, want het zilver verdween naar het buitenland. Frederik wilde dat stoppen door het goudgehalte van de dubbele, de hele en de halve Friedrichd’or met 10% te verlagen. Er moest bovendien meer kleingeld – de hele, halve, zesde, kwart en twaalfde van de zilveren Reichstaler – in omloop komen om het verlies op grotere munten te beperken.
In 1750 haalde Frederik de Grote Graumann naar Berlijn, die de gouden Friedrichd’or mocht slaan, weliswaar met het juiste gewicht, maar van slechter allooi. Frederik richtte in september 1753 een Giro- en Wisselbank op, die werd gedwarsboomd door Hamburgse kooplieden.[Nationaal Archief. 3.20.33-inv. 297 Octrooi van Frederik, koning van Pruissen, voor het oprichten van een Giro- en Wisselbank te Berlijn; drukwerk. 23 september 1753 ] Hadden ze bezwaren tegen zijn muntpolitiek of waren er te weinig handelshuizen in Pruisen om de bank in stand te houden? Het project verdween in een la. In juni 1755 kwam Frederik de Grote incognito naar Amsterdam om schilderijen te kopen en zich mogelijk bij Isaac de Pinto over de monetaire hervorming en financiering te informeren. Volgens De Pinto ontstond er in 1747, tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog al een tekort aan “klinkende munt” in de Republiek,3 maar er heerste ook muntchaos in West-Europa.4 Bovendien steeg de prijs van zilver ten opzichte van goud.[J.G. van Dillen, p. 592] In 1755 was de chaos compleet in het Heilige Roomse rijk; geld wisselen was een kunst geworden.[Entdeckte Ursachen des verderbten Münzwesens in Teutschland : nach ihren ersten und wahren Quellen ; wobey zugleich neue und wirksame Mittel dagegen vorgeschlagen werden, die ein jeder Reichsstand vor sich, ohne Mitwirkung des Reichs, und ohne Recesse mit seinem Mitständen, in Ausübung bringen kann von Johann Heinrich Gottlob von Justi (1755) Leipzig, Breitkopf.]. Er waren in 1755 verschillende muntvoeten in zwang: sinds 1690 de oude Leipziger Fuß of de Oostenrijkse 18-Gulden-Fuß en sinds 1738 de Reichsfuß; de Graumannscher Münzfuß of 21-Gulden-Fuß (sinds 1750); de Oostenrijkse Konventionsfuß of 20-Guldenfuß (sinds 1753) (en de Beierse 24-Guldenfuß).
Volgens de Resolutien der Heeren Staaten begonnen de problemen met het muntmateriaal in 1755.5 De dagelijkse stijging in de prijzen van muntmateriaal zou het gevolg zijn van een geringe aanvoer van zilver en de grote uitvoer.6 Zelfs de VOC zette haar bankgeld om, iets dat nog nooit eerder was gebeurd. De “schuldenlast was enorm gestegen door de Oostenrijkse successieoorlog, en dat was zelfs één van de redenen dat Nederland het zich niet kon veroorloven om partij te kiezen in de Zevenjarige oorlog, …”7 Het goud was veelal afkomstig uit Brazilië, het zilver uit Mexico en Peru, en werd exporteerd naar resp. Portugal en Spanje.[The Manila-Acapulco Galleons : the Treasure Ships of the Pacific by Shirley Fish] Het is niet onwaarschijnlijk dat de aanvoer van zilver uit Mexico tijdelijk terugliep.[John J. TePaske, A new world of gold and silver, p. ?] Het meeste zilver kwam uiteindelijk in Amsterdam terecht, het goud in Londen.[Artur Attman (1983) Dutch Enterprise in the World Bullion Trade 1550-1800, p. 28, 30, 55] Een derde werd doorgevoerd naar Azië, een vijfde naar de Baltische staten of de Levant.[POWER AND PLENTY TRADE, WAR, AND THE WORLD ECONOMY IN THE SECOND MILLENNIUM by Ronald Findlay & Kevin H. O’Rourke, p. 218-219]
Het gewicht en allooi van alle, sommige of enkel de twee kleinste munten (2 en 4 Groschen) – de munten die enkel uit koper bestonden – werd niet vastgelegd en zou aanleiding geven tot bedrog.[M. Polak (1998) Historiografie en economie van de ‘muntchaos’. De muntproductie van de Republiek (1606-1795), p. 112 ] Het kwam op de kwantiteit van de munten aan en niet de kwaliteit.[Schrötter, II. Band, p. 148] Goed geld moest tot dan toe worden ingevoerd en tegen agio of opgeld worden aangeschaft. Gouden munten zoals de oude Louis d’or (1641-1709), Hollandse Dukaten, Zuid-Nederlandse Albertusthaler, waarmee het buitenland bij voorkeur betaalde, vanwege de winst op het koersverschil, zou buiten de grenzen moeten worden gehouden,[Schrötter, II. Band, p. 171, 188, 271] hetgeen meer orde zou scheppen. (Het gebruik van Hollands dukaten in Oost-Friesland, Tecklenburg en Lingen werd formeel toegestaan.[Schrötter, p. 200-201]) Frederik was bereid meer voor het zilver betalen, zodat er meer naar Pruisen kwam en uiteindelijk alleen daar nog munten zouden worden geslagen.[Die Werke Friedrichs des Großen : in deutscher Übersetzung; 7 Das politische Testament von 1752, Domänenkasse] Hij dwong Graumann op een lage wisselkoers aan te sturen, vanwege de import van zilver, maar ook om Oostenrijk tegen te werken. Frederik had diverse conflicten met Graumann over de te volgen politiek en de teleurstellende winstgevendheid van de Pruisische munthuizen. Omdat Graumann er niet slaagde in met de Hollandse munthuizen te concurreren, in 1754 werden diverse munthuizen gesloten, mogelijk vanwege een gebrek aan edelmetaal, [M. North (1994) Kleine Geschichte des Geldes: vom Mittelalter bis heute, p. 127] besloot Frederik hem in 1755 op non-actief te stellen, [Vom Anfang des Jahrs 1751 und folgenden Zeiten] en zelf de contracten betreffende zilverleveranties te sluiten.[Schrötter, II. Band, p. 123, 132, 143]
In de eerste helft van de 18e eeuw veranderde de waardeverhouding tussen goud en zilver. Door de toegenomen aanvoer van goud werd dit relatief goedkoop.[M. Polak, p. 43] Ook de volgende informatie komt uit het proefschrift van Menno Polak: Historiografie en economie van de ‘muntchaos’. De muntproductie van de Republiek (1606-1795). Met grote waarschijnlijkheid gaan ze ook op voor Pruisen.
Als bezitters van het muntrecht waren de muntheren gerechtigd belasting te heffen over het vermunte edelmetaal, de zogeheten sleischat of seigneurage. Zij hadden dan ook een financieel belang bij de vaststelling van de omvang van de productie.[M. Polak, p. 109] Ten slotte werden de bedragen aan sleischat, vermeerderd met eventuele boeten, voortvloeiend uit de geconstateerde tekorten in gewicht en gehalte, bij elkaar opgesteld om het totale bedrag vast te stellen dat de muntmeester over de onderzochte periode aan de muntheer schuldig was.[M. Polak, p. 137] Waar sprake is van volwaardige munten, gaat het in werkelijkheid om overwegend of nagenoeg volwaardige munten.[M. Polak, p. 147] De aanmunting van edelmetaal was vrij, hetgeen wil zeggen dat ieder die over edelmetaal beschikte dat kon laten vermunten.[M. Polak, p. 152] Men was, kortom, veeleer gepreoccupeerd met de productie van vermunt edelmetaal dan met de productie van geld.{M. Polak, p. 216] Voor zover de geschiedenis een afwisseling te zien geeft van perioden van inflatie, uit politiek of economisch oogpunt, noodzakelijk waren om een nieuwe periode van stabiliteit mogelijk te maken.[M. Polak, p. 221] In alle gevallen gelden de muntmeesters als boosdoeners omdat zij, uit op eigenbaat, gebruik wisten te maken van hun positie.[M. Polak, p. 226] Waar de prijs die voor ongemunt edelmetaal betaald moest worden, veruit de omvangrijkste kosten post uitmaakte, had de muntmeester er belang bij zo weinig mogelijk zuiver edelmetaal te verwerken tot zoveel mogelijk munten van een bepaald type. Het aandeel van de muntheer, de sleischat, bestond uit een vast bedrag per gewichtseenheid zuiver edelmetaal.[M. Polak, p. 231] Hoeveel edelmetaal .. per muntstuk gebruikt werd, was de muntheer dus onverschillig. Hij trok geen voordeel uit het verzwakken van de munt, wat voor de muntmeester eventueel voordelig kon zijn.[M. Polak, p. 232] Het is echter niet uitgesloten dat de muntpolitiek er primair op gericht was munten die vooral voor het internationale betalingsverkeer geschikt waren, te produceren dat de productie van binnenlands geld slechts een bijkomstigheid was.[M. Polak, p. 245]
De muntmeesters Daniel Itzig (1723-1799) en Veitel Heine Ephraim (1703-1775) speelden vanaf 6 oktober 1755 daarbij een belangrijke rol.
So kam es vor, dass in seinen Prägeanstalten unter konspirativen Bedingungen fremdes Geld hergestellt wurde, um es im Ausland profitabel abzusetzen. Alle Beteiligten mussten sich zu absolutem Stillschweigen verpflichten, anderenfalls sie allerschwerste Strafen zu erwarten hatten. Auf keinen Fall sollten die „geheimen Ausmünzungen“ von russischen, österreichischen und holländischen Silber- und Goldmünzen publik werden, denn der König war sehr auf sein Renommee bedacht und tat alles, sich als ehrlicher Landesfürst darzustellen.[Wie Preußen bei Kasse gehalten wurde - Neuer Standardkatalog über die Münzen und Geldpolitik Friedrichs des Großen von Helmut Caspar]
Op 16 januari 1756 sloten Engeland en Pruisen het Verdrag van Westminster, waarbij Engeland beloofde Oostenrijk niet te hulp te schieten (in het geval dat het Silezië wilde terugveroveren) en het binnendringen van vreemde troepen in Duitsland te verhinderen. Oostenrijk sloot op 1 mei een bondgenootschap met Frankrijk (Verdrag van Versailles (1756)). Beide landen beloofden elkaar steun als de ander zou worden aangevallen. Op 22 januari 1757 verbond Rusland zich met Oostenrijk.
Ephraim
Vanaf 1756 pachtte Ephraim alle Pruisische en Saksische munthuizen, in Berlijn, Breslau, Kleve, Aurich, Königsberg, Magdeburg, Stettin, Dresden en Leipzig.[Bron: Schrötter, p. ?] Hij betaalde daarvoor sleischat aan Frederik (in 1755 5%, in 1762 13%, gemiddeld 6 miljoen taler per jaar); een vaste afdracht per afgeleverde partij munten, gebaseerd op het verschil tussen de nominale waarde van de munt en de inhoud aan edelmetaal minus de kosten van slaan van de munten. Frederik had er dus belang bij dat de muntmeester een zo groot mogelijke productie bereikte. Hij zou zijn Zevenjarige oorlog nooit hebben kunnen winnen zonder de hulp van Itzig en Ephraim.8 [Rachel & Wallich, p. 319] De enorme winsten die op de uitgifte van munten werden gemaakt, vloeiden hoofdzakelijk naar de schatkist, maar ook voor de muntmeester was de muntslag van munten zeer lucratief. De auteurs lijken Engeland te vergeten, Pruisens enige bondgenoot, dat vanaf april 1758 vier keer subsidie in de vorm van goud- en zilverbaren verstrekte; 2x in 1758, en 1x in 1759 en 1x in 1760.[The Works of Thomas Carlyle, p. 342] Of Carlyle het bij het juiste eind had, is onduidelijk; andere bronnen houden het stopzetten van de subsidie op december 1761, na de val van William Pitt in het Lagerhuis.[Die schlesischen Kriege] Ook de val van Thomas Pelham-Holles, een half jaar later, had te maken met het Engelse parlement dat op 30 april 1762 weigerde nog langer subsidie te verstrekken aan Pruisen, dat al onderhandelde met Frankrijk en op 5 mei vrede sloot met Rusland.[The French Navy and the Seven Years’ War by Jonathan R. Dull, p. 230]
Thus, Britain borrowed the funds, amounting to approximately £58 million. Soon, prominent citizens were questioning the reasons for entering the war with France and debating the war's necessity.[Eloranta, Jari & Land, Jeremy. (2018). Hollow Victory: Britain's National Debt and the Seven Years' War. p. 17]
Er [Friedrich] verfügte beim Friedensschluss von 1763 immer noch über einen Kassenbestand von knapp 23 Millionen Reichstalern.[Wie Preußen bei Kasse gehalten wurde - Neuer Standardkatalog über die Münzen und Geldpolitik Friedrichs des Großen von Helmut Caspar]
Im Siebenjährigen Krieg 1756-1763 setzte Friedrich seine neuen Münzgrundsätze außer Kraft. Alle Münzstätten in Preußen und im besetzten Sachsen wurden an jüdische Unternehmer (Münzentrepreneurs) verpachtet, die dem König einen hohen Schlagschatz zu zahlen, ansonsten aber praktisch freie Hand hatten. Bekanntester dieser Münzentrepreneurs ist der Berliner Bankier Veitel Ephraim, der es durch die massenhafte Produktion unterwertiger und rückdatierter Münzen mit dem Bildnis des sächsischen Kurfürsten und polnischen Königs Friedrich August, der sog. Ephraimiten, zu Reichtum und beim Berliner Volksmund zu dem Vierzeiler brachte: „Von außen schön / von innen schlimm / von außen Friedrich / von innen Ephraim“.[Für 8 Groschen ist’s genug. Friedrich der Große in seinen Münzen und Medaillen von Bernd Kluge] Zitat, das Friedrich II. v. Preußen zugeschrieben wird: „Sachsen ist wie ein Mehlsack, egal wie oft man draufschlägt, es kommt immer noch etwas heraus.
De muntmeesters in Duitsland hebben gedurende de hele Zevenjarige oorlog waarschijnlijk meer dan 300 ton zilver geimporteerd (een klein vrachtschip vol) dat in Amsterdam voornamelijk werd betaald met wisselbrieven, en in Hamburg met Kriegsgeld.[Schrötter, II. Band, p. 218-219] Het zilver is gebruikt om 40 miljoen nieuwe munten te slaan, die in Saksen, en Silezië, maar ook in Hongarije, Polen, en Kurland in omloop werd gebracht.9 De “Münzjuden” Itzig en Ephraim, etc. waren contractueel verplicht zich aan de nieuwe muntvoet vast te houden en niet meer te produceren dan afgesproken was.[Schrötter, p. 239-246] In oktober 1756 werd het duidelijk, dat er bedrog werd gepleegd door Ephraim, die de munt in Leipzig hadden gepacht. Er waren munten in omloop die niet in Leipzig waren geslagen, maar toch dat stempel droegen (en het jaar 1753, 1754 of 1756).[Schrötter, p. 35, 249] (Leipzig is pas eind augustus 1756 veroverd door het Pruisische leger. Het was een actie met voorbedachte rade.) De uitvoer van deze munten naar Polen (over water) mocht niet worden gehinderd.[S. Stern, p. 294-295, 304] Frederik wist af van het bedrog, en stemde ermee in, want ze betaalden hem sleischat, maar het gaf ook Itzig en Ephraim een aantal maanden groot financieel voordeel. Toen Kleve, waar Ephraims zoon sinds augustus 1755 de leiding had, in 1757 werd bezet door het Franse leger, zijn die muntactiviteiten voortgezet in Maagdeburg en Berlijn. Zweden was niet bereid Pommeren aan Frederik af te staan en verklaarde Pruisen de oorlog in september. In Dresden is minderwaardig geld geslagen, toen Ephraim daar tot muntmeester werd benoemd. In Breslau en Koningsberg werden Poolse munten geslagen, waarvoor Saksische (en Bernburgische) stempels werden gebruikt.[Schrötter, p. 29] Zelfs het Oostenrijkse leger kocht Saksische munten op om de crediteuren of soldaten te kunnen betalen.[Rachel und Wallich, p. 300] In Pruisen zelf was het gebruik van Saksisch Kriegsgeld tot 1760 verboden.[Rachel & Wallich, p. 303] [Die Russen in Königsberg: Ein numismatisches Zeugnis des Siebenjährigen Krieges]
King Augustus III of Poland von Pietro Rotari – www.wga.hu (Gallery: Gemäldegalerie, Dresden), Gemeinfrei, Wikipedia Commons
Gouden en zilveren munten werden zeldzaam, niet alleen de Republiek, maar ook Engeland, Frankrijk, Zweden en Denemarken verstuurden de munten naar Azië, waar het nog meer opbracht. De prijs van zilver op de Amsterdamse beurs steeg; het omsmelten van Hollandse en Zeeuwse zilveren munten om het zilver uit te voeren, werd een lucratieve bezigheid. Ook het kleingeld was zo krap voor handen, dat de soldaten, die minder dan een gulden (8 Gute Groschen) per week verdienden, nauwelijks betaald konden worden. (Met behulp van soldijbewijzen, die na de oorlog uitbetaald zouden worden, schijnt het probleem tijdelijk zijn opgelost.10)
1758
In januari 1758 werden Saksen en Mecklenburg gedwongen contributies te betalen.[De Jong-Keesing, p. 38] In april 1758 gaf Frederik opdracht de Pruisische voorraad aan (tafel)zilver in Friedrich d’or om te zetten.[Schrötter, p. 21, 24, 25, 27, 42, 46] [De Jong-Keesing, p. 46] Frederik liet in december ook heimelijk Hollandse dukaten namaken; de Republiek reageerde door meer dukaten te laten vervangen door gouden rijders? De dukaten werden gebruikt om betalingen aan het buitenland, en het transport en leveringen aan het leger te betalen. (Gotzkowsky vermeldt in zijn autobiografie dat hij na de inval in Saksen met de nieuwe Friedrich d’or (met een waarde van vijf Thaler) werd betaald.[Gotzkowsky, Geschichte eines patriotischen Kaufmanns, p. 15] Het staat buiten kijf dat Frederik heeft geprobeerd in de veroverde gebieden, zijn achterland, of in Oost-en Midden Europa het nieuwe courantgeld, de Friedrichd’or en de Reichtaler, met een verlaagd zilvergehalte in te voeren.[“Oordeelkundige verdeediging”, rapport van een [Duitser], waarin hij de in een “Grondige beproeving” tegen de voorstellen van Johan Philip Grauman geuite bezwaren weerlegt; met als aanhangsel een verhandeling over de oorzaken van de koerswisselingen van goud en zilver; afschriften [1752] 1 katern] “Alleen als de legers in vijandelijke landen stonden mochten de entrepreneurs voor het muntverbruik aldaar het slechtere geld slaan.”[De Jong-Keesing, p. 46]
Er glaubte aber, daß es vorteilhafter sei, wenn er an die Stelle der vielen kleinen Lieferanten, die für die Judenschaften Preußens das Silber aufzubringen hatten, einige wenige reiche, angesehene und im Münzwesen erfahrenen Juden setzte, die den Edelmetallmarkt beherrschten und durch ihren Namen und ihre ausländischen Geschäftsbeziehungen für eine pünktliche Lieferung bürgten. Die übrigen Versprechungen aber, durch das neue Geld den holländischen Dukaten zu verdrängen, den preußischen Friedrichd’or zum Weltgeld zu machen, jährlich für 20 Millionen Taler Geld auszuprägen und dem König davon einen Schlagschatz von einer Million zu bezahlen, habe der Generalmünzdirektor [Graumann] nicht erfüllen können, weil Preußen weder wirtschaftlich noch finanziell imstande gewesen sei, mit den alten Geldländern zu konkurrieren und sich das für eine so große Ausmünzung nötige Edelmetall zu verschaffen.[S. Stern, p. 232-233]
Het Pruisische Kriegsgeld was van betere kwaliteit, het was in trek vanwege zijn hogere waarde. Ook omringende vorstendommen (inclusief Zweden) gingen over tot het slaan van Kriegsgeld om de uitvoer van het hoogwaardig geld te beperken. Vanaf december 1758 zou slecht geld (of zilver?) vanuit Holland naar Hamburg zijn getransporteerd en vandaar uit verspreid.[Schrötter, p. 279-281] Graumann waarschuwde voor de gevolgen.[De Jong-Keesing, p. 47] In 1758 werd een fictieve brief gepubliceerd “Der gerechtfertigte Ephraim. Oder, Historische und beurtheilende Nachrichten über den vergangenen, gegenwärtigen und künftigen Zustand des Sächsischen Finanz-Wesens : Nebst einer Vergleichung der Preußischen und Sächsischen Oeconomie … durch den Juden Ephraim zu Berlin an seinen Vetter Manasses in Amsterdam” door Jean-Henri Maubert de Gouvest. Daarin richtte hij zich tot een portugese jood, genaamd Andreas de Pinto, met een exposé over het tekort aan geld in Saksen, Pruisen, Frankrijk en de problematische financiële situatie in Engeland, dat steeds leende, alhoewel het grote schulden had.11
1759
In februari 1959 stuurde Ephraim zijn zoon (Benjamin?) naar Hamburg om voor 9 miljoen Taler goud in te kopen.[De Jong-Keesing, p. 47] In augustus 1759 werd Dresden heroverd door de Oostenrijkers, en het plaatselijke munthuis, onder leiding van Ephraim, hield op te bestaan. In september volgde een arrestatiebevel tegen Ephraim in Hamburg, maar die wist dat te vermijden door zich te beroepen op Deense staatsburgerschap.[Schrötter, p. 151] Op 25 juli is het Mecklenburgse geld verboden zodat Frederik zijn eigen geld kon introduceren. De produktie in Leipzig van nieuw muntmateriaal werd verhoogd. (Frederik viel Polen binnen.) De Friedrich d’or en de August d’or moesten als betalingsmiddel worden aangenomen,[S. Stern, p. 309] en mochten niet omgesmolten worden. De Engelsen hebben in 1759-1761 steeds meer kapitaal (of zilver) in Amsterdam geleend.[De Jong-Keesing, p. 42-44] [Roberds & Quinn, p. ?] Vanwege de desastreuze financiele situatie in 1759 heeft Frederik de door de munthuizen te betalen sleischat verhoogd.
1760
Op 2 januari 1760 verzochten Itzig en Ephraim & Zonen om een verbod op doorvoer van slecht muntgeld en de uitvoer van goede munten. Frederik liet weten dat buitenlands geld in Pruisen werd toegestaan, maar niet geaccepteerd zou worden door zijn koninklijke kas. Enkele weken later maakte hij bekend dat al het geld dat het land binnenkwam gecontroleerd moest worden en dat valsemunters zouden worden berecht. Moses Isaac zag af van samenwerking met Ephraim en zijn zwager Itzig,[S. Stern, p. 317-318] en vestigde zich in Bernburg. In maart was het voor de bevolking op het platteland nauwelijks mogelijk om de belasting, etc. in Pruisische munten te betalen; deze werd betaald met voornamelijk Saksische munten. Frederik liet verordonneren dat de Münzjuden goede munten mochten inzamelen, maar zich niet langer mochten bezig houden met omwisselen van muntmateriaal.[S. Stern, p. 319-321] In Quedlinburg ontstonden problemen toen kooplieden uit Maagdeburg daar een munthuis pachtten? Itzig en Ephraim verzochten de koning inkopers van muntmateriaal uit te sluiten van de nieuwe regels. (“Schwere Silbermünzen wurden durch Wiegen aussortiert und von der Waage (Wippe) gekippt, um sie einzuschmelzen und das Edelmetall mit Kupfer zu strecken.”[“Schlagt tot das lose Pack”]) In mei verzochten Ephraim en Itzig om een verbod op invoer en doorvoer van niet-Pruisische of niet-Saksische munten. Ze kregen echter een verbod op omsmelten opgelegd. Vanaf mei zijn handelaren aan de grens gekontroleerd op het bezit van muntmateriaal; verdacht geld werd opgeslagen, is verzegeld of teruggezonden. In juni hoopten Itzig en Ephraim dat het gebruik van Saksische munten bij de geallieerde legers in gebruik zou blijven. Een maand later verzochten de twee muntmeesters om extra maatregelen, zoals meer paarden bij de posthuizen, zodat het geldtransport sneller zou verlopen. Eind augustus volgde een verbod op de uitvoer van 8-Groschen munten.[S. Stern, p. 327, 329, 330]
In juli 1760 werd bijna dagelijks zilver en goed geld met een hoog zilverpercentage naar Hamburg getransporteerd, omgezet in (Zweeds?) Kriegsgeld, en van daaruit verspreid. De Neufville stuurde zilver naar Altona, een Deense voorstad van Hamburg.[De Jong-Keesing, p. 116] (Ook de betalingen van Frankrijk aan Zweden en Denemarken en van Oostenrijk aan Rusland verliepen over Amsterdam en Hamburg.) Frederik dwong ettelijke concurerende munthuizen (in Saksen-Anhalt, Mecklenburg en Schwerin) hun deuren te sluiten, waarop zij hun produktie verlegden. De Habsburgse keizer stelde een maand later een verbod in op de zilverhandel, waardoor de prijs van zilver steeg.[H. Rachel & P. Wallich, p. 304] (Het had bovendien tot gevolg dat ook het Kriegsgeld ongerechtvaardigd in waarde vermeerderde.) De stad Hamburg, neutraal tijdens de Zevenjarige Oorlog, kreeg een verbod opgelegd hoogwaardig geld uit te voeren, alleen met toestemming; de doorvoer van inferieur geld bleef buiten schot.
Voor het einde van het jaar waren in Saksen Zweedse munten in omloop, de Poolse koning waarschuwde zijn landgenoten. Vanaf oktober 1760 werd het slaan van munten in Berlijn tijdelijk onderbroken, vanwege de Russische bezetting op 8 oktober. Gotzkowsky vermeldt dat de Münzjuden hem begin oktober 1760 vrachten geld toestuurden, die hij liet opslaan in zijn kelder.[Gotzkowsky, p. 21] De Russen eisten 4 miljoen Reichsthaler contributie, te betalen in oude, hoogwaardige munten.[Gotzkowsky, p. 25] Generaal Von Totleben, een Duitser in russische dienst, dreigde Pruisische fabrieken en magazijnen te verwoesten en Itzig en Ephraim in gijzeling te nemen.[Gotzkowsky, p. 36] Ephraim en zijn zoon Benjamin zijn afgereisd naar Maagdenburg om dat te vermijden. Op 11 oktober wist Gotzkowsky het bedrag naar 1,7 miljoen terug te brengen. Hij beloofde de Russen te zullen betalen met baargeld en een wisselbrief ter waarde van een miljoen Thaler, lopend tot februari 1761.[Gotzkowsky, p. 41, 46] [Schepkowski, p. 261] [F. Lenz & O. Unholz (1902) De Geschichte des Bankhauses Gebrüder Schickler, p. 70] Op 12 oktober trokken de Russen zich terug. Begin november vond de slag bij Torgau plaats, waardoor de kansen voor Frederik keerden, ook al omdat eind november bij Strehlen een aanslag op hem werd verijdeld. Eind oktober begon de produktie van geld om de Russen en de Oostenrijkers af te betalen.{Gotzkowsky, p. 29-30]
1761
Frederik bezette Meissen, waar de productie van Saksisch porselein plaats vond. Hij gaf Gotzkowsky het bevel in Pruisen een porseleinfabriek op te starten met materiaal en personeel uit Meissen.[Gotzkowsky, p. 65] Gotzkowsky keerde terug naar Berlijn, maar wist nog steeds niet hoe hij de Russen zou kunnen betalen. Hij gaf de firma Stenglin de opdracht 150.000 Thaler paraat te houden.[Gotzkowsky, p. 71] Gotzkowsky zou 100.000 Thaler naar Hamburg opsturen. (De Russen kregen slechts 57.437 Thaler in de allerslechtste Saksische munten toegestuurd.[Schepkowski, p. 264]) Frederik verordoneerde dat de stad Leipzig 1,1 miljoen Thaler contributie zou moeten opbrengen en liet de raad gevangen zetten.[Gotzkowsky, p. 76] Gotzkowsky sloot met hen een wisselcontract, terug te betalen in Hollandse dukaten. Ook De Neufville schijnt toen ingeschakeld te zijn. (Het is onduidelijk of het om gouden dukaten ging ter waarde van vijf gulden, of zilveren dukaten ter waarde van een rijksdaalder). (In het voorjaar van 1761 weigerde de Dordtse muntmeester dukaten of staven te leveren, alleen tegen opgeld.) Leipzig bleek niet in staat dat bedrag op te brengen. Gotzkowsky probeerde de Russen tevreden te houden met het sturen van kostbare geschenken, zoals tabaksdozen. (Gotzkowsky reisde in die winter drie keer naar de Russische legerstaf in Pommeren.) In de zomer 1761 wist hij (vrijwel zeker bij Schimmelmann, maar Gotzkowsky noemt zijn naam niet) 400.000 Thaler los te peuteren in Hamburg, die zouden worden betaald in Plöner of Zerbster munten.[Gotzkowsky, p. 111] Daarmee zou Leipzig de contributie aan Frederik kunnen betalen.
In september 1761 trouwde de kroonprins George III van Engeland met de 17-jarige Sopie Charlotte van Mecklenburg-Strelitz. Het is niet onmogelijk dat zijn oog op haar viel, toen hij vernam van haar brief op poten aan Frederik II over de gang van zaken in Mecklenburg. Na het overlijden van George II, de oom van Frederik, in oktober en de publicatie van het pamflet Considerations on the Present German War door Israel Mauduit in november ontstond protest in Engeland over de steun aan Pruisen. De Engelse troepen in Duitsland zouden zich moeten terugtrekken. Frankrijk, Oostenrijk en Saksen zouden de Russen vragen hetzelfde te doen. Einde 1761 moest Frederik toegeven dat de oorlog bijna verloren was.[F.A.J. Szabo (2008) The Seven Years War in Europe, p. 426]
1762
De indruk wordt gewekt dat Frederik ook zijn muntexperiment in januari 1762 als mislukt beschouwde; de oude muntvoet van 1750 zou moeten worden hersteld.[S. Stern, p. 350] Het Engelse parlement en zijn neef, de Engelse koning George III dreigde de subsidie stop te zetten, omdat men daar niet goed wist wat Frederik met nog meer geld van plan was. Frederik besloot de loterijexpert Gian Antonio di Calzabigi in dienst te nemen.
In maart 1762 schreef Mendelsohn aan zijn verloofde: "Unsere Münze wird noch besser als Banko, die ganze Welt wird Sicherheit in Berlin suchen, und unsere Börse wird berühmt sein vom Schloßplatz bis an unser Haus."[DIE HERAUSBILDUNG EINES PREUSSISCHEN JUDENTUMS 1671— 1815 von StefiJersch-Wenzel]
By 1762, [Swedish] money was worth so little that even small amounts were exported – the price of copper on the Hamburg metal market exceeded the coins’ nominal value in Sweden. Ephraim maakte plannen zich in Berlijn te vestigen. Hij stuurde zijn zoon Benjamin naar Weesp of Amsterdam om zijn oom Marcus Ephraim te assisteren. Benjamin legde kontakten met de bankiers Harman of Jan van de Poll en Theodorus en Raymond de Smeth.12 13 De gebroeders De Smeth stonden voor 318.750 gulden bij De Neufville in het krijt.[De Jong-Keesing, p. 110] In april gaf Frederik het Pruisische leger opdracht Bratislava te bezetten en de bevolking zoveel mogelijk goud en zilver afhandig te maken, maar de opmars mislukte.[F.A.J. Szabo (2008) The Seven Years War in Europe, p. 390-391, 395] In mei verzochten Ephraim en Itzig dringend om toestemming om muntmateriaal te smelten. Er vond een proces plaats tegen joodse kooplieden over de uitbetaling van wissels in baar geld.[S. Stern, p. 370-371] In juni 1762 bedreigde Denemarken de stad Hamburg met een klein leger, alle toevoerwegen werden afgezet.[J.G. van Dillen, p. 603] Hamburg weigerde Denemarken een miljoen Thaler te lenen.[Die hamburgische Neutralität im Siebenjährigen Krieg, p,.107-109] In mei is vrede met Rusland en Zweden gesloten; de Tsaar was bereid tot samenwerking en gaf Oost-Pruisen terug. (De Britse regering besloot op 30 april 1762 Frederik niet langer subsidie te verlenen.[A history of the Right Honorable William Pitt, Earl of Chatham: containing … by Francis Thackeray] [George III: King and politicians 1760-1770 by Peter D. G. Thomas]) omdat het vrede met Rusland zou sluiten, Rusland zou steunen bij een oorlog tegen Denemarken en Engeland een oorlog tegen Spanje wilde beginnen. Engeland wilde troepen naar Portugal sturen, omdat het door Spanje was bezet.[R. Middleton (1985) The Bells of Victory. The Pitt-Newcastle Ministry and the Conduct of the Seven Years’ War 1757-1762, p. 203-208.] [F.A.J. Szabo (2008) The Seven Years War in Europe, p. 385-388] Frederik werd niet langer beschouwd als vriend, maar als vijand. Toen de Russen zich hadden teruggetrokken uit Oost-Pruisen wilde Ephraim afreizen naar Königsberg. De muntmeesters vroegen toestemming om in Voor- en Achterpommeren hoogwaardig geld in te kopen.[S. Stern, p. 377-378] Frederik gaf de muntmeesters opdracht met grote spoed Russische en Danziger munten te slaan voor de aankoop van graan; de Russen zouden zich later nog wreken op het misbruik van Russische stempels.[Schrötter, 61-62] Was het toen dat Ephraim het Holsteinse munthuis in Rethwisch in handen wist te krijgen?[K. Schneider, p. 69] Op 9 juli werd Tsaar Peter III gedwongen afstand van de troon te doen en opgesloten door toedoen van zijn echtgenote Catherina de Grote; de vrede bleef gehandhaafd, maar het verbond met Pruisen is door haar niet ondertekend.[F.A.J. Szabo (2008) The Seven Years War in Europe, p. 395, 397] Ze sloot vrede met Denemarken en ging in op hun voorwaarden. Ten onrechte verwachte Frederik steun van het Osmaanse rijk die Wenen zouden aanvallen. Hij raakte steeds meer geisoleerd.
De volgende opmerkingen zijn uit: Selma Stern (1962) Der Preussische Staat Und Die Juden (3 Volumes): Dritter Teil / Die Zeit Friedrichs Des Grossen. Erste Abteilung: Darstellung. Kapitel Neun: Die Preussische Münzpolitik. Ze vond verbazingwekkende details, vooral in betrekking tot Ephraim:
Man bevorzugte bald dies, bald jene Münze, führte die eine im Lande ein und die andere aus dem Lande hinaus, schmolz die schwerere in die leichtere um, zahlte Aufgeld für das bessere und machte Wechselgeschäfte mit dem geringhaltiegeren Geld.[S. Stern, p. 228] Da man in in die erste Hälfte des 18. Jahrhunderts das Geld nicht als Geld, sondern nur als Ware betrachtete und allein das Silber Geld- und Tauschwert besaß, war man beinahe genötigt, dieses schwer zu gewinnende Metall bei der Münzprägung durch Beimischung von Kupfer zu vermehren und mit diesem verschlechterten Geld das Silber entsprechend teurer zu bezahlen. Versuchte einmal ein Herrscher, gutes Geld zu münzen, so konnte er gewiß sein, daß es alsbald ins Ausland geführt oder in geringwertige Scheidemünze verwandelt wurde. Es war ein verhängnisvoller circulus vitiosus. Münzte man schlechtes Geld, so stieg der Silberpreis. Prägte man gutes Geld, so verschwand es nach wenigen Wochen von der Bildfläche. Versorgte man das Land mit ausländischem Geld, so verlor man den Schlagschatz und die übrigen Münzverdienste, ohne sicher zu sein, daß die ausländischen Münzen nicht gleichfalls mit minderwertigen Metallen vermischt wurden.[S. Stern, p. 230] Trotz dieser Schwierigkeiten war Friedrich entschlossen, den Gordischen Knoten zu lösen, Berlin zum Wechselplatz der Welt zu machen und sich selbst durch eine vollendete Münztechnik und entsprechende Münzreformen einen möglichst hohen Schlagsatz zu sichern. Zu diesem Zwech bestellte er den Münzmeister Graumann, einen projekten- und phantasiereich, stürmischen und genialen Man, einen der bekanntesten Geldtheoretiker seiner Zeit.[S. Stern, p. 231] Volgens Schrötter was het Graumann, die alles had bedacht.[Das preussische Münzwesen im 18. Jahrhundert Münzgeschichtlicher Teil (1908), p. 75] In 1750 was hij aangesteld, en eind 1755 of later "kalt gestellt".[Vom Anfang des Jahrs 1751 und folgenden Zeiten] Toen had Friedrich de zilverleveranties overgenomen. De Münzjuden waren bereid meer sleischat (dan Graumann) te betalen en pachten in 1756 alle Pruisische munthuizen. Den Pächtern selbst wurde die Bezahlung der Münzkosten übertragen, sie wurden verpflichtet, für jede ausgemünzte Million einen Schlagschatz von 40.000 Talern an den König und für jede in polnischem Geld ausgemünzte Million einen solchen von 200.000 Talern zu zahlen, während ihnen "die Spanne zwischen dem Preis der erworbenen Edelmetalls und den ausgeprägten Münzen verblieb". Nach Graumanns Sturz wurde Anfang 1755 Moses Fränkel - sein Bruder Abraham war inzwischen gestorben- und seinem Schwager Ephraim die Pacht der Königsberger und Breslauer Münzstätten zu übertragen. Ihr Erfolg in Königsberg war so groß, daß man ihnen unter ähnlichen Bedingungen auch die Pacht der Münzstätten von Aurich und Kleve überließ, trotzdem ihre Konkurrenten bei der Silberlieferung, Moses Hertz Gumperts, Daniel Itzig und Moses Isaak, sich leidenschaflich bemühten, die Pacht für sich selbst zu gewinnen und die siegreiche Partei durch häßliche Intriguen um die Gunst des Königs und der Münzbeamten zu bringen.[S. Stern, p. 233-234] Die dem König und Retzow unmittelbar unterstellten Unternehmer wurden verpflichtet, unter Einbehaltung des Graumann'schen Münzfußes Friedrich einen Schlagschatz von 5% zu zahlen, für die Gehälter der Beamten, die Münz- und Materialkosten und die Silberbeschaffung aufzukommen, während ihnen selbst Zoll- und Akzisefreiheit für das durchpassierende Material, Freipässe und Räume für die Ausprägung gewährt wurden.[S. Stern, p. 237] Um den vom König gewünschtgen außerordentlich hohen Schlagschatz von 340.000 Talern im Jahre bezahlen zu können, waren die Unternehemer genötigt, bei dem großem Risiko, das sie eingingen, eine sehr hohe Anzahl von Scheidemünzen auszuprägen und zwar nach einem schlechterne als dem bisher üblichen Münzfuß von 14 Talern auf die feine Mark.[S. Stern, p. 238-239] Nach dem Vertrag vom 21. November 1756 wurde den Unternehmern gestattet, gegen einen Schlagschatz von 200.000 Talern für eine Million Taler polnisches und sächsisches Geld zu prägen, die sogenannten Tympfe (polnische 6-Groschen-Stücke), und zwar zu einem erheblich leichteren Münzfuß als bis jetzt üblich gewesen war, so daß aus der Mark Silber statt 14 18 Taler, 14 Groschen, 3 1/2 Pfennige und später 19 Taler, 11 Groschen, 1 2/3 Pfennige geschlagen wurden. Da der König sich noch vor dem "schlechten und infamen Gelde" scheute, wurde auf den Rat des Generalintendanten Retzow, der seit dem Mai 1756 allen Münzstätten vorstand, beschlossen, daß das neue Geld in Preußen selbst nicht kursieren dürfte.[S. Stern, p. 239] Es war ein kluger Schachzug von Ephraim, daß er nach dem Tode des Gumperts sich mit Moses Isaak und Daniel Itzig aussöhnte und sich mit ihnen zu einer neuen Sozietät zusammentat, der anerkannter Führer er wurde. (König heeft een iets andere visie, zie zijn Annalen der Juden in den preußischen Staaten besonders in der Mark Brandenburg von Anton Balthasar König, p. 290) Dieser Sozietät wurden nun alle 6 preußischen und die beiden sächsischen Münzstätten verpachtet. Gleichzeitig wurde ihnen erlaubt, nicht nur in Sachsen, sondern auch in Preußen den 19 3/4 Talerfuß für alle preußischen, sächsischen und polnischen Sorten einzuführen, das heißt, auf die feine Mark Silber 5, 3/4 Taler mehr als bisher auszuprägen und den Gehalt der Goldmünze, des Friedrichsdor's, um 41% zu verringern, eine Verminderung, die nur durch eine entsprechende Vermischung mit Kupfer erreicht werden konnte. Über die Ergebnisse der Münzpolitik des Jahres 1759 sind wir schlecht unterrichtet, da fast alle Akten, die sich auf sie beziehen, vernichtet worden sind, und zudem die Korrespondenz größtenteils in chiffrierter Schrift geführt worden ist. Wir hören nur, daß der Schlagschatz dieses Jahres die große Summe von 5.650.000 Taler betragen haben soll.[S. Stern, p. 241] [F. Schrötter, p. 48] Wie ist es den Münzpächtern geglückt, für diese riesige Münzproduktion sich das Rohmaterial zu verschaffen? In der Hauptsache nützten sie ihre umfangreichen geschäftlichen und verwandtschaftlichen Auslandsbeziehungen aus, um in Holland, besonders auf dem Amsterdamer Markt, in England und in Hamburg mittelst Hamburger und holländischer Wechsel das nötige Gold und Silber zu erwerben. Sichere Einkaufsgebiete waren auch die Oststaaten Polen, Rußland und Ungarn, wo die sogenannten Aufkäufer der Unternehmer die dort kursierende besseren Münzen einhandelten und sie ihren Auftraggebern zuführten. Bis zum Jahre 1761 sollen de Münzpächter auf diese Weise, wie sie selbst erklärten, 50 Millionen an Gold aus den Oststaaten gezogen und es der königlichen Münze nutzbar gemacht haben. Eine andere Art der Geldbeschaffung bestand darin, die von England erhaltenen Goldsubsidien umzuschmelzen und sie durch Vermischung mit anderen Metallen zu verdoppeln und zu verdreifachen. [S. Stern, p. 243] Man klagte über die Unmöglichkeit, Zahlungen an das Ausland zu leisten, und über das Hamstern des guten Geldes durch die Reichen, über die Kündigung der Hypotheken, die man mit schlechtem Gelde zurückzahlte, über den Ankauf von städtischen und ländlichen Besitzungen und über das hohe Aufgeld, das man für das bessere Geld verlangte. Denn es seien fast keine anderen Silbermünzen als sächsische, Bernburgische und Mecklenburgische 1/3 und 1/6 Stücke zu bekommen.[S. Stern, p. 244] Im Ausland weigere man sich, das preußische Geld überhaupt anzunehemen.[S. Stern, p. 245] Ihre Not [Ephraim & Söhne] wurde so groß, ihr "auf so mühsame, gefährlich, dennoch ehrliche und Seiner Majestät nütliche Art erworbenes Vermögen" dünkte sie so "maßig", daß sie Friedrich 200.000 Taler anboten, wenn er sie von der "Münzentreprise" dispensiere.[S. Stern, p. 247] Obwohl der größte Teil der Archivalien, die sich auf die Münzpolitik des Königsbezogen, vernichtet wurden, geht aus den noch erhaltenen Aktenstücken hervor, daß die Münzverschlechterung während des 7jährigen Krieges durch Friedrich selbst veranlaßt worden ist, den nur seine Minister Retzow und Schlabrendorff, der General Tauentzien, der Rendant der Generalkriegskasse Köppen und der Geheime Sekretär Eichel beraten haben. Friedrich hat sich nie gescheut, sich selbst als den Urheber der preußischen Inflation, die die nachlebenden Historiker als staatliche Falschmünzerei bezeichnet haben, zu bekennen, weil er sie als die einzige Möglichkeit ansah, das für die Kriegführung nötige Bargeld sich zu verschaffen und seine Untertanen vor allzu schwerer steuerlicher Belastung zu bewahren.[S. Stern, p. 249] Einen weiteren Vorteil erreichten sie [Ephraim & Söhne] durch die Lieferung des Silbers, das sie infolge ihrer vielen ausländische Beziehungen billiger einkaufen konnten als in den Verträgen vorgesehen war.[S. Stern, p. 250] Gotzkowsky selbst erwarb seine Millionen hauptsächlich durch die Ausnützung der schwankenden Valutaverhältnisse während des Krieges, indem er sächsischen Städten und Korporationen zur Bezahlung ihrer hohen Kriegskontributionen Kredite in minderwertigem Gelde gewährte, die er sich dann in guten Münzsorten zurückgeben ließ. Es heißt, er habe allein im Jahre 1761/62 500.000 Taler auf diese Weise eingeheimst und sei nach Beendigung des Krieges im Besitz der stattlichen Summe von 2 Millionen guten Geldes gewesen.[S. Stern, p. 251]
- L. Beutin (1933) Die Wirkungen des Siebenjährigen Krieges auf die Volkswirtschaft in Preussen, p. 255-256. ↩
- Geldwertbewußtsein und Münzpolitik Das sogenannte Gresham’sche Gesetz im … door Ingeborg Meyer, p. 8 ↩
- An essay on circulation and credit: in four parts; and a letter on the jealousy of commerce. From the French of Monsieur de Pinto, p. 119 ↩
- In 1742 introduceerde Johann Philip Graumann in Braunschweig-Wolfenbüttel de Karld’or en in 1747 de zilveren Albertustaler. In de Republiek werd op 1 augustus 1749 besloten de gouden dukaten, waarvoor drie verschillende prijzen werden gehanteerd, te vervangen door gerande gouden rijders. De Zeeuwse rijksdaalder is in 1747 verlaagd. In 1752 ging Holstein over tot het gebruik van de Albertustaler; Kurhannover (en Lübeck) hadden bedenken en gebruikten de Kuranttaler. Vanaf 1753 werd in samenwerking met Beieren de Maria-Theresiataler geslagen; de Oostenrijkse keizerin liet ook een Albertustaler introduceren en de Konventionsfuß. ↩
- Extract uit het register der resolutien van de heeren Staaten Generaal, p. 13 ↩
- Extract uit het register der resolutien van de heeren Staaten Generaal, p. 11 ↩
- W. Prins (2011) Hume, genoemd. Een inventarisatie van Nederlandstalige reacties op David Hume, 1739-1800, p. 106. ↩
- G. Steiner (1994) Drei preussische Könige und ein Jude. Erkundungen über Benjamin Veitel Ephraim und seine Welt, p. 35 ↩
- Schrötter (1909) Das Preussische Münzwesen im 18. Jahrhundert, p. 9, 13, 16 ↩
- Geschichte des Brandenburgisch-Preussischen Staats von August Zimmermann (1846), p. 551 ↩
- Der gerechtfertigte Ephraim, oder, Historische und beurtheilende Nachrichten … ↩
- Über meine Verhaftung und einige andere Vorfälle meines Lebens von Benjamin V. Ephraim ↩
- Die Macht und das Imaginäre: eine kulturelle Verwandtschaft in der Literatur, p. 127. Editor(s): Rudolf Behrens, Jörn Steigerwald ↩
- Friedrich der Grosse: Eine lebensgeschichte, Band 2 von Johann David Erdmann Preuss, p. 437 ↩