Bolsward 1787, Wopke Cnoop en de vrijwillige schutterij

 

TROUBLES IN BOLSWARD

Tweehonderd jaar geleden stierf de patriot Wopko Cnoop, afkomstig uit Bolsward. Hij woonde in het pand Kromme Waal 23, tegenwoordig in eigendom van een vriendin, Minke de Jong. Niet iedere eigenaar bewoonde zelf het pand, zo bleek uit het huisonderzoek.  In het belastingregister op koffie‑ en theegeld tussen 1800 en 1803, ten tijde van de Bataafse Republiek, werd genoteerd dat Wopko Cnoop als huurder werd aange­sla­­gen.[1] Over huurders is meestal minder te achterhalen dan over eigenaren, maar een toevallige blik enige maanden later in de “Mennonite Encyclopaedia”, waarin werd verwezen naar het 19de eeuwse Biogra­phisch Woorden­boek, maakte duidelijk dat Wopko Cnoop vanaf oktober 1787 bijna twee jaar in het blokhuis te Leeuwar­den gevangen zat, vanwege zijn  radicale, democrati­sche ideeën. Na die langdurige inzeker­heidstelling werd hij in september 1789 voor tien jaar uit Friesland verbannen.

IMG_0028
Kromme Waal 23 in het midden

In een uitgebreid artikel in de Vrije Fries onder de titel: “Wopko Cnoop, een Friese patriot” kwamen, behalve zijn jeugd, vooral zijn bijzondere rol als vader en gevangene aan de orde.[2] Zijn optreden in de patriotten­bewe­ging van Bolsward bleef onder­belicht. Aan de hand van lijvige pro­ces­stuk­ken; het dagboek van Wopko Cnoop, dat hij bijhield in de eerste weken van zijn opsluiting;[Korte beschrijving van vader W.Cnoop wegens zijn verblijf op ‘t blokhuis] uniek materiaal uit het gemeentearchief van Bolsward en in en na 1987 gepubliceerde literatuur over de patriotten­tijd, besloot ik de roerigste periode uit ge­schiedenis van Bolsward aan een on­derzoek te onderwer­pen. Ik werd mij, zoals velen voor mij, allengs bewust van de over­weldigende complexi­teit van de materie.

File:Plattegrond van J.Blaeu, reproductie uit album Rijksdienst voor de Monumenten Zorg te Zeist - Bolsward - 20037399 - RCE.jpg
Bolsward in het midden van de 17e eeuw, Kaart door J. Blaeu

Over het precieze aandeel van Cornelis van den Burg, bur­gemeester van Bolsward, in de “troubles” bleek eveneens weinig bekend.[3] Wel duidelijk was dat van de tien gevangen genomen en veroor­deelde patriotten, afkomstig uit Bolsward, hij het zwaarst werd gestraft. Van den Burg scheen volgens justitie veel genoegen te scheppen in de oproerige bewe­ging. 

Cornelis van den Burg werd in 1752 geboren. Zijn vader was ontvanger van de Convooi- en Licentgel­den in Makkum. Hij trouwde in 1778 met Antje van der Zee uit Gaast. Na zijn oplei­ding (?) te hebben beëindigd in Leeuwarden, werd hij in 1780 aangesteld als gezworen klerk van de grietenij Wonseradeel.[4] Op 6 september 1784 werd hij in Bolsward benoemd als luitenant in de stads- of burgerschutterij.

Vanouds hield de schutterij ‘s nachts de wacht en assisteer­de bij brand en ongeregeldhe­den. Bij toerbeurt werden door kleine patrouilles onder leiding van een hopman ronden gemaakt. In de gezapige en als decadent bekend staande 18de eeuw was het toetreden tot de schutterij niet bijster populair, maar voor de plaatselijke, gerefor­meerde elite van belang om carrière te maken. Na twee jaar als officier gediend te hebben, was het niet uitzonderlijk opgenomen te worden in de vroed­schap.

Dienen in de schutterij kostte behalve tijd ook geld. Op eigen kosten moesten wapens en een uniform worden aangeschaft. Bij de schutterij werd veelvuldig gesjoemeld: het wacht­lopen kon bij voorbeeld worden afgekocht. In sommige plaatsen werd jaarlijks slechts eenmaal geoefend.

Doopsgezinden waren vanouds vrijgesteld om in de stadsschut­terij te dienen. Ze betaalden echter dubbel contribu­tie voor dat recht.[5] Voor studen­ten, hooglera­ren en personen met een dienstverlenende, stedelijke functie werd eveneens een uit­zondering ge­maakt.[6] Doopsgezinden, maar ook rooms-katholieken, joden en luthersen kwamen in de Republiek niet in aanmerking voor een zetel in de vroedschap. Ingeschreven staan als lidmaat, het regelmatig bezoeken van de kerk en behoorlijk gedoopt, waren toen belangrijke eisen. Ook een zetel in het gildebestuur was uitgesloten.

Ook in Engeland verzetten de Radical Dissenters zich tegen de beperkingen, die hen waren opgelegd: uitsluiting van het burgerlijk bestuur. Ze verzetten zich tegen de toenemende invloed van koning George III. Richard Price and Joseph Priestley, beide pro-Amerikaans waren hun voormannen. Het Mercantilisme had afgedaan. Ze promoten vrije handel, geinspireerd door Adam Smith en zijn “Inquiry into the Wealth of Nations”.1

In de loop van de 18de eeuw ontstond grote weerstand tegen de kosten en uitbreiding van huurlegers. In de patriottentijd werd in de meeste steden in de Republiek, maar ook elders in Europa, door een ver­nieuwings­gezin­de bevolking druk uitgeoefend de ingedutte schut­terijen nieuw leven in te blazen. Geïnteresseerde en vaderlandslievende burgers zouden vrij­gekomen posities moeten innemen. Als dat niet mogelijk was, zouden exercitiegenoot­schap­pen of onaf­hankelijke vrij­corpsen moeten worden opgericht.

De prins- of oran­jegezin­den verzetten zich heftig tegen het verlies van macht aan de patriotten met hun vernieuwende ideeën. In diverse steden kwam het tot rellen. Er waren echter ook plaatsen, vooral in de provincie Overijssel, waar op bescheiden schaal veranderingen werden door­gevoerd.

Toen de Republiek in december 1780 voor de vierde keer in oorlog met Engeland was geraakt, daalde de overzeese handel dramatisch. De werkloosheid, armoede en ellende in de grote steden nam schrikbarend toe. Een twijfelachtige overwinning op de Engelsen op 5 augustus 1781 bij de Dog­gersbank werd breed uitgemeten. Er heerste zoveel opgewondenheid, dat het leek alsof de Engelsen voorgoed verpletterd waren.[7] In januari 1783 kwam het tot een wapenstilstand. Pas in het voorjaar van 1784 sloot de Repu­bliek vrede met Engeland.

De problemen lager niet alleen op en over zee. Als gevolg van een vulkaanuitbarsting bij IJsland, de Laki, waren er in het afgelopen jaar uitzonderlijk gekleurde luchten te zien geweest. Er volgde een lange winter met veel sneeuw en ijs, overstromingen en dijkdoorbraken. In de Zuidelijke Nederlan­den wenste de Oosten­rijkse keizer Joseph II de haven van Antwer­pen, sinds 1585 afgesloten, nieuw leven in te blazen. Opening van de Schelde en angst voor een inval van keizerlijke troepen, bestaande uit Italianen, Hongaren en “woeste croaaten”, bracht menig koopman in rep en roer.

De vroedschap van Bolsward ging in januari 1785 overstag, toen de dreigementen van de Oostenrijkse keizer op z’n heftigst waren. Ze besloot tot de oprichting van een vrijwillige schutterij om huis en have, vrouw en kinderen te beschermen. Eerst na een half jaar van voorbereidingen konden in juli 1785 twee compagnieën vrijwilligers worden geformeerd. Cornelis van den Burg werd op democratische wijze gekozen als kapitein van de vrijwillige schutterij, naast zijn officiële functie als luitenant in de stadsschutterij. Zijn beëdiging als kapitein zou nog een jaar duren.

Uit de processtukken werd duidelijk dat Cornelis van den Burg begin augustus 1786 naar Utrecht, het “democratisch eldorado”, was geweest. Dat was geen strafbare daad en details zijn niet of nauwelijks bekend. De populari­teit van de als altijd vrolijk bekend staande Van den Burg moet bij terugkomst in Bolsward groot zijn geweest. Half september 1786 werd 34-jarige Van den Burg met grote meerderheid als een van de zes bur­gemees­ters van Bolsward geïnstalleerd. (Over een benoemde of gekozen burgemeester zijn de meningen nog steeds verdeeld.)

De Friese Staten hebben eind september 1786, in navolging van het prinsgezinde Gelder­land, een decreet uitgeroepen om de invloed van de patriotten en hun publicaties in te perken. Het werd de exer­citiegenootschappen onmogelijk gemaakt rekesten in te dienen en onderling te overleggen. De tegenstel­lingen en spannin­gen in de Republiek liep steeds meer op. Men was niet ver verwijderd van een burgeroor­log. In de provincie Utrecht kwam het begin mei 1787 tus­sen patriotten en prinsgezinden tot wapengeklet­ter.

Engelse en Duitse gezanten waren het erover eens geworden dat de Republiek gered moest worden van de ondergang. Het plan werd gevat dat Wilhelmina van Pruisen haar echtgenoot, de trage, maar goedmoedige stadhouder Willem V te hulp zou komen. Prinses Wilhelmina liet zich eind juni 1787 vanuit Nijmegen naar ‘s Gravenhage rijden om daar steun te verwerven. Zij riep haar broer Friedrich Wilhelm II te hulp, toen Hollandse patriotten haar de doorreis verhinder­den. Op last van zijn zuster eiste de koning van Pruisen genoeg­doening van Holland.[8]  Hij had weinig op met democratisering en dreigde met een inval in geval van weigering

Een meerderheid in de Friese Staten weigerde augustus 1787 steun aan het gewest Holland te verlenen. Een daarop volgende coup van een tiental Friese statenleden, die onder leiding van C.L. van Beyma in Franeker vergaderden, werd na vier weken opgegeven. Het Pruisische leger had kans gezien, zonder noemenswaardig veel weerstand, over het midden van het land een wig te drijven. Overal in de Republiek werden patriotten gevan­gen genomen, voor zover ze nog niet waren gevlucht.

Begin oktober zijn zeker tien patriotten uit Bolsward, waaronder Wopko Cnoop en Cornelis van den Burg, over­gebracht naar de gevangenis in Leeuwarden. Als bur­gemeester van Bolsward had Cornelis van den Burg een belangrijke hand gehad in de beslissing om als enige Friese stad de rebellerende Staten in Franeker te erkennen. Als luitenant van de 2de compagnie van de vrijwillige schutterij steunde Wopko Cnoop hem daarin.

In het hierna volgende relaas zal duidelijk worden dat het besluit op twijfelachtige wijze tot stand kwam. Dit besluit verklaart niettemin waarom er na Franeker zoveel patriotten uit Bolsward gevangen werden genomen. Ik heb bovendien getracht een antwoord te vinden op de volgende vragen. Hoe kwam het dat er in Bolsward een vrijwillige schutterij opgericht en niet, zoals elders, een vrijcorps of een exercitiegenootschap? Wie namen het initiatief daartoe? Wat hield de officie­ren in de vrijwillige schutterij van Bolsward zoal bezig, totdat het genoot­schap in september 1787 uiteen viel, hetzij door vlucht, hetzij door gevan­genneming?

Meerdere malen komt de rol van burgemeester Schelto van Heemstra ter sprake. Zijn arro­gante handelwijze met betrekking tot inkrimping van de weliswaar veel te uitgebreide vroedschap zette kwaad bloed aan het einde van zijn (derde) ambtsperiode. De voor­dracht van een oran­jegezinde stads­secre­taris, die voor het verkrijgen van die functie binnen de kortste keren zowel bij Van Heemstra als bij stadhouder Willem V op bezoek was geweest, gaf aanleiding tot actie en veel sympathie bij de regenten voor de patriotten­beweging.[9]

Een aantal Friese steden besloot eind november 1782 de koppen bij elkaar te steken. Ze hadden zich als doel gesteld meer invloed te krijgen in de Provinciale Staten. Ze waren geïnspireerd door Van der Cappellen, die tot de provinciale staten van Overijssel was toegelaten.  Van Heemstra weigerde hun besluit tot beperking van de macht van de stadhouder bij benoemin­gen te ondertekenen. De vroedschap van Bolsward zag zich gedwongen – na een uit de hand gelopen zondagmiddagbezoek aan Van Heemstra – hem niet opnieuw als burgemeester te nomineren.

Begin 1783 werd Van Heemstra bovendien als volmacht voor Bolsward naar de Friese Staten gepasseerd. De kwestie rond het doen “uitsterven” van de vroedschap – een beperkter aantal leden – werd door de patriotten in Bolsward onmiddellijk teruggedraaid. Met een fluctuerend aantal prinsge­zinde burge­meesters en hooguit een tiental vroedschapsleden als medestanders bleek Van Heemstra nauwelijks in staat tegen de patriotse meerder­heid in de vroedschap in te gaan.

WOPKO CNOOP

Wopko Cnoop werd op 2 februari 1740 in Bolsward geboren. Zijn moeder, Riemke Coopmans, hertrouwde – na het overlijden van haar echtgenoot Claes Wopkes Cnoop – in 1747 met haar zwager, de rijke weduw­naar van Aaltje Cnoop, Gilles Mesdag; ze kregen een zoon Taco Mesdag, als Teke gedoopt  in 1753.[Over Thomas Cool (1851-1904). Schilder van licht en ruimte]

De Donia State werd in 1752 door Gilles Hessels Mesdag en Riemke Coopmans gekocht van "den hoog Ed. Geboren Heere Hendrik Grave van Moens, heere van Ravensberg, van Cronenburg, van Loenen, van Vrijenes, van Sluipwijk", etc. De graaf van Moens was weduwnaar van mevrouw Lucia Emerentia van Burmania uit Goutum wier familie de state in het begin van de achttiende eeuw had verworven.

Na de Latijnse school werkte Wopko Cnoop zowel in de leerlooierij van zijn stiefvader Gilles Mesdag als in de pottenbakkerij van zijn oom, Gerrit Cnoop. De knipklei kwam uit Burgwerd. Deze klei is zeer geschikt voor de steenfabricage, zoals baksteen, stenen (gres)buizen en dakpannen. 

In 1768 hield Wopco Cnoop een lezing “Proeve over ‘t Nut der Natuurbeschouwingen. Voorgelezen in Collegio Philosophico dicto binnen Bolsward den 23 Jan. 1768” met een “Vervolg op de voorgaande Proeve of Ontwerp eener geregelde Oeffening Der Proef-ondervindelijke Natuurkunde en Wijsbegeerte geschikt naar den omstandigheden van ons Genootschap“.

Wopko Cnoop trouwde in november 1768 met zijn nicht Dieuwke Brouwer uit Workum. De bruiloft nam drie dagen in beslag. Het echtpaar betrok aan het einde van de Grote Dijlakker, tegenover de Martinikerk, een eenvoudig pand, in eigendom van zijn moeder, inmiddels weduwe van Gilles Mesdag. De huur was nog geen 40 gulden per jaar.[10] Wopko Cnoop adverteerde in april 1769 voor zijn bescheiden bedrijf in “tui­ncieraden, antique en moderne beelden, vazen, tuinpotten met en zonder pedestallen”. Het echtpaar kreeg vier dochters, tot mijn verbazing allen gedoopt in Amsterdam in de Lam en Toren aan het Singel: Riemke (1770), Janke (1772), Baudina (1779) en Alida (1782). Het was mij nooit bekend dat hij al eerder in Amsterdam had gewoond.  In 1774 zocht hij een looiersknecht. In februari 1776 zou Wopko Cnoop zijn benoemd als diaken  in de Doopsgezinde kerk in Bolsward? In 1784 bood hij zijn kaarsmakerij te koop aan. Als drie van  zijn dochters in Amsterdam in ondertrouw gaan geven zijn aan afkomstig te zijn uit Bolsward en niet uit Amsterdam.

De doopsgezinde kerk, toentertijd met voorganger Abraham Staal
BURGERSOCIETEITEN EN MILITIE

In 1778 werd in Bolsward een afdeling van de “Oecono­mische Tak” opgericht. De “Oecono­mische Tak” was een onderdeel van de Hol­landsche Maatschappij der Wetenschap­pen, die was opgericht in Haarlem in 1752.[11] Bolsward had in die jaren een weinig florerende textielindustrie, die met zware concurrentie uit Engeland en Twente had te kampen. De “Oeconom­ische Tak” probeerde door prijsvragen uit te schrijven ondernemers aan te moedigen en door wedstrijden te organiseren jonge kinderen voor het spinnen en de weef­getouwen op te leiden. Wopko’s zwager, de 46-jarige arts Nicolaus Belkmeer, behoorde tot de oprichters in Bolsward. Wopko’s halfbroer, de 25-jarige Taco Mesdag, werd thesaurier, d.w.z. pen­ningmees­ter.[12] Er werd vergaderd op de bovenver­dieping van de herberg ‘t Fortuin aan het begin van de Marktstraat. Ik ga ervan uit dat in de herberg kranten, pamfletten en patriotse tijdschriften werden gelezen. Er zullen redevoeringen zijn gehouden en na afloop werd er gefilosofeerd.

File:Overzicht voorgevel met rijke lijstgevels - Bolsward - 20345949 - RCE.jpg
Het huis van dr. Belkmeer tegenover het stadhuis

In de tweede helft van de 18de eeuw waren veel burgers uitermate bezorgd over decadentie in kringen van het bestuur en de gestage achtuitgang van de economie. Van de hand van de kritische (en veelvuldig in zijn ambities gefrustreerde) Overijsselse baron Joan der Capellen verscheen in september 1781 een geschrift “Aan het Volk van Nederland”. In dat pamflet werd de con­centratie van macht bij de stadhouder aan de kaak gesteld. Omdat Willem V, als gevolg van zijn houding ten opzichte van Engeland en de Verenigde Staten niet langer aan de verwach­tingen voldeed, moest aan uitbrei­ding van het leger en aan zijn invloed op benoemingen paal en perk worden gesteld. Joan Derk van der Capellen propageerde een uit Schotland afkomstig idee, de oprichting van vrijwillige burger­milities en op doeltreffende wijze in de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd in praktijk gebracht. De in ons land opgerichte ­milities dienden pal te staan voor de burgerlijke vrijhe­den, zoals die bij de Unie van Utrecht in 1579 in de oorlog tegen de Spanjaarden waren vastge­legd.

In februari 1782 werd door C.L. van Beyma in de Friese Staten een poging gedaan het nooit uitgevoerde artikel VIII van de Unie van Utrecht, dat voorzag in een algemene volksbewa­pe­ning, te effectueren. Het was voor het eerst dat er zo’n voorstel werd gedaan, maar de stemmen in de Staten van Friesland staakten. In 1783 besloten de Staten van Friesland het oprichten van zogenaamde exer­citiegenoot­schappen toe te staan, mits zij hun reglementen ter goedkeuring zouden voorleg­gen.[13]

De Oostenrijkse keizer Joseph II maakte handig gebruik van de instabiele situatie in de Republiek. Terwijl de Republiek in vredesonderhandelingen was met Engeland eiste hij Maas­tricht op en opening van de Schelde. Om zijn woorden kracht bij te zetten, dreigde hij met een invasie in de zuidelijke Nederlan­den. Zijn oudoom, hier beter bekend als de hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel, was belast met de verdediging van de Republiek. Toen bekend werd dat de hertog de stadhouder in het geheim van adviezen diende, waren de patriotten uitermate gepikeerd. Ook zijn nicht, prinses Wilhelmina, schijnt ertoe hebben bijgedragen dat de invloedrijke “dikke” hertog in augustus 1784 gedwon­gen werd zo spoedig mogelijk het land te verlaten.

DE VRIJWILLIGE SCHUTTERIJ

In diezelfde tijd diende de advocaat Abraham van de Burg, patriots vroedsman in de raad van Bolsward en secretaris van het Fitsgerecht, een voorstel in om de stadsschutterij nieuw leven in te blazen.[14] De manschap­pen die de wacht hielden, liepen met stokken rond en waren uitermate slecht getraind. Om de kwaliteit te verbeteren werden nog voor het einde van dat jaar drie patriotten in de stadschutterij benoemd: Cornelis van den Burg, de gezworen klerk op de secretarie van Wonsera­deel, Willem Lycklema à Nijeholt, een apotheker en de uit Duitsland afkomstige ex-militair Hendrik Christiaan Achenbach, sinds een jaar of twee als schoolmeester aangesteld, resp. als luitenant, vaandrig en exer­citie­meester.[15] Voorge­steld werd om drie keer per week te oefenen in de Broerekerk.

Een drietal officieren in de stadsschutterij gaf al in oktober 1784 te kennen zich niet te willen laten onderrich­ten door de nieuwe, patriotse leiding. De patriotse burgemeester N. Elger­sma voorzag moeilijkheden. Hij liet als boekhouder van het St Antoniegas­thuis eind november 2.600 gulden uit de kas vrijmaken om wapens aan te schaffen voor een nog op te richten vrijwil­lige schutterij. Hij is m.i. daarbij beïnvloed door de uitkomst van een landelijke prijs­vraag.

Door het Genootschap van Vrije Friezen uit Harlingen was aan het begin van het jaar een “prijsverhan­deling” uit­geschreven, waarin men opriep om prak­tische adviezen te leveren ten aan­zien van een optimaal georganiseerde, provinciale burger­militie.[16] De winnaars werden op 1 november 1784 bekend gemaakt. De eerste prijs ging naar J.G. Herbig, vaandrig in het regiment van de prins van Hessen-Darmstad. Herbig keerde zich om politieke en militaire redenen tegen het bestaan van exer­citiegenootschappen en vrij­corp­sen.[17] Militair gezien was er volgens hem geen enkele behoefte aan exercitiegenootschappen en vrijcorpsen aangezien ze dezelfde wapens voerden als de schutte­rij, terwijl hij ze politiek gezien verwerpelijk vond, omdat ze haat en nijd opriepen.[18]

In de provincie Friesland werd op 7 januari 1785 een tijdelijke, algemene volksbewapening afgekondigd. C.L. van Beyma organiseerde binnen een week een provinciale bijeenkomst van vrij­corpsen en exercitiegenootschappen. De vroedschap van Bolsward verleende op 21 januari 1785 toestemming tot oprichting van een vrijwillige schut­terij.[19] Vijf van de zes bur­gemeesters bleken absent. Alleen burgemeester Gooitjen Rondaan, volmacht in de Friese Staten, durfde voor een dergelijk genoot­schap in te staan. De vroed­schap protesteerde luidkeels tegen de afwezigheid van zoveel magi­straats­­leden. De vier oranjegezinde burgemeesters waren mogelijk van mening dat de vrijwillige schutterij werd opgericht om de prins en zijn vrienden te plagen.[20] Maar ook burgemeester Tichelaar was afwezig. Het zou kunnen zijn dat hij van mening was dat de burger onnodig van zijn beroep zou worden afgehouden.[21] In ieder geval was hij een van de eerste patriotten in Bolsward die afhaakte.

Begin maart dienden drie hoplieden uit de stadsschutterij een “wijdlopige” klacht in bij de vroedschap. De aanstelling in het afgelopen jaar van de drie patriotse officieren kon nog steeds niet hun goed­keuring wegdragen. De opstelling naar functie in plaats van natuurlijke grootte was ongebruikelijk bij het exerceren! De hoplieden vroegen bovendien om een verhoging van de wachtgelden, in het kader van hun assisten­tie bij het brandspui­t­gilde.[22]

Vooral de vroedschapsleden A. van de Burg en oud-burgemeester L.R. Fockens, in 1784 volmachten in de Friese Staten, hebben zich ingezet voor overleg en de wil tot hervor­ming.[23] De of­ficieren werden verplicht de vrijwilligers tot 12 uur ‘s nachts mee te nemen. In gevallen van nood zou de wachthebbende officier moeten worden bijgestaan door iemand die de “wapenhandel” kun­dig was.

Burgemeester Van Heemstra, in zijn functie als voorzitter van de krijgsraad van de burger­schutterij, stelde in maart 1785 voor twee (toen uiterst moderne) koperen pauken en twee fluiten aan de vrijwillige schutterij te schenken. De vroedschap accepteerde zijn voorstel, mits op de aan te schaffen muziekin­strumenten het stadswapen en een inscriptie kon worden gemon­teerd. Van Heemstra had wat anders in z’n hoofd, want de “gecommi­t­tee­­rden ter in standbren­ging van de vrijwillige schutterij” hebben het geschenk afgewezen. Aan Van Heemstra werd te kennen gegeven dat op de muziekin­strumen­ten geen ander wapen dan dat van de stad kon worden geaccep­teerd.[24]

Toen het genootschap in mei 1785 ongeveer 80 vrijwilligers telde, konden twee compag­nieën worden geformeerd. De joodse koopman Philip Jacobs leverde voor 81 gulden hoeden aan de vrijwillige schutterij.[25] Eind juni was het reglement gedrukt. In af­wachting van provinciale goed­keuring deelden Wopko Cnoop en H.C. Achenbach, die de voor­lopige organisatie op zich genomen hadden, op 9 juli aan alle leden wapens uit. Iedere ontvanger tekende, uitgezonderd Wopko Cnoop! Als diaken zou Cnoop de kerkenraad op­gezadeld hebben met een probleem. Het dragen van wapens werd niet door alle doopsgezin­den geaccep­teerd.[26]

Op 15 juli 1785 werden op democratische wijze de officieren van de vrijwillige schutterij gekozen. Mr H.J. Alberda, een jurist, afkomstig uit Ferwerd, werd kolonel.[27] De boel­goedontvan­ger, d.w.z. veiling­mees­ter bij publieke verkopen, Jan Boltjes werd gekozen als luitenant-kolonel. Ze kregen H.C. Achenbach als hun adjudant toegewezen. W. Lycklema à Nijeholt en C. van den Burg werden elk kapitein van een compagnie. In de statuten van het “genoot­schap in den wapenhandel” was uitdruk­kelijk opgenomen dat op straffe van een boete niet mocht worden gefeest!

Op 2 september 1785 kwam op het stadhuis een schrijven binnen van jonkheer Charles Bigot, een omstreden en gehate bur­gemeester van Staveren.[28] Het stadhouderlijk paar zou op weg naar Leeuwar­den Bolsward aandoen en daar van paarden wisselen. De krijgsraad van de vrijwillige schutterij, richtte zich enkele dagen later tot het stadsbestuur. Zij bood aan tijdens die dag de orde te handhaven en in het geval van onlusten op te treden.[29]

Het dragen van oranje was sinds enkele weken streng verboden. Niettemin waren in Den Haag begin september relletjes uit­gebroken. Het gevolg was dat Willem V het Haags garnizoen werd afgenomen. Een wanhopige prins dreigde al zijn functies op te geven. Hij wenste zich terug te trekken op een van zijn Duitse kastelen.[30] De stadhouder kalmeerde en begaf zich op 15 september naar Breda, vanwege troepen­verplaat­singen door de Oostenrijkse keizer. Prinses Wilhel­mina zou zonder haar man het geplande bezoek aan Franeker, in het kader van het 200-jarig bestaan van de universiteit, afleggen.

Op zaterdag 17 september 1785, aan het einde van de middag, kwam de prinses met drie vorstelijke spruiten in Bolsward aan. Voor het stadhuis werd een parade gehouden. Binnen kon het deftige gezelschap kiezen tussen een “collatie” van koffie, thee, wijn en gebak. Vanwege het regenach­tige weer en de slecht begaanbare wegen reisde het gezelschap twee uur later verder in een binnenjacht.[31] Het jongste prinsje Frederik schreef de volgende dag aan zijn vader: “Je trouve que les plus belles villes, où nous avons passé, étoient Workum et Bolsward.”[32]

Willem V kwam twee weken later via Joure in Leeuwarden aan. Daar woonde hij dagelijks de vergaderingen van de Staten van Friesland bij.[33] De prins verkreeg kennelijk veel steun. Aan­vankelijke patriotse regenten waren niet van de democratische ideeën van de “burgerpatriotten” gechar­meerd. De stadssecretaris S. Braaksma heeft op last van Provinciale Staten op 15 oktober de vroedschap van Bolsward een voorstel tot wijziging van het stadsrege­rings­regle­men­t voorgelegd. Het zou op 1 juni 1787 in werking treden.

HET STADSREGERINGSREGLEMENT

Het vorige stadsregeringsreglement van Bolsward dateerde uit 1637. Na anderhalve eeuw ontstond er in de patriottentijd grote onenig­heid over de uitleg en toepassing. De magistraat van Bolsward bestond volgens dat stadsregeringsreglement uit zes bur­gemeesters, twee raadslie­den èn 24 vroed­schaps­leden. Op grond van deze for­mulering namen de vroedschapsleden niet langer genoegen met haar beperkte rol. Ze wensten niet langer in afzondering te vergaderen, onderwerpen aan te kunnen snijden, die niet van te voren schriftelijk waren aangekondigd en vooral gehoord te worden bij belangrijke benoemingen.

De stadsregering van Bolsward werd beheerst door een door de stadhou­der voorgedragen “premier”, die vrijwel alle macht naar zich toetrok bij de voordracht van kandidaten voor prestigieuze, stedelijke ambten. Van Heemstra kende de stadhouder van de jacht. Hij was in 1770 niet woonachtig in Bolsward bij zijn aantreding als burgemeester. Van Heemstra was dertien jaar onafgebroken volmacht in de provinciale staten en deinsde er niet voor terug bij gelegenheid op zichzelf te stemmen. De in de loop der jaren ingeslopen gewoonten en het misbruik van regels waren voor de vroedschap niet langer aanvaardbaar. De keuze van de beide volmachten naar de Friese Staten behoorde tot haar competentie en niet tot die van de stadhouder of van zijn premier!

In de laatste helft van de 18de eeuw was de bezetting van het buitenpropor­tioneel grote aantal vroedschapzetels, niet alleen in Bolsward, maar ook in Staveren, Workum en Dokkum een pro­bleem.[34] Aan de beslissing van bur­gemeester Van Heemstra – in navolging van zijn collega Charles Bigot in Staveren – om de grootte van de vroed­schap in Bolsward te verklei­nen, wisten de patriotten onder leiding van de burgemeesters Elgersma, Tichelaar, Fockens en vroedman Abra­ham van de Burg een einde te maken.

Uit de stukken aangaande de magistraatsbestelling werd duidelijk dat het eerste voorstel van S. van Heemstra uit 1773, aan het einde van zijn eerste ambtsperio­de, erop was gericht om de vroedschap te halveren. Omdat de vroedschap protes­teerde werd in een tweede voorstel uit 1777 overeengekomen dat maar acht i.p.v. zestien zetels zouden verdwijnen. Toen een van de vroedschap­leden alsnog tegenstemde, adviseerde Willem V in 1778 het voorstel te laten rusten. Burgemeester Van Heemstra liet in zijn derde ambtperiode in 1779 deson­danks de vroed­schap uitsterven. Die beslissing zette kwaad bloed en de gevolgen bleven niet achter­wege.

De patriotten ergerden zich aan het koppel S. van Heemstra en P.A. Koopmans, dat zich vanaf 1779 naar de Friese Staten liet afvaardigen. Van Heemstra werd in december 1782 niet opnieuw genomineerd als burgemeester en enkele weken later bovendien als volmacht gepasseerd. Van Heemstra werd voor schurk uitgemaakt en opereerde als aangeschoten wild. De 45-jarige Van Heemstra had zich in een netelige positie gewerkt, aldus de stad­houder in een kort bericht. De patriotten in de raad van Bols­ward besloten in maart 1783 de vroed­schap weer met een achttal leden uit te breiden. De uit­breiding nam maanden in beslag en verliep niet zonder strub­belingen.

Om de vroedschapsleden te vrijwaren van omkoopbaarheid zouden ooit financiële eisen zijn opgesteld. De betreffende missieve – volgens Van Heemstra uit 1682 – bleek na veel zoeken niet terug te vinden.[35] Bij voortdu­ring lieten oranjegezinde magistraats­leden zich laatdunkend uit over sommige patriotse (en minder kapitaalkrachtige) vroedschapsleden. De presiderende, oranje­gezinde bur­gemeester sloot de zittingen voortijdig en met grappen. De “frivole pretexten” schoten de vroedschap in het verkeerde keelgat, zodat in april 1785 een protest bij de Friese Staten werd ingediend. Bburgemeester van Heemstra moest in de raad zijn eigen veroordeling voorlezen.

Toen de prins in oktober 1785 in Friesland verbleef, kwamen de aanpassingen op de stadsrege­rings­regle­men­ten ter sprake. Willem V had blijkbaar geen enkele behoefte zijn vingers te branden. De prins ging akkoord met de bestaande grootte van de vroedschap.[36] De formulering in de stadsregeringsreglementen werden aangepast.[37] De stadsregering zou voortaan bestaan uit magistraat en vroedschap. Aan nieuwe kandidaten voor de stadsregering werden uitdruk­kelijk hoge financiële eisen gesteld: bepalend was de waarde van hun huis.

Bij stemmingen in de raadsvergaderingen krijgt men de indruk dat de oranjegezinde burgemeesters steeds vaker afwezig waren, mogelijk omdat de onderwerpen hen niet aanstonden. Bij benoemingen waren de meeste vroedschapsleden present. Van Heemstra kwam uiteraard speciaal voor die gelegenheid uit Oenkerk.

De Heemstra State in Oenkerk
HET TURFDRAGERSGILDE

Op 3 april 1786 werd door de vroedschap een klacht behandeld, ingediend door enige turfdragers. Cnoop ging willekeurig te werk bij het aannemen van werkvolk, wanneer turf naar zijn suikerpot­ten­fabriek de Hoop moest worden aangevoerd. De vroedschap van Bolsward gaf aan Wopko Cnoop te kennen dat als hij gebruik maakte van de meester­turfdrager hij ook de overigen moest aannemen.

Er zijn een aantal redenen te bedenken voor Cnoop’s handelswijze. Turfdragers waren doorgaans weduwen van verschillende gezindheden. Misschien dat hij een bepaalde religieuze voorkeur had. Turfdragers waren goed op de hoogte van wat zich in een stad, straat of huis af­speelde en hadden bij indiensttreding een eed op eer­lijkheid moeten afleggen om bedrog tegen te gaan. Misschien dat Cnoop wat te verbergen had?

Sinds maart 1785 speelde in Bolsward een kwestie over de verhoging van de wachtgelden van het brandspuitgilde. Het brandspuitgilde werd gevormd door een veertigtal leden van het bier- en turfdragersgilde.[38] De spuitgasten werden bij brand geassisteerd door een even groot aantal le­den van de stadsschutterij om het terrein af te zetten. Aan het einde van de 18de eeuw werd in vele steden de aan­trekkelijkheid van het lidmaatschap van het brandspuitgilde verbeterd door nieuwe regels op stellen, modern materiaal aan te schaffen en het wachtgeld te verho­gen.

Een laatste verklaring heeft te maken met de krampach­tige pogingen van de gilden hun po­sitie op de lokale markt te beschermen tegen toenemende pogingen om de bepalingen te ontlo­pen.[39] Vooral fabri­kan­ten van producten met een meer dan lokale afzet hadden te maken met de strenge reglementen opgesteld door de gilden. Ze waren een rem op de economi­sche ontwik­keling en oor­zaak van het hoge loonpeil.[40] De gilden werden door de patriotten beschouwd als de “hechtste” steun van de staat.[41]

DE OFFICIEREN VAN DE VRIJWILLIGE SCHUTTERIJ

In mei 1786 vroegen drie vooraanstaande patriotten om ontslag uit de stadsschutterij. De vroed­schap verleende J. Boltjes dit keer toestemming, maar burgemeester Van Heemstra eiste dat hij niet kon worden aangesteld bij de vrijwillige schutterij.[42] Ook Cornelis van den Burg kreeg, van­wege zijn verhuizing binnen Bolsward naar een andere wijk, toestem­ming uit te treden. W. Lycklema à Nijeholt gaf te kennen weinig zin te hebben om Van den Burg op te volgen. Hij werd enige weken later opgenomen in de vroedschap. Dat betekende dat hij zijn functie in de stads­schutterij kon opgeven.

Uit de processtukken werd duidelijk dat Cornelis van den Burg in augustus 1786 naar Utrecht is geweest. Daar was de vierde nationale ver­gadering van de vrij­corpsen georganiseerd. De verzamelde vrij­corpsen in Friesland, inmiddels ongeveer 2.500 man, hadden C.L. van Beyma, J. Roorda, A.C.J. de Beere en J.L. Huber als afgevaardigden gestuurd. Het was voor het eerst dat er afgevaar­dig­den van de Friese exercitiegenootschappen en vrijcorpsen naar Utrecht afreisden, niettemin zonder opdracht, alleen om te horen en te zien.[43]

Patriotten op de Neude.jpg
Patriotten op de Neude in oktober 1786

De Utrechtse exercitiegenoot­schappen maakten handig gebruik van het bezoek van ruim 13.000 vrijcor­poristen en zoveel kopstukken aan de stad, waaronder de bekende patriotten G. Paape, een plateelbakker uit Delft, P. de Vreede, een textielfabrikant uit Leiden en H.W. Daendels, een jonge jurist uit Hattem.  Op woens­dag­och­tend 2 augustus 1786 werden ten overstaan van de verzamelde exer­citiegenootschap­pen zestien demo­cratisch gekozen patriotten in de Utrechtse vroedschap beëdigd.[44] De afgevaar­dig­den uit de provincies hebben die middag niet ver­gaderd. Ik denk dat er werd geparadeerd en gefeest. President C.L. van Beyma vertrok de volgende dag, alhoewel de “revolutionaire” bijeenkomst, waarin werd besloten de invloed van het volk en con­trole op de regenten te vergroten, nog een dag langer duurde.

Cornelis van den Burg en de vrijwillige schutterij van Bolsward zijn vrijwel zeker geïn­spireerd door de gebeurtenis­sen in Utrecht. Als secretaris van de krijgsraad vroeg luitenant Wopko Cnoop op 23 augustus 1786 aan stadsregering om de oude handvesten en privileges ter hand te stellen. De officieren vroegen uitleg bij de af te leggen eed, waarin ze trouw moesten zweren aan de stadhouder, de Staten en de stadsregering. De afloop moet gunstig voor de patriotten zijn ge­weest, want op 30 augustus 1786 zijn alle officieren van de vrijwillige schutterij, inclusief kolonel J. Boltjes, zonder noemenswaardige ophef beëdigd.

Op 2 september 1786 vroeg H.C. Achenbach, adjudant in de vrijwillige schutterij, zijn ontslag als school­meester. Hij wilde na vier jaar privé-onderwijs gaan geven.[45] Achenbach sollici­teerde bovendien naar de functie als koster en voor­zanger in de Martinikerk.[46] De patriotten waren van mening dat niet enkel de magistraat, maar de volledige stadsregering haar toestemming zou moeten geven. Omdat de nieuwe voorstellen omtrent stedelijke benoemingen, vastgelegd in het stadsregeringsreglement, in afwach­ting van goedkeuring bij de Friese Staten lagen, werd de beslissing uitgesteld.[47]

File:Vaart huizen en kerktoren gezien vanuit het westen - Bolsward - 20325645 - RCE.jpg
De Martinikerk,

Het zou mij echter niet verbazen als ooit zou blijken dat de ex-militair het liefst zo snel mogelijk naar Hattem of Elburg was afgereisd. In die twee steden hadden de patriotten enkele maanden eerder het stadsregerings­reglement buiten werking gesteld.[48] De Gelderse Staten stuur­den op 31 augustus stadhouder­lijke troepen om de orde te herstellen. De patriotten in Friesland reageerden zeer opgewonden. Op 4 september wisten de vrijwillige schutterij en de bevolking, samen­gekomen in de Broerekerk, de stadsrege­ring te bewegen tot een schriftelijke verklaring op verzoek en ten gunste van Elburg.[49]

Tot vreugde van de patriotten werd Cornelis van den Burg op 11 september 1786 met meerderheid van stemmen tot bur­ge­mees­ter van Bolsward gekozen. De vrijwillige schutterij van Bolsward diende nog die zelfde dag een verzoek in bij de magi­straat om versterking van de wallen en aanvulling van ammunitie! Zij verwees naar de resolutie van 21 januari 1785, waarin tot op­richting van de vrijwillige schutterij en beveiliging van de stad was besloten. Zelfs de oranjegezin­de burgemeester P.A. Koopmans moest dat toegeven. Hij verklaarde zijn steun als het daarbij bleef.

De onzekerheid in de Republiek moet toen wel heel groot zijn geweest. De militaire positie van de prins en de constitutie werden bedreigd. Na een crisisberaad in de Friese Staten werden eind september ook in Friesland drastische maatregelen van kracht: vrij­heid van drukpers en vergade­ring werden beperkt. Het te hulp schieten van andere exer­citiegenoot­schappen zou streng worden gestraft. De maatregelen werden door de patriotten geassocieerd met Alva’s bloedplak­katen.

Op 18 oktober behandelde de raad van Bolsward opnieuw het verzoek van de vrijwillige schutterij om ammunitie aan te schaffen: 500 pond kruit en 20.000 kogels voor geweren, 1.000 pond kruit voor de kanonnen en 120 kogels à 12 pond, 60 à 6 pond en 120 à 3 pond. De vrijwilli­ge schutterij had de versterking van de wallen als eis laten vervallen. Van de burgemeesters stemde uiteindelijk alleen burgemeester Eerdmans voor. Oud-burgemeester Elgersma had in september voor maatregelen tegen de Friese vrijcorpsen en exercitiegenootschappen gestemd. De volmacht voor Bolsward en financieel specialist in de Staten wijzigde nu ook in Bolsward zijn stem­gedrag.

De uitgekookte burgemeester Van Heemstra verstuurde nog diezelfde avond een verzoek aan de prins om in het nieuwe jaar als secretaris van de Rekenkamer te worden aangesteld.[50] Hij was bang voor zijn positie nu Elgersma eveneens voor de Prins had gekozen. Willem V hield echter rekening met het met ingang van 1 januari 1785 door de Friese steden ingevoerde rooster, waarin provinciale functies steeds voor een periode van drie jaar waren verdeeld.[51] Van Heemstra en zijn familie zouden door de stadhouder t.z.t. worden bedacht. Notaris Elgersma, een aanzienlijk en kundig bestuurder, verzwagerd met de patriotse dominee Kessler en vol­gens Van Heemstra in december 1782 in een brief aan de stadhouder nog de grootste “driever” van de Bolswarder patriotten, behield zijn positie in het nieuwe jaar.

Op 4 november 1786 werd in de vroedschap een verzoek­schrift van Wopko Cnoop behan­deld om een wipbrug te bouwen over het Kruiswater. Een oude kwestie voor de bedrijfjes buiten de Sansterpoort.[52] Behalve om defensieve redenen zou de stad belastin­gopbreng­sten mislopen als uitbreiding buiten de muren zou worden toegestaan. De magistraat zal niet alleen om die redenen tegen uitbreiding buiten de stadswallen geweest zijn. Vanwege het grote aantal landlopers en rondtrekkende, Oost-Europese joden die in de Republiek een nieuw bestaan wilden opbouwen, wer­den de stadspoorten streng gecontroleerd.

Op 3 januari 1787 opperde Cnoop om op eigen kosten een brug­wachter aan te stellen. Een groot aantal leden van de vrijwillige schutterij steunde hem in zijn petitie. Op 26 februari herhaalde hij zijn verzoek, omdat gunstige bedrijfsont­wik­kelin­gen werden belem­merd. Cnoop & Compag­nie verkreeg toestemming een wal af te steken, zodat turfschepen gemakkelijker konden keren en aanleggen.[53] Een mager succes voor Wopko Cnoop, die in de afgelopen maanden zowel zijn vrouw als zijn oom en compagnon Gerrit Cnoop naar het graf had gedragen.

Misschien dat de “achterlijke staat van de stadslasten” de exercitiemeester Achenbach heeft doen besluiten de vroedschap te verzoeken om op eigen kosten oud lood tot kogels te mogen omsmelten. Misschien was het idee op de bruiloft van Willem Lycklema à Nijeholt met een doch­ter van Sjoerd Stapert, een rijke, patriotse reder uit Lemmer ontstaan. De stadsregering verleende haar toestemming, maar bleef beducht voor onlusten. Het maakte twee dagen later bekend dat de verjaardag van Zijne Doorluchtige Hoogheid prins Willem V op 8 maart niet uitbundig mocht worden gevierd. Evenals in voorafgaande jaren werd verboden vuurwerk af te steken en pistolen en geweren af te schieten. Als extra maatregel zou het stadhuis dit jaar niet worden geïllumineerd!

DE TROUBLES

Op zaterdag 12 mei 1787 kwam het tot ongeregeldheden in Bolsward.[54] Er was ongetwij­feld veel volk op de been, want huur- of ar­beidscontracten liepen vanouds af op die dag. Wopko Cnoop riep op, zonder opdracht daartoe te hebben gehad, in zekere herberg een verzoekschrift te tekenen.[55] Naast de 600 woonhuizen in Bolsward zouden nu ook alle stallen en bedrijven, binnen en buiten de omwalling, worden aangeslagen.  Bijna tweehonderd Bolswarders protesteerden tegen de invoering van een belasting, betreffende de aanschaf van een brandspuit en verhoging van de wachtgel­den: oplopend tot drie of vier stuivers per  week.

De bevolking voelde zich door deze belas­tingver­hoging uitermate gedu­peerd. Het zou besteed worden aan de weinig liberale en in zichzelf gekeerde gilden. Weigering tot betaling had verkoop van bezittingen tot gevolg, zonder enige vorm van proces. Behalve de onwettige wijze van invoering, zonder raadpleging van de vroed­schap, kunnen de bezwaren van Wopko Cnoop te maken hebben ge­had met de waarschijnlijk ook in Bolsward bestaande regel dat de brandspuiten niet buiten de stadspoorten mocht worden gebruikt. Op 14 juni 1787 werd Wopko Cnoop, met een bedrijf buiten de stadswallen, veroor­deeld tot het betalen van een boete van 50 goudgul­den voor zijn handelwij­ze.[56]

Uit de Leeuwarder Courant van 9 mei 1787 kwam naar voren dat Van den Burg op 14 mei in Makkum een openbare ver­koop in de herberg de Prins leidde. In tegenstelling tot de voorman van de Friese patriotten, C.L. van Beyma, die in Leeuwarden wekelijks publieke verkopingen leidde, moet deze gebeurtenis voor Van den Burg inciden­teel zijn geweest. Het is mogelijk dat Cornelis van den Burg heeft geprobeerd corrupte praktijken bij verkoop van stemhebbende huizen en landerijen te beïnvloeden.

De verbittering onder de Friese patriotten was ten top gestegen, omdat het de hoogleraren en studenten in Franeker werd verboden nog langer aan de exercitiegenootschap­pen deel te nemen. Toen eind mei in Friesland ook de aanschaf van wapens en munitie werd verboden, leek voor de patriotten de “ware vrijheid“ vermoord.

Burgemeester Dirk Eerdmans, meester­lei­dek­ker, liet zich in juni tijdens een toespraak in Workum, laatdunkend uit over de “tyrannen van Amers­foort”.[57] Eerdmans doelde op de prinsgezinde Staten, die in mei door de Friese Staten waren erkend. Justitie zag af van een proces, waarschijnlijk om de emoties niet verder op de spits te drijven.[58]

Begin juli 1787 werd in Bolsward een commissie samengesteld om de opvolging van Mr H.J. Albarda te regelen. Na twee jaar gediend te hebben, bedankte hij als kolonel van de vrijwillige schutterij. Jan Boltjes werd benoemd tot zijn opvolger. De medicus/chirurgijn Tjaard Kingma, woonachtig in Tzum­marum, werd zonder enige ophef als nieuwe luitenant-kolonel geïnstalleerd.

Frans de Boer, secretaris van de Batalions krijgsraad (?) en adviseert in die kwaliteit, “dat het Batalion in Wonseradeel denkt te exerceren en manoeuvreren Zondag 14 Juli 1787, ’s namiddags 1 uur te Pingjum.”[andrebuwalda.nl

Op 20 augustus 1787 kreeg de vrijwillige schutterij een wachtplaats toegewe­zen naast het stadhuis. In de Leeuwarder Courant werd bekend gemaakt dat op 22 augustus in Bolsward een veertiendaagse kermis begon. Kwakzalvers, draaiborden en lotterijspelen werden verboden; op de 27ste zou een harddraverij worden geor­ganiseerd. Of de draverij doorging is niet bekend. Wel is op die dag Franeker bezet door Court Lambertus van Beyma en zijn medestanders. 

“Kritieke omstandigheden” hebben ertoe geleid dat ook in Bolsward op 28 augustus 1787 een Defen­siewezen werd opgericht. Van de burgemeesters waren alleen Eerdmans en Van den Burg aanwezig. In totaal hielden dertien vroedschapsleden de bijeenkomst voor gezien. Burge­meester Boele Braaksma kreeg te horen dat hij, uit hoofde van zijn functie als president van het Fitsgerecht, in het Defensiewezen was opgenomen.[59]

Op maandag 3 september, om drie uur ‘s nachts, werd de stadstimmer­man Jan Minnes, wonend op Skilwijk, van zijn bed gelicht door oud-burgemeester L.R. Fockens om de Snekerbrug onklaar te maken. Ook aan de brug bij de St Janspoort trof men voor­bereidin­gen. Achenbach kreeg opdracht nieuwe batterijen op de omwalling uit te meten.

Bildergebnis für janspoort bolsward

De Bolswarder patriotten raakten hun krachtige positie in de magistraat kwijt door het overlijden van G. Rondaan.[60] Hij had als enige burgemeester in 1785 voor de oprichting van de vrijwillige schutterij gestemd. Het zou me niet verbazen als die beslissing inmiddels zwaar op zijn schouders drukte. Ik ga ervan uit dat hij een dramatische beslissing nam. Burge­meester Braaksma, beïnvloed door de buitengewone ontwikkelingen, stelde zijn nieuwe functie niet langer op prijs. De gematigde burgemeester Folkertsma werd bereid gevonden zijn zetel in het Defensiewezen over te ne­men.

hqdefault.jpg (450×360)
Snekerpoort in Bolsward

Op 4 september werd het de vrijcorpsen en exercitiegenoot­schappen in Friesland verboden met wapens rond te lopen. Omdat de vrijwillige schutterij in Bolsward met toestemming van het stadsbestuur was opgericht, voelden de leden zich tot niets verplicht. De vrijwillige schutterij ver­zocht daarentegen bij de magistraat het intrekken van de legalisatie van exer­citiegenoot­schap­pen niet te publiceren. Het Defen­siewezen leende in die week 500 gulden van Taco Mesdag, de halfbroer van Wopko Cnoop, om op zater­dagavond de arbeiders in de herberg ‘t Fortuin te kunnen uit­betalen.[61] Mr H.J. Alberda, die twee jaar lang geen wachtgeld voor de stadsschut­terij had betaald, werd door de vroed­schap gesommeerd dat alsnog te doen. De stokoude, oran­jegezinde G. van Velzen diende een verzoek in bij Gedepu­teer­de Staten in Leeuwar­den om het Defen­siewezen van Bolsward on­wettig te laten verklaren.

Op zaterdag 8 september reed Cornelis van den Burg op zijn paard naar Makkum, waar belangrijke post, ammunitie en hulptroepen waren af­geleverd.[62] Aangeschoten Duitse huzaren of Gelderse jagers dwongen de plaat­selijke schilder het uithangbord van de herberg de Prins blauw te schilderen. Ze misdroe­gen zich ook binnen in de gelagkamer. De meid, die de vloer schoon had moeten maken, getuigde van het voorval in het proces tegen Cornelis van den Burg. Een Makkumer kamaraad pleitte voor Van den Burg, die op die dag zijn diepe twijfel en zorg had geuit over het moreel van de troepen.

Op zondag 9 september werd een Pruisisch ultimatum bekend. Holland kreeg vier dagen de tijd de verwaande prinses Wilhelmina uit te nodigen en verontschuldigingen aan te bieden. Dat laatste weigerden Staten van Holland resoluut. Prinses Wilhelmina mocht komen als de rust en orde ge­handhaafd bleef.[63]

Ook in Franeker vroeg men zich ondertussen af of de Friese steden bij een aanval afdoende zouden kunnen worden verdedigd. Het had er alle schijn van dat er sinds augustus 1786 zeker 1.000 vrijwilligers minder beschikbaar waren voor het vrijwillige, provinciale leger. Op maan­dag 10 september, vroeg in de avond, kreeg kolonel J. Boltjes, wonend op ‘t Hoog, bezoek van twee Franeker officieren. Klaas Riemers en Bernardus Jelgerhuis vertrokken aldus Boltjes’ vrouw uiterst ontevreden. Een detachement vrijwil­ligers van ongeveer vijftig man, dat buiten de poort had staan wachten, trok de stad binnen. Een vrouw, die haar huis oranje had geverfd, begon het onmiddellijk over te schilderen.

In de herberg ‘t Fortuin, schuin tegenover het stadhuis, hebben een aantal officieren van de vrijwillige schutterij die avond een verklaring getekend. In het “declara­toir”, een pleidooi voor herstel van rechten en vrijheden, gaven zij te kennen geen andere staten te erkennen dan die binnen Franeker vergaderd waren. Er ontstond echter grote onenigheid onder de officieren, niet alleen omdat de herberg bleek te zijn omsingeld door het detachement vrijwil­ligers. Het personeel van Johannes Jonkman, die in eigen persoon tapte, hoorde binnen gevloek en getier. De Bolswarder officieren werden uitgemaakt voor stijf­koppen. Ze moesten het stuk niet lezen, maar tekenen. Het declaratoir moest namelijk nog diezelfde avond naar Franeker worden gebracht!

Het detachement vrijwilligers, toentertijd auxiliairen genoemd, is die nacht in de school van meester Achenbach ondergebracht. De majoor van het detachement, de Witmarsummer Frans de Boer, kreeg onderdak bij kolonel Jan Boltjes. Nadat Jonkman om tien uur zijn herberg had gesloten, meldde zich een aantal officieren aan het huis van Boltjes. Ze kregen koffie op de bovenkamer, maar Boltjes weigerde pertinent het declaratoir te tekenen. De mannen bleven nog tot diep in de nacht napraten.

De volgende dag hielden de vrijwillige schutterij en het detachement auxiliairen een gezamenlijke parade door de straten van Bolsward. Twee sergeanten uit de vrijwillige schutterij kregen de opdracht om de auxiliairen – voor het meren­deel afkomstig uit Franeker en Barradeel – tegen betaling bij de bevolking in te kwartieren.

De vrijwillige schutterij eiste van de vroedschap de Franeker Staten erkennen. De uit Fra­neker ontvangen plakkaten van 8 en 9 september zouden zonder uitstel moeten worden gepubli­ceerd. Ze verklaarden niet te kunnen instaan voor de gevolgen als onder­tekening uitbleef. De on­volledige raad besloot de gewichtige zaak uit te stellen tot in de namiddag.

De belastingontvanger Pier Westerbaan, raadsman in de vroedschap, reed na afloop met zijn vrouw in een sjees naar Leeuwarden. Al snel werd in Bolsward duidelijk wat zijn bedoeling was: het geïnde belastinggeld in Leeuwarden afgeven. Westerbaan werd door Willem Lycklema à Nyeholt te paard en met nog vier man in een wagen, halverwege tussen Sneek en Leeuwarden, bij de tille in Oosterwie­rum, achter­haald.[65] Nadat ze waren terug­gekeerd in Bolsward sprak burgemeester Eerdmans het op straat verzamelde volk toe. Hij stelde voor het geld aan de Staten te Franeker over te dragen. Jan Boltjes, Tjaard Kingma en Willem Lycklema à Nyeholt trokken na afloop in vol ornaat, met hoed, sjerp, stok en degen, naar het huis van Westerbaan op de Dijkstraat. Ze kwamen onderweg Achenbach tegen. Hij ging mee om de verklaring te schrijven die dan door Westerbaan zou moeten worden getekend. Westerbaan beloofde plechtig de belastingopbrengst aan niemand anders dan de Staten te Franeker af te geven. Als teken van goede wil trakteerde Westerbaan het gezelschap op een glaasje jenever.

De tille in Oosterwierum

Op 11 september kwam ook het omvangrijke werk aan de nieuwe batterijen op de omwal­ling ten einde. De stadspoorten werden gesloten, zonder toestemming kon niemand Bolsward uit of erin. De krijgsraad van de vrijwillige schutterij gelastte de stadstim­mer­man kogels uit het maga­zijn halen en die bij de kanonnen opstapelen. Bij alarm moest hij zich met vier knechten vervoegen op het stadhuis om nadere orders af te wachten.

‘s Avonds rond tienen werden dubbele wachten bij de stadspoorten uitgezet. Tussen de wachten van de “samenwerkende” schutterijen ontstond ruzie toen een adelborst, een stadsschutter, het wachtwoord, dat hij bij het overhandigen van de sleutels van de presi­derende burgemeester Braaksma had gekregen, niet wilde doorgeven. De volgende dag rappor­teerde Wopko Cnoop, officier van de wacht, het voorval­ bij zijn collega’s van het Defensiewezen. Het Defensiewezen besloot de stadsschutterij te bedanken en met onmiddel­lijke ingang buiten werking te stellen.

Op donderdag 13 september besloot de magistraat van Bolsward de plakkaten, afkomstig van de Franeker Staten op de waagdeur te laten bevestigen. Dat was echter niet de gebruikelijke plaats. Op vrijdag, de wekelijkse marktdag, stond de deur van de waag altijd open. Een van de Franeker manschappen verzocht de beide boden binnen een nieuwe order te halen. Wopko Cnoop, die op de stoep van het huis van zijn zwager stond toe te kijken, gaf de man gelijk. De boden heb­ben het plakkaat in de daarvoor bestemde “kouw” opgehan­gen: achter een rooster en over het jong­ste stadsregeringsregle­ment, dat op 1 juni jl. in werking was getreden!

Bildergebnis für waag bolsward
Het stadhuis, en de waag op de begane grond

‘s Middags kwamen de burgerij en de vrijwillige schutterij bijeen in de Broerekerk. Het regende pijpenstelen. Wopko Cnoop en Arnold Siegmans, de stadstorenblazer, lazen een verklaring voor. Diegenen die zich niet wilden uitspreken voor de Franeker Staten mochten de kerk verlaten. “Slechts een doodeenvoudig man ging heen”.[66] Er werd besloten om drie per­sonen uit de burgerij en drie uit de krijgsraad te kiezen om bij de vroedschap er­kenning van de Franeker Staten te bewerk­stel­ligen.[67]

De vrijwillige schutterij van Bolsward was die dag niet het enige exercitiegenootschap dat niet vertegenwoordigd was op een bijeenkomst van de gezamenlijke Friese vrijcorpsen in Franeker.[68]  In het onderhavige geval zal de weigering van kolonel Boltjes om het declaratoir te onder­tekenen daar alles mee te maken hebben gehad.

De onvolledige stadsregering vergaderde de 14de en de 15de september tweemaal daags over de problemen. Ze werd op hoge toon door luitenant W. Cnoop en burgergecommitteerde D. van de Velde toe­gesproken. De stadsregering bracht naar voren dat afwezige vroedschapsleden eerst op het stadhuis zouden moeten verschijnen om de verklaring ten gunste van de Staten van Franeker te ondertekenen.

Op maandagochtend 17 september had de vrijwillige schutterij genoeg van het gedraal van de stadsregering. Er was een grote toeloop van mensen verzameld voor het stadhuis. Het verbijsterende nieuws was dat de patriotten de vorige dag Utrecht hadden opgegeven. Onder lei­ding van luitenant-kolonel Tjaard Kingma stapte een zestal afgevaardigden van de vrijwillige schutterij de raadszaal binnen. Tegen een uur of elf besloten de aanwezige vroedschapsleden het hoogdravende declaratoir toch maar te tekenen. Voor burgemeester Boele Braaksma was door­slaggevend dat het merendeel van de burgerij zich in de Broerekerk voor erkenning had uitgespro­ken. Burgemeester Dirk Eerdmans stemde toe ter voorkoming van verdere gevolgen. Het stand­punt van bur­gemeester Van de Burg mag als bekend worden verondersteld. Voor de patriotten had in Bolsward de “waare Vaderlandsche partij gezegepraald”.[69]

Kapitein Jelgerhuis en Albert Lycklema à Nijeholt, een handelaar in linnen (een jongere broer van Willem) vertrokken op 19 september naar het stadje Sloten. Ze hadden de opdracht of het plan gevat om de daar aanwezige kanonnen naar Lemmer te slepen.[64] Op 20 september verzamelden de vrijcorpsen onder De Beere en Tuinhout zich bij Stiens, met de bedoeling de militie van Leeuwarden aan te vallen; er vielen geen doden of gewonden. Er zijn geen aanwijzingen dat het genootschap in de wapenhandel uit Bolsward deel nam aan deze strijd.

Op vrijdag 21 september besloot de stadsregering het tweetal volmachten P.A Koopmans en N. Elgersma en burgemeester Van Heemstra, die al weken absent waren, te vervangen als zij die zondag niet op het stadhuis zouden verschijnen. Koopmans bleek niet onder de indruk. Hij verstuurde op die dag een feestelijk gedicht aan de in ‘s Graven­hage teruggekeerde prins.[70]

Parade van het exercitiegenootschap in Sneek

Op zaterdag 22 september nam de wanhoop bij de exercitiegenootschappen in Friesland toe. De exercitiegenoot­schappen kregen van de Staten van Friesland acht dagen de tijd hun wa­pens in te leveren. Op zondagmiddag, na de kerkdienst, werd besloten dat men beter kon vluchtten. Er was geen hulp uit Frankrijk komen opdagen, er was nauwelijks geld en de Franeker bevolking weigerde nog langer mee te werken. De aftocht uit Franeker verliep uitermate wanorde­lijk. C.L. van Beyma en zijn medestanders liepen “huilend en kermend” door Franeker en vergaten de uiterst belastende declaratoiren mee te nemen. De provinciale troepen, onder commando van De Beere, vluchtten richting Makkum. De vrijwillige schutterij van Bolsward liet die zondagavond een kanon uit Workum aanrukken. De stadsregering van Bolsward, in grote spoed bijeen­gekomen, besloot de keuze van de nieuwe volmachten uit te stellen. Wopko Cnoop leende honderd gulden aan Frans de Boer voor zijn vlucht, tezamen met Jan Boltjes, richting Hamburg.

Op maandagochtend konden de Bolswarders de kanonnen bij Sneek horen bulderen. In de stadsregering van Bolsward vond een discussie plaats, ditmaal om de erkenning van de Franeker Staten in te trekken. Burgemeester Cornelis van den Burg eiste meer bedenk­tijd.[71] Zijn collega’s Eerdmans en Braaksma waren voor, als het Defensiewezen gehand­haafd bleef.

In de nacht van maandag op dinsdag vonden schermutselingen plaats in Workum en Ex­morra. Een “ploegje boerelie­den” was bij de patriotse dominee Oneides binnengevallen. De plun­deraars zopen 21 flessen wijn leeg.[72] Ze werden achterna gezeten tot op de brug in Schraard en terug naar Longerhouw, aldus Wopko Cnoop in zijn warrige  journaal “Korte beschrijving van vader W.Cnoop wegens zijn verblijf op ‘t blokhuis, of Ellendig dagverhaal”.[73] [Journaal door Wopko Cnoop van diens belevenissen tijdes de patriotse woelingen te Bolsward in september 1787 en diens daarop gevolgde gevangenschap in het Blokhuis te Leeuwarden, 1787-1788] Na afloop verzamel­den zich voor het stadhuis van Bolsward nog ongeveer 50 leden van de vrijwillige schutterij. Er ontstond een kleine schietpartij. Twee schutters raakten gewond: één aan zijn bil.

Bildergebnis für kruiswater bolsward

Op woensdag 26 september ging bijna niemand naar zijn werk. In een publicatie aan het stadhuis werd bekend gemaakt alle wapens binnen een uur op het stadhuis te bezorgen. Op aan­dringen van een “toomeloose meenigte” werden bij vaandrig P. Wellinga, koperslager en diaken in de Martinikerk, 30.000 kogels weggehaald. Op het stadhuis werd triomfan­telijk een oranje vlag uitgestoken. Nadat bekend werd dat de vluchtende troepen onder De Beere Workum hadden ge­plunderd, zijn de in­genomen wapens nu in alle haast aan leden van de stadsschut­terij uitgedeeld.

De volgende dag, toen Wopko Cnoop lopend terug was gekomen van een bezoek aan zijn halfbroer, de advocaat Taco Mesdag in Burgwerd, werd hij opgewacht door een menigte opge­won­den oranjeklanten. Ze drongen zijn huis binnen om hem in de boeien te slaan. Daarbij werd hij door de Limburger Arent Veltman gemoles­teerd.[74] Wopko Cnoop weigerde zich naar het stadhuis te laten brengen, totdat er een arrestatiebevel werd getoond.

Twee dagen later werden de gevangenen in staat van beschul­diging gesteld. De wacht op het stadhuis verbood hun met elkaar te “muizenkoppen”. Op 1 oktober zijn Cnoop en Achenbach als eersten met de nachtschuit naar Leeuwarden getrans­por­teerd. Na te zijn opgesloten in een cel van 3x3m brak Wopko Cnoop in tranen uit.

HET BLOKHUIS

In het blok- of gevangenhuis van Leeuwarden moesten de gevangenen zelf voor hun levensonder­houd zorg dragen: er was een keuken en een provisiekamer. Aanvankelijk hadden de gevangenen de medewerking van cipier Rozema en zijn vrouw. Hij gaf ze om de andere dag toestemming thee te drinken in een pas betimmerd en nieuw behangen “zomervertrek”. Vanuit deze uitbouw boven de cellen hadden de gevangenen “een alleraardigst uitzicht op het tournooiveld”.[75] Achenbach kreeg de “aandoen­lijke medede­ling” dat bij de geboorte van een tweeling zijn vrouw en een maand later een kind overle­den. De stemming werd er niet beter op toen justitie bekend maakte dat functies in de vrijwillige schutterij en bij het Defen­siewezen reden waren om niet in aanmerking te komen voor amnestie.

Blokhuis in Leeuwarden

Iedere ochtend werd een psalm gezongen. Het lijkt mij dat Achenbach die over een goede stem en een uitgebreid repertoire beschikte, de leiding had. In januari 1788 stierf de zwager van Wopko Cnoop, de stadsmedicus N. Belkmeer; nog geen maand later zijn moeder, de weduwe Mesdag. Zijn neef, de 61-jarige P. Hesseling overleed in september 1788 in het blokhuis. Wopko Cnoop vulde zijn dagen met het breien van beursjes en handschoenen, schrijven en dichten. Ontroerend is zijn Troost­lied op de wijze van psalm 42. De cipier van het blokhuis vond Wopko Cnoop die als woordvoerder fungeerde en op regelmaat gesteld was maar lastig. Rozema werd op zijn beurt uitge­maakt voor wonderlijk en schraapzuchtig.

Het lijkt mij niet on­belangrijk te vermelden dat de winter in het jaar 1788 vroeg inviel. De 31-jarige W. Heineman kreeg het zo zwaar te pakken dat hij op 29 november op borgtocht werd vrij­gelaten. Hij stierf twee dagen later. De maand december was een van de koudste ooit![76] Wopko Cnoop schreef in een brief aan zijn dochters dat zij sprongen en huppelden om warm te worden. Hij kreeg regelmatig groente, fruit en wild toegestuurd, maar ook wollen sokken, jenever, wafels, boeken en een nieuw pak.[77] De brieven die Wopko Cnoop schreef vanuit de gevangenis hebben nog lange tijd bij de nabestaanden en afstammelingen gelegen, maar blijken niet meer te achterhalen. Het spoor liep dood in Oldenzaal.

TOT SLOT

Van de dertien officieren en onder-officieren, die in september 1787 deel uitmaakten van de vrij­willige schutterij, is een zevental veroordeeld. Cornelis van der Burg werd in mei 1789 ter dood veroordeeld, maar op de dag van executie, knielend op het schavot, vrijgelaten. Hij kreeg te horen dat hij voor twintig jaar uit Friesland werd verban­nen en drie dagen de tijd had om zijn biezen te pakken. Het proces tegen Wopko Cnoop liep pas in september 1789 ten einde, omdat hem nieuwe feiten ten laste werden gelegd. De laatste gevangene die werd vrijgelaten was H.C. Achen­bach, gehaat “vanwege zijn bedaarde krijgskunde”.[78]

De executie van Cornelis van der Burg in Leeuwarden

Vijf officieren van de vrijwillige schutterij waren sinds 23 september 1787 voortvluch­tig. Vier officieren bleken een toevlucht te hebben gevonden in Noord-Frankrijk: Tjaard Kingma, Wil­lem Lycklema à Nijeholt, Arnold Siegmans en Hans M. Hettema.[79] Jan Boltjes had redenen om in de provincie Groningen af te wachten of hij in aanmerking kwam voor amnestie. Toen dat niet het geval bleek te zijn, vluchtte hij verder, Duitsland in. De jeneverstoker Dirk van de Velde, de enige nog in leven zijnde burger­gecommitteerde, werd vrijgelaten na het betalen van 2.000 gulden. Bij het in gebreke blijven zou hij alsnog voor vier jaar worden verbannen.

Op 20 december 1789 schreef Wopko Cnoop vanuit Amsterdam, een brief aan C.L. van Beyma in Noord-Frankrijk. Niet zonder trots vermeldde hij dat zijn plannen voor de Workumer Nieuwlan­der­polder in 1788 door de gecommitteerden waren over­genomen.[80] De jaarlijkse verkiezing van een nieuw lid in het kleine  polderbestuur hield echter niet lang stand.[81]

Wopko Cnoop schreef – mogelijk tijdens zijn gevangenschap – met veel kennis van zaken een nuttige verhandeling over de leerlooierij en -bereiding. Dat werk is in 1789 door de Amsterdamse apotheker P.J. Kasteleijn gebruikt in zijn: “De leerlooyer, leertouwer, witt- en zeemlooyer; of verhandeling de bereidingen der dierlijke huisden tot allerhande zoorten van leeren.”[Allgemeine Literatur-Zeitung, Teil 4]

Pas op 11 november 1792 liet Wopco Cnoop zit overchrijven als lidmaat van de Doopsgezinde kerk.

Na de uitroeping van de Bataafse Republiek in januari 1795 is de ballingschap van alle veroordeelden opgeheven. Cnoop eiste een schadever­goeding, die gedeeltelijk werd uitgekeerd.[82] Dat Wopko Cnoop “geen dood lid van de zamenleving” was, blijkt uit zijn publicatie “Een bijdrage tot verlichting van het Algemeen, en bijzonder voor de vrienden van het voormaalig bestuur door een verdrukte van het zelfde”. Daarin publiceerde hij een fragment uit zijn verdediging. Bovendien voegde hij een belangrijke lijst toe van alle veroor­deelde patriotten uit het Leeuwar­der blokhuis.

Wopko Cnoop sleet de rest van zijn leven als huidenkoopman op de Kromme Waal. Zijn oudste dochter bestierde in Bolsward de suikerpottenfabriek. Ze hield dat niet zo lang vol. Ze overleed in 1795. In december 1796 trouwde zijn dochter Janke met Rinse Koopmans, afkomstig uit Grouw.[Stadsarchief Amsterdam, ondertrouwregisters van Janke, Boudina en Alida Cnoop] In 1797 kocht hij een tuin en prieel, genaamd Pomona, buiten de Weesperpoort, nu het Weesperplein.

Op 6 januari 1796 werd de stad in 14 districten verdeeld met elk 30 grondvergaderingen van elk ongeveer 500 inwoners. Als “gegoede burger” nam Cnoop deel aan de wijkver­gaderin­gen in zijn buurt.[83] Op 19 januari 1798 was Cnoop geïnstalleerd in de “municipaliteit”, maar op 15 maart was het al weer voorbij.

In juli 1800 trouwde hij met de 50-jarige weduwe Gerharda Moojen. Wopko Cnoop stierf vanwege hevige borstklachten na een ziekbed van veertien dagen op 15 november 1801 om elf uur ‘s avonds. Hij werd op de 20e in de Nieuwe Kerk op de Dam begraven.

CONCLUSIE

Wopko Cnoop groeide op in een bemiddeld doopsgezind familiebedrijf. Hij voelde zich als kleine koop­man in huiden en leer en fabrikant van tuinsieraden en suikerpotten door de starre politieke, economi­sche en religieuze verhoudingen in de Repu­bliek in zijn ambities beperkt. [WdeR7] Mogelijk trok hij naar Amsterdam, want hij liet daar tussen 1770-1782 vier dochters dopen. Wopko Cnoop was radicaler dan zijn halfbroer, de advocaat Taco Mesdag, die zich op meer afstandelijke wijze inzette. Wopko Cnoop trad in 1785 toe tot de vrijwillige schutterij. Hij had niet zo veel moeite met het idee van burgerbewapening toen de Oostenrijkse keizer heftige dreigementen uitte. Wopko Cnoop wierp zich op als secretaris van het “genoot­schap in de wapenhandel”, dat zich na de gebeurtenissen in augustus 1786 openlijk met politiek bezighield. In september 1787 heeft hij meerdere malen druk uitgeoefend op het stadsbestuur. Wopko Cnoop was een uitzonderlijke 18de eeuwer.  In diverse archieven heeft deze zelfbewuste man sporen achtergelaten.

De patriotten in de Republiek waren uit op beperking van de macht van de trage, filosofisch ingestelde stadhouder, die nauwelijks opgewassen leek te zijn tegen de hoeveelheid problemen. Ook zijn geheime raadgever, de hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel en zijn protégés in de steden, die bestaande regels aan hun laars lapten, kregen zware kritiek te verduren. In Bolsward werd de prinsgezinde burgemeester Van Heemstra december 1782 te kennen gegeven dat hij niet zou worden genomineerd als bur­gemeester, als hij bleef weigeren de resolutie aangaande de beperking van de macht van de stadhouder te onderteke­nen. De in het nauw gedreven Van Heemstra reageerde met een konkelende en kruiperige han­delwijze.

De patriotten in Bolsward verkregen uitzonderlijke invloed door een reeks van nieuwe benoemingen in de vroedschap en als volmachten naar de Friese Staten. De oranjegezinde magistraten verzetten zich zoveel mogelijk tegen de nieuwe kandidaten en oeverloze vergaderingen.

Een onvolledige vroedschap van Bolsward gaf eind januari 1785 toestemming om een vrij­willige schutterij te organiseren, nadat een aantal officieren van de oranjegezinde schutterij wei­gerden zich te schikken onder het bevel van nieuwe patriot­tische aanvoerders. Frappant is de houding van de magistraten: vijf van de zes burgemees­ters waagden zich niet aan ondertekening, alhoewel de Friese Staten op 7 januari 1785 de oprichting van provinciaal leger “op de minst kost­bare wijze” hadden goedgekeurd.

Na dit aanvankelijke succes richtten de patriotten zich op de op handen zijnde aanpassingen in de stadsregerings­re­gle­menten. Ze wensten meer invloed van de vroedschap bij belangrijke benoemingen. Het uitblijven van vernieuwingen en de niet opgevulde vacatures in sommige steden  brachten in augustus 1786 in de Republiek een radicalise­ring te weeg.  De vrijwillige schutterij in Bolsward, die tot dan toe weinig van zich had laten horen, begon met het indienen van rekesten. De benoeming, enkele weken later, van Cornelis van den Burg tot burgemeester sprak tot veler verbeelding. De perikelen in Hattem en Elburg hadden tot gevolg dat steeds meer anti-stadhouderlijke regenten – voor zover dat nog niet het geval was – overgingen tot het verlenen van steun aan de prins. Strenge maatregelen tegen de vrijcorpsen en de exercitiegenootschappen werden van kracht. De patriotten restte niets anders dan individuele acties.

De coup van tiental Friese statenleden, eind augustus 1787, onder leiding van C.L. van Beyma, die zich eerder had opgeworpen tot hoofd van het provinciale leger, deed de verwachtin­gen in Friesland herleven. Op 3 september werd Bolsward op last van het patriotse Defensiewezen in staat van verdediging gebracht. Het stadje werd een week later door een detachement van 50 vrijwilligers vanuit Franeker bezet om zich van meer medewerking te verzekeren. De kolonel van de vrijwil­lige schutterij Jan Boltjes weigerde een hoogdravend declaratoir, afkomstig van de rebellerende Staten van Franeker te ondertekenen. Het lukte de overige officieren van de vrijwillige schutterij pas een week later, op 17 september, de onvol­ledige stadsrege­ring, met veel machtsver­toon, tot erkenning van de Staten in Franeker te bewegen.

De succesvolle opmars van de Pruisen deed de patriotten de moed in de schoenen zinken. Op zondagmiddag 23 september besloten de leiders van de coup Franeker op te geven. Een minderheid van de officieren uit Bolsward sloot zich in de navolgende dagen aan bij de vluchtende troepen onder commandant De Beere. Vanuit Lemmer en Staveren zeilden enkele honderden pa­triotten richting Amsterdam. Velen trokken aan het einde van dat jaar naar St. Omer, waar ze een uitkering van Lodewijk XVI kre­gen.

Mijn conclusies uit de gang van zaken in Bolsward in de patriottentijd is dat stadhouder Willem V, waarschijnlijk op instigatie van de hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel, aan bur­gemeesters van kleine Friese en Gelderse steden – maar ook in een grotere, overwegend katholieke stad, zoals Nijmegen – waar de rekrutering van voldoende, gereformeer­de vroedschaps­leden problemen opleverde, opdracht gaf om de grootte van de vroed­schappen te beperken.

Het verkleinen van de vroedschappen in kleine steden was een pragmatische en waar­schijnlijk een noodzakelijke beslissing, maar werd door de getroffen steden uitgelegd als getui­gend van stadhouder Willem V’s absolutis­tische neigingen en willekeur. Ondanks het feit dat de stadhouder door een impasse voor uitstel pleitte, zette burgemeester Van Heemstra de beslissing om de vroedschap te doen “uitsterven” door. Na felle tegenstand lukte het de overige burgemees­ters hem te passeren. De stad­houder bleek twee jaar later tijdens zijn bezoek aan Friesland bereid het aantal vroed­schapsleden in Bolsward in tegenstelling tot die in Staveren en Workum  te herzien.

Een handige manoeuvre van de prinsgezinden bleek het opschroeven van financiële eisen. Daardoor zou het aantal (minder draagkrachtige) patriotten in de vroedschap kunnen worden beperkt. Het is mij niet bekend of een soortgelijke maatregel ook in de andere Nederlandse steden is ingevoerd. Meer onderzoek lijkt mij noodzakelijk en interessant. Een aanwijzing zou kunnen zijn dat de patriotten in Deventer hebben geprobeerd de minimumleeftijd voor toetreding tot de vroedschap van 25 naar 20 jaar te verlagen in een poging het probleem van rekrutering van capabele en gekwalificeerde vroedschapsleden op te lossen.

Hoogoplopende verdeeldheid veroorzaakt door radicale standpunten binnen de exercitiege­nootschappen en vrijcorpsen, die zich behalve op wapens ook op politieke bewustwording en verandering richtten, leidden niet tot het gewenste draagvlak. Omverwerping van het oude regime, ondanks de gefundeerde kritiek, ging veel inwoners van de Republiek te ver.

Van Heemstra was een slachtoffer van zijn tijd. Overal in Europa was grote weerstand ontstaan tegen de privilege’s van de adel. Hij kan als een arrogante burgemeester worden gekenmerkt, vaak afwezig vanwege bezigheden elders, mogelijk om de patriotten niet nog meer tegen zich in het harnas te jagen. Hij stak voortvarend van wal om de veel te grote vroedschap door natuurlijk verloop te verkleinen. Het lijkt wel of de patriotten streden voor een bij voorbaat verloren zaak. Tijdens de Bataafse Republiek zouden de vroedschappen van kleine steden drastisch worden beperkt.

GERAADPLEEGDE LITERATUUR

Boer, J. de (1987) Vrijkorpsen in Friesland. In: W. Bergsma et al. For uwz lân, wiv en bern. De patriotten­tijd in Friesland. Leeuwarden: Fryske Akademie.

Bootsma, G. (z.j.) De Praetense Staten van Franeker.

Breuker, Ph.H. (1987) Eelko Alta als patriot. In: W. Bergsma, et al. For uwz lân, wiv en bern. De patriot­tentijd in Friesland. Leeuwarden: Fryske Akademie.

Buisman, J (1984) Bar en Boos. Zeven eeuwen winterweer in de Lage Landen. Baarn: Bosch & Keuning.

Cnoop, W.C. (z.j.) Ellendig dagverhaal.

Cnoop, W.C. (1795) Een bijdrage tot verlichting van het Algemeen, en bijzonder voor de vrienden van het voormaalig bestuur door een verdrukte van het zelfde. Waarbij een exacte lijst der gevangenen geweest zijn­de burgers, op het Blokhuis, in Vriesland, met derzelver beschuldigingen.

Colenbrander, H.T. (1898) De patriottentijd. Hoofdzakelijk naar buitenlandsche bescheiden. Dl II 1784-1786. ’s-Gravenhage: Nijhoff.

Correspondentie van de Stadhouderlijke familie 1777‑1795. Dl I. Uitgegeven door J.W.A. Naber (1931) ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff.

Dijkstra, H.B. (z.j.) Bolsward in de patriottentijd. (1782-1787)

Dooper, W.M. (1993) De Joden van Bolsward. De geschiedenis van de joodse gemeente 1786-1911. Oosterend: Van der Eems.

Dubois, P.H & S. Dubois (1993) Zonder vaandel. Belle van Zuylen 1740-1805. Een biografie

Eenige brieven betrekkelijk het voorgevallene in Bolswards regeering in de jaaren 1782, 1783 en begin van 1784. (1785) Te Franeker: bij Dionijsius Romar.

Encyclopedie van Friesland (1958) onder redactie van J.H. Brouwer. Leeuwarden: Miedema Pers.

Faber, J.A. (1973) Drie eeuwen Friesland. Economische en sociale ontwikkelingen van 1500 tot 1800. Leeuwarden: de Tille.

Gabriëls, A.J.C M. (1990) De Heren als Dienaren en de Dienaar als Heer. Het stadhouderlijk stelsel in de tweede helft van de achttiende eeuw. ’s-Gravenhage: Stichting Hollandse Historische Reeks.

Hedendaagse Historie of Tegenwoordige Staat van Friesland (1788-1789). Amsterdam, Leiden, Dord en Harlingen.

Hulzen, A. van (1966) Utrecht in de patriottentijd. Zaltbommel: Europese Bibliotheek.

Hulzen, A. van (1975) Utrecht tussen Pruis en Fransoos 1780-1800. Uit de papieren van tijdgenoot C.J. Nagtglas, aangevuld door F. Nagtglas, opnieuw uitgegeven. Utrecht: Vava.

Kalveen, C.A. (1987) Kenmerken van de Amersfoortse patriotten. In: T.J. Hoekstra (red.) O Vrijheid! On­waardeerbaar pand! Aspecten van de patriotten­beweging in de stad en gewest Utrecht. Utrecht: Vereniging Oud-Utrecht.

Keikes, W.H. (1952) Inventaris der Archieven van Bolsward. Bolsward: Osinga.

Klein, S.R E. (1995) Patriots Republikanisme. Politieke cultuur in Nederland (1766‑1787). Amsterdam: Amsterdam University Press.

Knoops, W.A., F.Ch. Meijer (1987) Goejanverwellesluis. De aanhouding van de prinses van Oranje op 28 juni 1787 door het vrijkorps van Gouda. Amsterdam: de Bataafsche Leeuw.

Kroes‑Ligtenberg, Chr. (1953) Wopke Cnoop, een Friese patriot. In: De Vrije Fries (41), p. 112-44. Leeu­warden.

Kok, J. (1784) Oorsprong, aanwas, geschiedenissen, voorrechten en tegenwoordige Staat der Nederlandsche Schutterijen en Exer­citiegenootschappen. Amsterdam.

Loosjes Az., P. (1790-1796) Vaderlandsche Historie, vervattende de geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden zints den aanvang der Noord-Americaansche onlusten, en den daaruit gevolgden, dln IXX, XXII.

Meer, J.K.H. van der (1996) Patriotten in Groningen 1780-1795. Assen: Van Gorcum

Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken of vervolg der merkwaardigste geschiedenissen, die voorgevallen zijn in de Vereenigde Provincien, de Generaliteits landen en de Volksplantingen van der Staat. (1780, 1787, 1789)

Obreen, H.T. (1956) Dijkplicht en Waterschappen aan Frieslands Westkust. Bolsward: Osinga.

Ridder, L. De (1981) Het onderwijs: zijn tijd vooruit. Doctoraalscriptie Sociale Academie. ’s-Gravenhage.

Rosendaal, J.G.M. (1995) Geene Heeren Meer, Zalige Egalité. De door de Franse overheid ondersteunde gevluchte Patriotse Burgers 1787-1794. In: Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie en het Iconografisch Bureau, deel 49, pp. 107-164. ’s-Gravenhage.

Sluis, J. van (1987) Predikanten en patriotten. In: W. Bergsma, et al. For uwz lân, wiv en bern. De patriot­tentijd in Friesland. Leeuwarden: Fryske Akademie.

Spanninga, H. (1987) Beginsel en belang bij C.L. van Beyma. In: W. Bergsma, et al. For uwz lân, wiv en bern. De patriottentijd in Friesland. Leeuwarden: Fryske Akademie.

Veer, P. van ‘t (1963) Daendels, maarschalk van Holland. Zeist: De Haan.

Vries, D.P. de (1987) Defensie, rust en goede ordre. Reacties van het Provinciaal Bestuur en het Hof van Friesland op de rebellie. In: W. Bergsma, et al. For uwz lân, wiv en bern. De patriottentijd in Friesland. Leeuwarden: Fryske Akademie.

Vries, D.P. de (1991) Corpus Batavum.

Wijma, J.J. (1994) Het oude Bolsward III. Bolsward: het Witte Boekhuis.

Wilschut, A. (2000) Goejanverwellesluis. De strijd tussen patriotten en prinsgezinden, 1780-1787. Hilver­sum: Verloren.

Wiskerke, C. (1938) De afschaffing der gilden. Amsterdam.

Wumkes, G.A. (1916) Stads- of Dorpskroniek van Friesland over de jaren 1785-1797. In: De Vrije Fries (24), p. 1-87.

Ypey, A. (1789) De Beroerten in de Verenigde Nederlanden, van den jare 1300 tot op den tegenwoor­dige tijd: geschetst ter waarschuwing van derzelver tegenwoordige burgers en leden der regering. Deel X. Am­sterdam: bij Petrus Conradi; Harlingen: bij V. van der Plaats.

Zwitser, H.L. (1991) De militie van den Staat. Het leger van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Am­sterdam: Van Soeren & Co.

 

 

 


[1] Gemeentearchief Amsterdam (GAA) 5049, inv. nr 20, f. 147v.

[2] Chr. Kroes-Ligten­berg, p. 122-44.

[3] D.P. de Vries, p. 151.

[4] De secretarie van de grietenij Wonseradeel was – tot de verhuizing naar Witmarsum rond 1880 – gevestigd in een pand tegenover het stadhuis van Bolsward.

[5] Tegenwoordige Staat van Friesland, deel IV, p. 563.

[6] P. Knevel, p. 196.

[7] J.C. Nagtglas, p. 20.

[8] A. Wilschut, p. 18.

[9] J. de Boer, p. 74. Koninklijk Huisarchief 221, inv. nr 22, d.d. 21 december 1782. Zie ook: Eenige brieven betrekkelijk het voorgevallenen in Bolswards regeering, etc, p. 5 e.v.

[10] Gemeentearchief Bolsward inv. nr 148: Floreenkohier 1785, nrs 318 en 319. De waarde van het pand kan derhalve op ongeveer 400 gulden worden geschat.

[11] De Hol­landsche Maatschappij der Wetenschap­pen was  de voorloper van de huidige Koninklijke Neder­landse Academie voor Wetenschappen.

[12] Nieuw Nederlandsch Jaarboek (1780), p. 396; J.J. Wijma, p. 47.

[13] H. Spanninga, p. 11, 35.

[14] In het Fitsgerecht, de krijgsraad, hadden alle officieren van de stadsschutterij zitting. De laatst aangetreden burgemeester presideerde het Fitsgerecht.

[15] Gemeentearchief Bolsward, inv. nr 85: op resp. 6 september en 23 december 1784.

[16] De Post van den Neder‑Rhijn V, nr. 211, p. 503‑504; J. Kok, p. 178; Vaderlandsche Historie, p. 33-4.

[17] Rijksarchief Friesland (RAF), inv. 791e.

[18] S.R.E. Klein, p. 187.

[19] De vroedschap refereerde aan de resoluties van 29 november 1782 en van 15 mei 1783 en de Conventie van Dokkum van 27 juni 1783. In die resoluties werd de macht van de stadhouder beperkt.

[20] Vaderlandsche Historie, deel X, p. 293.

[21] S.R.E. Klein, p. 68.

[22] Op 15 maart 1785 werd de verhoging van de wachtgelden op last van de Staten van Friesland uitgesteld. Er zou eerst een concept-reglement moeten worden voorgelegd.

[23] Beide patriotten werden in 1795 voor hun inspanningen beloond en benoemd als “voorlopige representanten” in de Staten van Friesland.

[24] Gemeentearchief Bolsward, inv. nr 721.

[25] W.M. Dooper, p. 14.

[26] Het probleem is mogelijk opgelost toen in 1786 een nieuwe leraar, Abraham Staal, een radicale patriot uit Goes werd geïnstalleerd.

[27] Mr H.J. Alberda woonde buiten de St Janspoort. Hij zou de informant kunnen zijn geweest, bedoeld in het lezenswaardige pamflet: Eenige brieven betrekkelijk het voorgevallene in Bolswards regeering in de jaaren 1782, 1783 en begin van 1784.

[28] Burgemeester Gooitjen Rondaan werd op 5 september 1787 begraven.

[29] RAF inv. nr 14-15713.

[30] Omdat Harlingen had geweigerd te fungeren als aanvoer­haven van munitie werd Makkum op 1 september door een legertje vrijwil­ligers bezet.

[31] A. Wilschut, p. 18.

[32] J.J. Wijma, p. 49.

[33] Bij de twee herbergen op de ‘dille’, een brug op de grens tussen Westergo en Oostergo, waar trekschuiten van paarden verwisselden.

[34] A.J.C.M. Gabriëls, p. 26, 34. Ook in de Gelderse steden Arnhem, Nijmegen, Zaltbommel en Hattem werden voorstellen gedaan om de vroedschap te verkleinen.

[35] Eenige brieven betrekkelijk het voorgevallenen in Bolswards regeering, etc, p. 87.

[36] In tegenstelling tot Bolsward is het voorstel d.d. 15 maart 1785 om Staveren en Workum het oude aantal vroed­schaps­leden van voor resp. 1768 en 1774 terug te geven, opgegeven.

[37]Tegenwoordige Staat van Friesland, deel IV, p. 706; deel III, p. 214.

[38] Van de vrouwen in het turfdragersgilde werd verwacht dat ze een manspersoon stuurden. Mogelijk jongens uit het weeshuis.

[39] J.K.H. van der Meer, p. 66.

[40] C. Wiskerke, p. 92, 94.

[41] J.C. Nagtglas, p. 25.

[42] J. Boltjes was sinds 16 juni 1783 hopman in de stadsschutterij. Bolward was in vier wijken verdeeld. Elke wijk had zijn eigen hopman, bij brand de verantwoordelijke man. Boltjes diende op 1 augustus 1785 een ontslagaanvraag in, dat hem niet werd verleend. Op 6 juni 1786 werd hij lidmaat van de gereformeerde kerk en benoemd als diaken.

[43] Algemeen Rijksarchief 2.21.057, archief P.A. Dumont-Pigalle, inv. nr. 87: Handelingen en Besluiten van de Algemeene Vergadering der Gewapende Burger-Corpzen Provintialiter gehouden binnen Utrecht op den 1 Augustus 1786 en volgende dagen; H.T. Colenbrander, p. 255.

[44] A. van Hulzen, p. 221.

[45] Op 16 juni 1787 stond een advertentie in de Leeuwarder Courant dat het boek “De grondlegging van Neerlands Republiek” van de ultra-orthodoxe predikant J. Barueth bij Achenbach in Bolsward te koop was. Hij zou daarmee beoogd kunnen hebben zijn inkomsten te verbeteren. Bovendien zou hij zijn geschiktheid als koster en privé-onderwijzer kunnen bevorderen door in de krant kenbaar te maken dat hij op de hoogte was van rechtzinnig godsdienstonder­wijs.

[46] De combinatie van de functies schoolmeester/koster kwam veel voor. Zo’n combinatie gaf de mogelijkheid niet afgebrande kaarsen uit de kerk te gebruiken voor school. Ook privé-onderwijs werd steeds vaker toegestaan om het karige traktement te verbeteren. L. de Ridder, p. 162, 187.

[47] De kosterfunctie werd al die tijd niet of slecht vervuld: de begraafboeken vertonen hiaten. Het kistgeld werd wel bijgehouden, mogelijk het werk van de stadstimmerman .

[48] Een verbod door de Gelderse Staten d.d. 11 mei 1786 op het verzamelen van handtekeningen en het aanbieden van rekes­ten werd in Elburg en Hattem genegeerd.

[49] Merkwaardigerwijs werd Hattem niet genoemd. Een steun­betuiging aan H.W. Daendels, die zich verzette tegen de benoeming van twee prinsgezinde kandidaten in de vroedschap van Hattem en op 8 augustus had verkondigd het stadje militair te verdedigen, zou mogelijk veel weerstand hebben op­geroepen. De aanval op Hattem kwam op 5 september. De bevolking en de uit Overijssel te hulp gesnelde vrij­korpsen sloegen op de vlucht. Daendels opperde zelfs de beide steden terug te veroveren. Op 8 september 1786 werden in Gelderland drastische maatregelen van kracht: patriotse publicaties werden streng verboden, verkoop streng gestraft.

[50] Koninklijk Huisarchief 221, inv. nr 22, d.d. 18 oktober 1786.

[51] Tegenwoordige Staat van Friesland, deel IV, p. 32.

[52] J.J. Wijma, p. 46-7.

[53] Het betreffende gedeelte van de voormalige stadswal heet nog steeds Turfkade.

[54] Resolutieboeken vroedschap Bolsward, d.d. 12 mei 1787.

[55] Vaderlandsche Historie, deel IXX, p. 173.

[56] Nieuw Neder­landsch Jaarboek (1787), p. 1548-49. Een goudgulden was 1,40 waard. Rijke kooplieden verdienden meer dan tien gulden per week, een arbeider veelal nauwelijks een gulden per dag.

[57] Op verzoek van de magistraat was Amersfoort in augustus 1785 bezet door stad­houder­lijke troepen om een patriottische regeringswisseling te ver­hinderen. In augustus 1786 verhuis­den de prinsgezinde Statenleden van Utrecht naar Amersfoort, toen het idee van een omverwerping van de bestaande orde op gewelddadige wijze een rol ging spelen.

[58] Nieuw Nederlands Jaarboek (1787), p. 1545-7; RAF inv. nr 14-4264.

[59] Het defensiewezen bestond verder uit de vroed­schaps­­leden Livius Regneri (Lieuwe Reinder) Fockens, Dirk van Geelkerken en Antoni Antonides; als afgevaardigden uit de vrijwillige schut­terij werden Jan Bol­tjes, Tjaard Kingma, Hendrik Christiaan Achenbach en Wopko Cnoop benoemd.

[60] Burgemeester Gooitjen Rondaan werd op 5 september 1787 begraven.

[61] RAF inv. nr 14-15713.

[62] Omdat Harlingen had geweigerd te fungeren als aanvoer­haven van munitie werd Makkum op 1 september door een legertje vrijwil­ligers bezet.

[63] A. Wilschut, p. 18.

[64] J.J. Wijma, p. 49.

[65] Bij de twee herbergen op de ‘dille’, een brug op de grens tussen Westergo en Oostergo, waar trekschuiten van paarden verwisselden.

[66] Vaderlandsche Historie, deel IXX, p. 175. De Beroerten, deel X, p. 228.

[67] Voor de burgers: P. Hesseling, D. van de Velde en W. Heineman. Voor de krijgsraad: H.M. Hettema, A. Siegmans en T. Kingma.

[68] G. Bootsma, p. 26; D.P. de Vries, p. 132; Ph.H. Breuker, p. 66, 68.

[69] A. Ypey, p. 227-229.

[70] Op 25 januari 1763 was P.A. Koopmans, molenmaker, op één dag van ‘s Gravenhage naar Leeuwarden geschaatst om een brief van de prins af te leveren. In het Fries Scheepvaartmuseum te Sneek hangt een portret van deze burgemeester. Ook zijn schaatsen zijn bewaard gebleven.

[71] Vaderlandsche Historie, deel XXII, p. 30.

[72] H. Oneides werd in november 1784 door het Fries Genootschap uit Harlingen als winnaar uitgeroepen van de tweede prijs. J.G. Herbig kreeg toen de eerste en J. van Manen uit Utrecht de derde prijs.

[73] Rijksarchief Groningen, inv. 10, nr 14-17.

[74] De 32-jarige A. Veltman werd in 1788 veroordeeld voor het roepen van ‘oranje boven’ toen hij, ladderzat in de Witherensteeg, de begrafenisstoet van een patriot langs de herberg ‘t Fortuin zag komen. In 1794 is Veldman nog als getuige opgetreden in het proces tegen burgemeester A. Antonides, in 1787 zitting hebbend in het Defensiewezen.

[75] Tegenwoordige Staat van Friesland, dl II, p. 120-6.

[76] J. Buisman, p. 176-80.

[77] Chr. Kroes‑Ligtenberg, p. 139.

[78] Ook H.C. Achenbach vertrok ook naar Amsterdam. In 1794 trouwde hij aldaar met Trijntje Salverda uit Bolsward, beiden Remonstrants. In 1795 werd hij aangesteld als commies bij de Generale Directie der Middelen te water, een onderdeel van het Zeewezen, de voorloper van de huidige Marine. Hij woonde tot zijn overlijden in 1810 op de Haarlemmerstraat en op de Palmgracht. GAA, DTB inv. nrs 760, f. 392 en 1184, f. 135v.

[79] J.G.N. Rosendaal, p. 126, 162, 163.

[80] De Nieuwlanderpolder onder Workum is een kleine pol­der (420 ha met 12 boerderijen). Als gevolg van een overstroming in 1776 werd de polder tegen de verwachting in uiterst vruchtbaar.

[81] H.T. Obreen, p. 209.

[82] Chr. Kroes-Ligtenberg, p. 142.

[83] GAA 5053, inv. nr 135.

Save

  1. J.H. Plumb (1975) England in the Eighteenth Century, p. 133-135

Loading

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *